ECLI:NL:RBAMS:2010:BL5709

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1119907 KK EXPL 10-35
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.A.C. Enkelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pensioenontslag en de toepassing van de CAO bij KLM; beoordeling van leeftijdsdiscriminatie en belangenafweging

In deze zaak vorderde eiser, een 63-jarige werknemer van KLM, een voorziening in kort geding om zijn arbeidsovereenkomst te laten voortduren na zijn pensioendatum van 1 oktober 2009. Eiser was sinds 1971 in dienst bij KLM en had verzocht om door te mogen werken tot 1 oktober 2011, wat door KLM was afgewezen op basis van bedrijfseconomische omstandigheden. Eiser stelde dat de CAO bepalingen hem het recht gaven om door te werken tot zijn 65ste en dat KLM in strijd handelde met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (WGBLA). KLM verweerde zich door te stellen dat de arbeidsovereenkomst automatisch eindigde op de normpensioendatum en dat er een objectieve rechtvaardiging was voor het beleid dat onderscheid maakte tussen werknemers op basis van hun geboortedatum.

De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst van eiser op 1 oktober 2009 rechtsgeldig was geëindigd en dat KLM's beleid niet in strijd was met de WGBLA. De rechter concludeerde dat de belangen van KLM, die te maken hadden met een mogelijke reorganisatie en financiële gevolgen, zwaarder wogen dan de belangen van eiser om door te werken. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de afweging tussen individuele belangen van werknemers en de bedrijfseconomische belangen van werkgevers, vooral in tijden van crisis.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM KORT GEDING
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Zaaknummer: 1119907 KK EXPL 10-35
Vonnis van: 12 februari 2010
F.no.: 609
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
I n z a k e
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. J. Ipenburg
t e g e n
de naamloze vennootschap KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.
gevestigd te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen KLM
gemachtigde: mr. J.M. van Slooten
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij dagvaarding van 18 januari 2010 heeft [eiser] een voorziening gevorderd.
Ter terechtzitting van 29 januari 2010 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is verschenen vergezeld door zijn gemachtigde. KLM is verschenen bij [naam 1] en [naam 2], vergezeld door haar gemachtigde.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Als uitgangspunt geldt het volgende:
1.1. [eiser], geboren op [geboortedatum] 1946, is op 1 september 1971 in dienst getreden bij KLM. [eiser] is laatstelijk werkzaam geweest in de functie van Senior Technical Specialist, tegen een loon van € 4.165,17 bruto per maand, exclusief emolumenten.
1.2. [eiser] is werkzaam voor het bedrijfsonderdeel Engineering & Maintence.
1.3. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor KLM-Grondpersoneel Nederland van toepassing.
1.4. Bij brief van 29 september 2008 heeft [eiser] KLM verzocht om na zijn reguliere pensioendatum op 1 oktober 2009 door te mogen werken tot uiterlijk 1 oktober 2011.
1.5. Bij brief van 27 maart 2009 heeft KLM dit verzoek afgewezen. Overwogen is daarbij dat de functie van [eiser] als gevolg van de huidige bedrijfseconomische omstandigheden na zijn normpensioendatum komt te vervallen.
1.6. Tegen deze beslissing heeft [eiser] bij brief van 29 april 2009 bezwaar gemaakt.
1.7. KLM heeft bij brief van 18 juni 2009 haar beslissing gehandhaafd en medegedeeld het verzoek tot verlate pensionering niet te honoreren.
1.8. [eiser] heeft sinds 1 oktober 2009 geen werkzaamheden meer voor KLM verricht en sinds genoemde datum heeft KLM geen loon meer aan [eiser] betaald.
Vordering
2.1 [eiser] vordert als voorziening KLM te veroordelen:
a. tot toelating van [eiser] tot haar bedrijf en hem daar in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
b. tot betaling aan [eiser] van het loon van € 4.165,17 bruto per maand, verschuldigd vanaf 1 oktober 2009 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging en rente;
c. om Stichting Algemeen Pensioenfonds KLM en de (pensioenuitvoerder) Blue Sky Group te berichten dat het dienstverband van [eiser] na 1 oktober 2009 wordt voortgezet en dat [eiser] de keus heeft gemaakt door te werken tot 1 oktober 2011, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
d. tot het doen toekomen aan [eiser] van loonstroken over de periode van oktober tot en met december 2009, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom;
e. KLM te veroordelen tot betaling aan [eiser] van buitengerechtelijke incassokosten.
2.2 [eiser] voert aan dat op zijn verzoek om verlenging van de arbeidsovereenkomst
artikel 5.4 van de CAO 2007-2009 (hierna: CAO 2007) van toepassing is en dat
ingevolge deze bepaling de pensioendatum afhankelijk is van de keuze van de
werknemer wanneer hij/zij met pensioen wenst te gaan. Zijn arbeidsovereenkomst is
alsdan niet van rechtswege geëindigd op 1 oktober 2009. [eiser] voert aan dat nu hij
heeft aangegeven door te willen werken tot zijn 65-ste verjaardag, zijn pensioendatum
op 1 oktober 2011 dient te liggen.
2.3 [eiser] beroept zich op de artikelen 3 en 15 van het Pensioenreglement 2002 en stelt dat uit deze bepalingen kan worden afgeleid dat de deelnemer de keuze heeft om zijn ouderdomspensioen eerder of later te laten ingaan dan op de normpensioenleeftijd van 63 jaar.
2.4 [eiser] stelt dat het standpunt van KLM dat ingevolge het transitieplan “Van Werk naar Werk” voor de afdeling Engineering & Maintance (hierna: het transitieplan) artikel 5.4 van de CAO voor het KLM Grondpersoneel Nederland van 2002-2004 (hierna: CAO 2002) van toepassing is gebleven voor een uitzonderingsgroep, waaronder [eiser] valt, niet juist is. [eiser] stelt dat het transitieplan niet met de vakbonden is overeengekomen. KLM hanteert een “ja, tenzij beleid”en past het geexpereerde artikel 5.4 van de CAO 2002 toe, terwijl daarvoor iedere rechtsgrond ontbreekt.
2.5 Subsidiar beroept [eiser] zich op de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (WGBLA) en stelt dat het “ja tenzij-beleid” en de Pensioenreglementen 2002 en 2006 daarmee in strijd zijn. De reglement 2002 medewerkers worden gedwongen om met 63-jarige leertijd met pensioen te gaan, terwijl voor de reglement 2006 medewerkers de pensioenleeftijd op 65 jaar ligt. De Pensioenreglementen maken een direct leeftijdsonderscheid terwijl er geen objectieve rechtvaardiging kan worden gegeven voor het maken van een dergelijk onderscheid. Ook het “ja tenzij-beleid is in strijd met de WGBLA aangezien dit beleid alleen wordt toegepast bij reglement 2002 medewerkers.
2.6 Tot slot voert [eiser] aan dat hij zwaarwegende belangen, zowel financieel als sociaal, heeft bij het uitstellen van zijn pensionering.
Verweer
3.1 KLM verweert zich tegen deze vordering. Zij voert aan dat zij op basis van artikel 5.4 van de CAO 2002 een “ja tenzij-beleid” heeft geformuleerd, zoals neergelegd in het transitieplan. Dit beleid houdt in dat werknemers na de normpensioenleeftijd van 63 jaar mogen doorwerken, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Hiervan is in de visie van KLM sprake. Bij de afdeling E&M dient in verband met organisatorische veranderingen een aanzienlijke banenreductie plaats te vinden. Verder lijdt KLM als gevolg van de crisis enorme verliezen en moet het aantal banen fors worden gereduceerd. Uitgangspunt is daarbij om ‘de familie bij elkaar te houden’ teneinde gedwongen ontslagen te vermijden. De werkzaamheden van [eiser] zijn teruggelopen en zijn functie wordt niet meer vervuld. De werkzaamheden behorend tot de functie van [eiser] worden deels niet meer gedaan en zijn deels verdeeld over collega’s.
3.2 Bij KLM werken nog ongeveer 700 werknemers met een normpensioendatum van 63 jaar. KLM stelt dat indien zij verplicht zou zijn hen allen door te laten werken, dat zou betekenen dat KLM over moet gaan tot gedwongen ontslagen. In het geval alle 700 mensen zouden willen blijven werken, zou KLM € 91.000.000,00 kwijt zijn aan ontslagkosten. Bovenop het verwachte verlies is dat een aanzienlijke extra last. KLM heeft in het algemeen dan ook een zeer zwaarwegend belang bij het door haar met de vakbonden overeengekomen “ ja, tenzij-beleid”.
3.3 KLM stelt dat het transitieplan weliswaar niet is ondertekend, maar dat er geen twijfel over bestaat dat dit plan wel is overeengekomen tussen haar en de bonden. KLM verwijst daarbij naar een brief van FNV van 11 juni 2009 waarin staat: “Eind 2008 hebben vakbonden en de KLM overeenstemming bereikt over het transitieplan voor KLM Engineering & Maintenance.” De reden dat het plan niet getekend is, hield verband met een heel ander onderwerp dan het “ ja, tenzij-beleid”. Verder blijkt uit het goedgekeurde verslag van de vergadering met de bonden op 17 juli 2009 dat het transitieplan is overeengekomen.
3.4 Er is volgens KLM geen sprake van strijd met het Pensioenreglement als een verzoek om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren niet wordt ingewilligd.
3.5 In het geval partijen niet overeen komen dat langer wordt doorgewerkt, eindigt ingevolge de CAO de arbeidsovereenkomst zonder dat opzegging vereist is. Van een nietige beeindiging van de overeenkomst is geen sprake, aldus KLM.
3.6 Er is geen sprake van leeftijdsdiscriminatie omdat er een objectieve rechtvaardiging is voor het verschil dat wordt gemaakt tussen mensen die voor en na 1950 zijn geboren, aldus nog steeds KLM.
Beoordeling
4 In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen, dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5 Tussen partijen is allereerst in geschil in welk juridisch kader de vordering van [eiser] dient te worden beoordeeld.
6 Daaromtrent wordt overwogen dat onweersproken is gebleven de stelling van KLM dat de CAO 2007 per 1 april 2009 – derhalve enige maanden voor de ingangsdatum van de beoogde verlenging van de arbeidsovereenkomst - is geëxpireerd.
7 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat het verzoek van [eiser] beoordeeld dient te worden aan de hand van de oude CAO bepalingen uit 2002. Weliswaar is het transitieplan niet getekend, maar uit de brief van 11 juni 2009 van FNV en uit het verslag van het overleg tussen de vakbonden en KLM op 17 juli 2009 blijkt geenszins dat niet langer overeenstemming over het zogenoemde “ja, tenzij-beleid” van KLM zou bestaan. In het verslag is expliciet opgenomen de verklaring van KLM dat van een wijziging van artikel 5.4 van de CAO 2002 geen sprake is en wordt een toelichting van het door KLM gehanteerde “ja tenzij-beleid” gegeven. Evenmin is anderszins gesteld of gebleken dat de vakbonden het door KLM gehanteerde “ja tenzij-beleid” niet langer zouden willen volgen. Daarbij is van belang dat gebleken is dat de vakbonden zich nimmer hebben beroepen op de bepaling van artikel 5.4 van de CAO 2007, terwijl dit wel voor de hand zou hebben gelegen indien de vakbonden met betrekking tot dit punt een andere koers hadden willen varen die voor werknemers een ruimere keuzevrijheid bood. Gelet hierop wordt voorshands geoordeeld dat artikel 5.4 van de CAO 2002 van toepassing is gebleven met betrekking tot de aanvraag van [eiser].
8 Ten aanzien van de vraag of KLM het door haar geformuleerde “ja tenzij-beleid” ten opzichte van [eiser] in redelijkheid heeft toegepast, wordt het volgende overwogen.
9 Artikel 5.4 van de CAO 2002 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Behalve op de in de wet geregelde of uit de wet voorvloeiende wijzen van beëindiging neemt de
arbeidsovereenkomst in ieder geval een einde – zonder dat daartoe opzegging is vereist – op de
normpensioendatum onderscheidenlijk de datum waarop de werknemer vrijwillig vervroegd of
verlaat met pensioen gaat overeenkomsten het op hem van toepassing zijnde reglement van het
Pensioenfonds. (…) Een werknemer die voor vrijwillig verlate pensionering in aanmerking
wenst te komen, doet daarvan mededeling (…) op zijn vroegst 9 maanden maar ten minste 6
maanden voor de normpensioendatum. (…)”
10 In het zogenoemde transitieplan is, voor zover hier van belang, opgenomen:
“Onder verwijzing naar art. 5.4 van de COA 2002, wordt een verzoek tot verlenging van de
arbeidsovereenkomst voor werknemers met een normpensioenleeftijd van 63 jaar gehonoreerd,
tenzij
- de functie vervalt
- op de betreffende functie een werknemer kan worden geplaatst waarvan de functie is of op termijn komt te vervallen of
- zich andere bijzondere omstandigheden voordoen om het verzoek af te wijzen.”
11 Artikel 3, lid 6 van het Pensioenreglement 2002 luidt als volgt:
“De deelnemer heeft de keuzemogelijkheid om het ouderdomspensioen (…) eerder of later te
laten ingaand dan op de eerste dag van de maand waarin de 63-ste verjaardag valt (artikel 15 van
dit reglement).
12 [eiser] heeft KLM tot tweemaal toe verzocht zijn pensioenwijziging te willen wijzigen tot uiterlijk 1 oktober 2011. KLM heeft dit verzoek niet ingewilligd en [eiser] bericht dat zijn functie als gevolg van de huidige bedrijfseconomische omstandigheden per 1 oktober 2009 is komen te vervallen.
Aannemelijk is geworden dat KLM het door haar geformuleerde “ ja tenzij-beleid” in het geval van [eiser] voldoende zorgvuldig heeft toegepast. Tevens is aannemelijk geworden dat de functie van [eiser] nadat hij 63 jaar geworden is, is komen te vervallen en zijn werkzaamheden deels door anderen worden verricht.
13 De stelling van [eiser] dat de arbeidsovereenkomst niet op 1 oktober 2009 zou zijn geëindigd wordt verworpen, nu deze is gebaseerd op de door [eiser] aangevoerde toepasselijkheid van de CAO 2007 – 2009. Krachtens het bepaalde in de CAO 2002 eindigt de arbeidsovereenkomst zonder opzegging op de normpensioendatum, in dit geval 1 oktober 2009.
14 Naar voorlopig oordeel van de kantonrechter is het door KLM gevoerde beleid terzake niet in strijd met de Wet Gelijke Behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBLA). KLM heeft weliswaar erkend dat onderscheid gemaakt wordt tussen werknemers die vóór of na 1950 zijn geboren maar beroept zich daarbij op een objectieve rechtvaardiging daarvoor als bedoeld in art. 7 lid 1 sub c van de WGBLA. De afwijzing van het verzoek van [eiser] om na zijn 63ste te mogen doorwerken baseert KLM op haar streven om de economische crisis zonder gedwongen ontslagen door te komen. Dit beleid van KLM wordt blijkens de notulen van het overleg van 17 juli 2009 en het zogenoemde transitieplan ook door de betrokken vakbonden gedragen. Het bestaan van een objectieve rechtvaardigingsgrond is voldoende aannemelijk geworden.
15 Tenslotte wordt overwogen dat, bij afweging van alle wederzijdse belangen, er in de gegeven omstandigheden onvoldoende termen zijn om vooruit te lopen op de uitkomst van een bodemprocedure.
16 KLM heeft er op gewezen dat zij op dit moment 700 werknemers met een norm pensioendatum van 63 jaar in dienst heeft en dat zij, ingeval zij verplicht zou worden deze groep te laten doorwerken genoodzaakt zou zijn tot gedwongen ontslagen over te gaan. Een gemiddeld reorganisatie ontslag kost KLM, gelet op het toepasselijke Sociaal Plan, ongeveer € 130.000,- per persoon. Omweersproken heeft KLM aangevoerd dat hiermee een bedrag van minimaal € 40 mio met een mogelijke uitloop tot € 91 mio gemoeid zou zijn. Tegenover het evidente financiële en maatschappelijk belang van KLM staat het individuele belang van [eiser] om tot zijn 65-jarige leeftijd bij KLM werkzaam te blijven en zodoende ruim de tijd te krijgen zich op zijn pensionering in te stellen. Tevens stelt [eiser] een financieel belang te hebben om tot de 65-jarige leeftijd volledig doorbetaald te krijgen.
17 Indien in een bodemprocedure mocht worden geoordeeld dat [eiser] het gelijk aan zijn zijde heeft zal het financiële nadeel dat hij lijdt op betrekkelijk eenvoudige wijze gecompenseerd kunnen worden, terwijl het nadeel op het sociale terrein eveneens gecompenseerd kan worden. Mocht echter in de bodemprocedure blijken dat KLM het gelijk aan haar zijde heeft, terwijl de vordering van [eiser] in kort geding zou zijn toegewezen dan zal een collectief ontslag dat als gevolg van het aanblijven van een groot aantal werknemers met een norm pensioenleeftijd van 63 jaar is ingezet, niet meer kunnen worden teruggedraaid. Anders gezegd: het afbreukrisico is voor KLM in dat geval aanzienlijk groter dan voor [eiser].
Geconcludeerd moet worden dat het belang van [eiser], hoe zeer ook te begrijpen en te respecteren, tegen deze achtergrond onvoldoende zwaarwegend is.
18 Gelet op al hetgeen hier is overwogen in onderling verband en samenhang bezien moeten de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Hetgeen overigens nog is aangevoerd vermag niet tot een ander oordeel te leiden.
19 [eiser] wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van KLM.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. wijst de vordering af;
II. veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding tot heden begroot op: € 400,00 voor zover verschuldigd inclusief BTW, aan salaris van haar gemachtigde;
III. verklaart de betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. G.A.C. Enkelaar, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter