RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/3049 BELEI
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
de stichting Stichting A&O Fonds Grafimediabranche,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. M.R. Broekema,
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder,
gemachtigde mr. F.A. Gelauff.
Eiseres heeft op 26 oktober 2005 een subsidieaanvraag ingediend in het kader van het Europees Sociaal Fonds 3 (hierna: ESF 3).
Op 28 november 2005 heeft eiseres in het kader van haar subsidieaanvraag een lijst met nieuwe opleidingen ingediend en twee bedrijfsonderdelen genoemd die zullen deelnemen aan het ESF-project.
Bij besluit van 27 april 2006 (verzonden 8 mei 2006) heeft verweerder subsidie verleend en afwijzend beslist op het wijzigingsverzoek van 28 november 2005.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt op 15 juni 2006.
Bij besluit op bezwaar van 21 juni 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2009. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, vergezeld door [naam 1], adjunct-directeur PNO Consultans BV, [naam 2] en [naam 3], allen werkzaam bij PCM uitgevers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.1 Eiseres heeft op 26 oktober 2005 een subsidieaanvraag ingediend voor het project “PCM Uitgevers: Opleidingen, arbeidsomstandigheden en outplacement 2006 en 2007” in het kader van ESF 3.
1.2. Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft verweerder het subsidieplafond voor de ESF-3 subsidieregeling op € 0,00 gesteld. Op grond van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geldt dit plafond met ingang van 1 november 2005.
1.3. Eiseres heeft op 28 november 2005 verzocht om wijziging van de aanvraag. Het verzoek is ondertekend door [manager], projectmanager en is gericht aan het Agentschap SZW in Zwolle. De inhoud luidt als volgt:
“Bijgevoegd tref je een lijst aan met nieuwe opleidingen die nu bekend zijn geworden nu de plannen concreter zijn ingevuld.
De onderdelen “Distributiebedrijf” en “ADNieuwsMedia” zijn niet benoemd in de aanvraag maar zullen wel deelnemen aan het ESF project.
Uiteraard zullen de opleidingen, verder uitgewerkt, voorgelegd worden aan de VBGI voor het verkrijgen van de branche-erkenning. Zodra dit rond is stuur ik de aanvullende informatie nog toe. “
1.4. Bij besluit van 27 april 2006 heeft verweerder ten behoeve van het project “PCM Uitgevers: Opleidingen, arbeidsomstandigheden en outplacement 2006 en 2007” subsidie verleend over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 voor een maximaal subsidiebedrag van € 5.071.229,--. Verweerder heeft tevens het wijzigingsverzoek van 28 november 2005 afgewezen omdat het betrekking heeft op het toevoegen van nieuwe projecten en uitbreiding met twee bedrijfsonderdelen. Dit zal volgens verweerder leiden tot een hogere benutting van de reeds aangevraagde subsidie.
2.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – in reactie op de ingekomen bezwaren - op het standpunt gesteld dat eiseres niet de mogelijkheid is ontnomen om de aanvraag aan te vullen in verband met onjuiste of onvolledige gegevens. Eiseres heeft die kans gekregen, maar latere verzoeken worden altijd getoetst aan de aard en omvang van de oorspronkelijke aanvraag.
Verweerder heeft gewezen op het per 1 november 2005 geldende subsidieplafond. Conform het bepaalde in de artikelen 4:25 en 4:27 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn nadien ingediende nieuwe aanvragen evenals na 1 november 2005 ingediende wijzigingsverzoeken of verzoeken tot verlenging afgewezen. Verweerder heeft verder gewezen op zijn mededeling aan de Tweede Kamer (TK 2005-2006, 26642, nr 77, p 1-2).
2.2. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door een bewijsaanbod te weigeren. Eiseres heeft in bezwaar aangeboden aan te tonen dat de in het verzoek van 28 november 2005 genoemde opleidingen overeenkomen met die in de projectbeschrijving. Voorts heeft eiseres gesteld dat de aanvullingen voor de subsidieverlening op 27 april 2006 zijn ingediend zodat artikel 12, derde lid van de Subsidieregeling ESF-3 niet van toepassing is. Eiseres is van mening dat haar wel degelijk de mogelijkheid om de aanvraag aan te vullen is ontnomen. Voorts heeft eiseres verweerder niet bevoegd geacht om wijzigingsverzoeken op te vatten als nieuwe aanvragen. De brief aan de Tweede Kamer kan niet gelden als wettelijke grondslag voor dat standpunt. Niet geëist wordt – volgens eiseres – dat bij de aanvraag alle deelnemende bedrijfsonderdelen worden vermeld. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat de figuur van “benutting” van subsidie eveneens een wettelijke grondslag ontbeert.
3. Ter zitting van de rechtbank is gebleken dat het niet bij de aanvraag betrekken van de opleidingen zoals genoemd in de brief van eiseres van 28 november 2005 niet tot een lagere subsidievaststelling heeft geleid dan eiseres heeft beoogd. Eiseres heeft haar grond betreffende de opleidingen om die reden ter zitting laten vallen. Het geding beperkt zich dan ook tot de verschillende standpunten van partijen over de twee bedrijfsonderdelen genoemd in voormelde brief van 28 november 2005.
4.1. Op de voet van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 september 2008, LJN BF1012 overweegt de rechtbank als volgt.
4.2. In artikel 5, tweede lid, van de Subsidieregeling ESF-3 is voor de subsidieaanvragers onder meer de verplichting neergelegd om de aanvraag te voorzien van een projectbeschrijving. Deze projectbeschrijving bevat details van het project en is, volgens artikel 7, eerste lid, van de Subsidieregeling ESF-3, uitgangspunt voor de subsidieverlening.
4.3. Dat de projectbeschrijving voor de subsidieverhouding van groot belang is en mede het kader vormt voor de subsidieverlening wordt bevestigd door artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Subsidieregeling ESF-3. Volgens deze bepaling kan een beschikking tot verlening van projectsubsidie geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken en kunnen de op basis daarvan uitbetaalde bedragen worden teruggevorderd in het geval het project wordt uitgevoerd in afwijking van de bij de aanvraag gevoegde projectbeschrijving, voor zover de subsidieverlening daarop was gebaseerd, tenzij de staatssecretaris daar ingevolge het tweede lid vooraf mee heeft ingestemd.
4.4. Bij een verzoek om wijziging van een project waarvoor subsidie is verleend brengt het systeem van subsidieverlening en -vaststelling met zich dat dient te worden beoordeeld of het kader van de subsidieverlening hierdoor wordt gewijzigd. Indien dat zo is, dient het wijzigingsverzoek ten volle inhoudelijk aan de toepasselijke regelgeving, waarvan ook een ingesteld subsidieplafond deel uitmaakt, te worden getoetst.
4.5. Een na de bekendmaking van het subsidieplafond ingediend verzoek tot wijziging van een project kan dan ook slechts worden gehonoreerd, indien deze wijziging volledig valt binnen de kaders van een vóór de bekendmaking van het plafond verleende subsidie en de wijziging de hoogte van de verleende subsidie niet te boven gaat. Gelet op de strenge eisen die ingevolge de Subsidieregeling ESF-3 aan aanvragen worden gesteld, waarbij projecten nauwkeurig dienen te zijn beschreven en die beschrijving het kader voor de subsidieverlening vormt, zal veelal geen sprake zijn van een wijziging die dat kader niet te buiten gaat. De enkele wijziging van de naam van een project of van een daarin opgenomen opleiding, of een andere administratieve wijziging die geen inhoudelijke betekenis heeft, kan echter wel worden geaccepteerd. Deze beoordelingssystematiek ten aanzien van een wijzigingsverzoek is niet anders indien eerst ná de inwerkingtreding van het subsidieplafond wordt beslist op een daarvóór ingediende initiële aanvraag om verlening van subsidie.
4.6. Gelet op het voorgaande moet de rechtbank beoordelen of de wijzigingen die eiseres heeft ingediend na inwerkingtreding van het subsidieplafond passen binnen het hiervoor geschetste kader.
4.7 Vastgesteld kan worden dat met de subsidieaanvraag opleidingen zijn gemoeid voor 2900 nader te selecteren medewerkers van het PCM-concern, werkzaam bij de bedrijfsonderdelen zoals genoemd in de subsidieaanvraag van 26 oktober 2005.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat uitbreiding van het aantal bedrijfsonderdelen door eiseres tot gevolg heeft dat de 2900 werknemers uit een groter aantal werknemers van het PCM-concern kunnen worden geselecteerd, zodat er voor eiseres meer mogelijkheden bestaan om de verleende subsidie te benutten.
4.8 Naar het oordeel van de rechtbank valt de aanvulling van 28 november 2005 hiermee buiten het kader van de subsidieaanvraag van 26 oktober 2005. De stelling van eiseres dat de aanvraag met deze aanvulling niet wijzigt mist, gelet op het voorgaande, feitelijke grondslag.
Deze beroepsgrond van eiseres kan dan ook niet slagen.
4.9 Hetgeen eiseres voor het overige heeft aangevoerd treft geen doel. Dat geldt ook voor de stelling van eiseres dat het niet vermelden van de twee bedrijfsonderdelen in de aanvraag een omissie is die niet voor haar rekening hoeft te komen. Eiseres heeft geen bijzondere feiten of omstandigheden gesteld die dat zouden rechtvaardigen.
5. Het beroep zal het gelet op al het voorgaande ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.E. Mildner, als voorzitter, en mrs. J.P. Smit en H.G. Schoots, als leden, in aanwezigheid van mr. M. de Vries, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2010.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B