RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/5093 WAO
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ([land]),
eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
Verweerder heeft bij besluit van 14 mei 2004 de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiser verlaagd en niet langer berekend naar een volledige arbeidsongeschiktheid, maar naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Bij besluit van 5 augustus 2004 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar van 28 juni 2004 niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
Het beroep tegen dat besluit heeft de rechtbank in haar uitspraak met procedurenummer AWB 04/4138 op 16 januari 2005 ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB; de hoger beroepsrechter in zaken als deze) heeft in zijn uitspraak van 16 oktober 2008 de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad heeft in die uitspraak overwogen dat verweerder ten onrechte niet inhoudelijk heeft gereageerd op de stellingen van eiser ten aanzien van EG-Verordening 574/72. De Raad heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 18 november 2008 heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar van 28 juni 2004 opnieuw niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op . Eiser is niet verschenen. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat ook na toetsing aan de bepalingen in EG-Verordening 574/72 (hierna Toepassingsverordening ), eisers bezwaar van 28 juni 2004 vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Een uitreiking van een beslissing via het verbindingsorgaan, zoals bedoeld in de artikelen 48 en 49 van de Toepassingsverordening vindt (in de regel) plaats in bijzondere verdragsgevallen waarbij de migrerende werknemer of zelfstandige arbeidsongeschikt is geworden nadat hij in ten minste twee lidstaten heeft gewerkt. In het geval van eiser is geen sprake van het ontvangen van een uitkering uit ten minste twee lidstaten. De artikelen 48 en 49 zijn in de situatie van eiser niet van toepassing. Daarmee blijft de conclusie staan dat naar nationaal recht bezien de bezwaartermijn is aangevangen op 15 mei 2004 en geëindigd op 25 juni 2004. Het bezwaarschrift gepost op 28 juni 2004 is daarmee te laat ingediend, aldus verweerder.
Beoordeling van het geschil
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Niet in geding is dat verweerder het besluit van 14 mei 2004 op die dag bekend heeft gemaakt door aangetekende verzending aan eiser. Evenmin is in geding dat eiser het besluit op 24 mei 2004 heeft ontvangen. De rechtbank stelt voorts vast dat het bezwaarschrift op 28 juni 2004 ter post is bezorgd en door verweerder op 2 juli 2004 is ontvangen.
Niet (meer) is in geschil dat naar nationaal Nederlands recht het bezwaar te laat is ingediend, zoals door de rechtbank eerder is vastgesteld.
Partijen worden wel verdeeld gehouden over de vraag of de Toepassingsverordening er in dit geval toe leidt dat het bezwaar toch als tijdig moet worden beoordeeld.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met hetgeen de CRvB heeft overwogen in de uitspraak van 16 oktober 2008 (procedurenummer 06/1077 WAO) in eisers zaak. Verweerder had het bezwaar ontvankelijk moeten achten, zo begrijpt de rechtbank de meest verstrekkende stelling van eiser.
Deze beroepsgrond kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De CRvB heeft in de bovengenoemde uitspraak immers niet bepaald dat eisers bezwaar ontvankelijk is. De CRvB heeft in die uitspraak wel vastgesteld dat verweerder niet inhoudelijk is ingegaan op eisers stellingen ten aanzien van de Europese regels, terwijl verweerder dat wel had moeten doen. Daarom heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld, aldus de CRvB. De CRvB heeft verweerder dan ook opgedragen opnieuw onderzoek te doen en daarbij te kijken naar de regels in de Toepassingsverordening.
In artikel 3, derde lid van de Toepassingsverordening is bepaald dat beslissingen en andere documenten afkomstig van een orgaan van een Lid-Staat en bestemd voor personen die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen of verbl?ven, rechtstreeks per aangetekende zending met ontvangstbevestiging aan hen mogen worden medegedeeld.
Aan deze bepaling is door verweerder onbetwist voldaan.
Eiser heeft gesteld dat aanvragen en (alle) beslissingen over de toekenning, herzieningen of het laten vervallen van de uitkering volgens het regime van hoofdstuk 3 van de Toepassingsverordening behandeld moeten worden. Uit artikel 36 volgt niet dat noodzakelijk is dat er verzekeringsperioden zijn in twee lidstaten. Het is voldoende dat een werknemer verblijft in een andere lidstaat dan de lidstaat van de uitkeringsinstantie. Artikel 49 is daarom ook van toepassing op eisers situatie, waarin is bepaald dat de termijn voor het instellen van beroep pas beginnen te lopen vanaf het moment waarop betrokkene de beslissing heeft ontvangen. De beroepstermijn is daarmee begonnen op 24 mei 2004 (de dag waarop hij het besluit ontvangen heeft) en geëindigd op 5 juli 2007, zo stelt eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
In (het door eiser genoemde) artikel 49, tweede lid van de Toepassingsverordening is bepaald dat bij herberekening dan wel intrekking of schorsing van de uitkering het orgaan dat deze beslissing heeft genomen, hiervan onverwijld kennis geeft aan de belanghebbende en aan elk der organen ten aanzien waarvan de belanghebbende een recht heeft, in voorkomend geval door tussenkomst van het behandelende orgaan. De beslissing dient de rechtsmiddelen en beroepsterm?nen van de betrokken wetgeving te vermelden. De beroepsterm?nen gaan eerst in op de datum waarop de belanghebbende de beslissing heeft ontvangen.
In de situatie van eiser is echter geen sprake van meerdere organen ten aanzien waarvan eiser een recht heeft, maar slechts van één orgaan ten aanzien waarvan eiser aanspraken heeft, namelijk verweerder. Reeds om die reden is artikel 49 niet van toepassing op de situatie van eiser.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd leidt niet tot een andere conclusie. In dat verband wijst de rechtbank op de volgende nadere argumenten.
In artikel 48, eerste lid van de Toepassingsverordening is bepaald dat de door elk der betrokken organen genomen definitieve beslissingen aan het behandelende orgaan worden toegezonden. Elk van deze beslissingen dient de rechtsmiddelen en beroepsterm?nen van de betrokken wetgeving te vermelden. Na ontvangst van al deze beslissingen geeft het behandelende orgaan hiervan kennis aan de aanvrager in diens eigen taal, zulks door middel van een samenvatting waarb? de bedoelde beslissingen worden gevoegd. De beroepsterm?nen gaan eerst in op de datum waarop de aanvrager de samenvatting heeft ontvangen.
In zijn uitspraak van 30 oktober 2008 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BG3559) heeft de CRvB vastgesteld dat artikel 48 van de Toepassingsverordening niet van toepassing is bij de herziening van een WAO-uitkering wanneer er van samenloop van uitkeringen geen sprake is geweest. Als dit beoordelingskader geldt ten aanzien van artikel 48 van de Toepassingsverordening, dan geldt dit ook ten aanzien van artikel 49. In de situatie van artikel 49 is immers (anders dan in artikel 48) reeds sprake van bestaande rechten op uitkeringen. Als onder artikel 48 zonder bestaande rechten al beslissend is of sprake is van samenloop van uitkeringen, dan geldt dit eens te meer onder artikel 49. Artikel 49 betreft immers (wijzigingen in) bestaande uitkeringen, uitkeringen bovendien die met toepassing van artikel 48 zullen zijn toegekend.
Eisers verwijzing naar het systeem en de opbouw van de Toepassingsverordening (met name naar artikel 36 daarvan) leidt evenmin tot een andere conclusie.
De Toepassingsverordening (voor zover hier van belang) heeft betrekking op twee verschillende systemen waarbinnen iemand recht kan hebben op een uitkering.
Zo kan iemand recht hebben op een invaliditeitsuitkering die niet afhankelijk is gesteld van de duur van de tijdvakken van verzekering maar waarbij van belang is dat die persoon op het moment van intreden van arbeidsongeschiktheid verzekerd was, een zogenoemd risicostelsel. Artikel 35 van de Toepassingsverordening ziet op uitkeringen volgens het risicostelsel, waar ook de WAO onder valt.
Anderzijds kan iemand recht hebben op een invaliditeitsuitkering die wel afhankelijk is van de duur van de tijdvakken van verzekering, een zo genoemd opbouwstelsel.
Het door eiser aangehaalde artikel 36 van de Toepassingsverordening ziet op uitkeringen volgens het opbouwstelsel of op de situatie waarin sprake is van samenloop van uitkeringen volgens beide systemen. Dit artikel is in de situatie van eiser echter niet van toepassing, omdat hij (als gezegd) aanspraak heeft op een uitkering volgens het risicostelsel die valt onder artikel 35 van de Toepassingsverordening. Op dergelijke uitkeringen zien de artikelen 36, 48 en 49 niet. De artikelen 48 en 49 zijn geplaatst in de (bij artikel 41 beginnende) paragraaf met als titel: ¨Behandeling van de aanvragen om invaliditeitsuitkering, ouderdomsuitkering en uitkering aan nagelaten betrekkingen in de gevallen bedoeld in artikel 36 van de toepassingsverordening¨. Deze paragraaf ziet dus specifiek op de gevallen, bedoeld in artikel 36 van de Toepassingsverordening. Dat betekent dat de artikelen 48 en 49 van de Toepassingsverordening niet van toepassing zijn in het geval dat een uitkering is toegekend volgens het systeem van artikel 35. Waar eisers uitkering (als gezegd) valt onder artikel 35, zijn de artikelen 48 en 49 van de Toepassingsverordening ook zo bezien niet relevant in de situatie van eiser. Dat betekent dat in eisers geval kon worden volstaan met aangetekende verzending met ontvangstbevestiging.
Het door eiser genoemde punt dat voldoende is voor de toepassing van artikel 49 van de Toepassingsverordening dat een uitkeringsgerechtigde in een ander land woont dan het land van de uitkeringsinstantie, volgt de rechtbank gelet op het bovenstaande niet. Buiten het bijzondere geval van samenloop van uitkeringen binnen het systeem van artikel 36, waaronder eiser níet valt, is de regel dat beslissingen met betrekking tot uitkeringen aan betrokkene worden verzonden per aangetekende verzending met ontvangstbevestiging.
De rechtbank zal eiser daarom in het ongelijk stellen en het beroep ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Plouvier, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2010.
Rechtsmiddel
Belanghebbenden en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van de uitspraak.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB