ECLI:NL:RBAMS:2010:BL5208

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.528349-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachten voor drugshandel en witwassen na politie-invallen in Amsterdam

Op 22 februari 2010 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee verdachten, die zijn veroordeeld tot respectievelijk 30 maanden en 4 jaar gevangenisstraf. De zaak betreft het bezit van grote hoeveelheden cocaïne en witwassen, met name naar aanleiding van politie-invallen in mei 2009 in Amsterdam-Zuidoost. Tijdens deze invallen probeerden enkele verdachten via balkons te ontsnappen, wat leidde tot ernstige verwondingen en zelfs de dood van een hoofdverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachten werden beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het witwassen van geld dat afkomstig was uit misdrijven. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met inbegrip van het aanwezig hebben van 49,78 kilo cocaïne en een geldbedrag van 9.040 euro. De verdediging voerde aan dat de verdachten niet verantwoordelijk waren voor alle tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de belangrijkste feiten. De rechtbank sprak de verdachten vrij van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor hun betrokkenheid bij de bredere criminele activiteiten. De rechtbank legde straffen op die in overeenstemming waren met de ernst van de feiten, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten, zoals hun gezondheid en eerdere veroordelingen. De rechtbank verklaarde ook een geldbedrag en een weegschaal verbeurd, die waren gebruikt bij de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/528349-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 22 februari 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak (mega 13Quartair) tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1975 te Nigeria (geboorteplaats onbekend),[adres] verblijvende op het adres [adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring "Havenstraat" te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
13 augustus 2009, 2 en 10 november 2009 en 1, 2 en 8 februari 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
Mrs. E.M.M. Gabel en S.M. Hoogerheide en van hetgeen op de zittingen van 13 augustus,
2 en 10 november 2009 en 1, 2 en 8 februari 2010 door de raadsvrouw van verdachte,
mr. S. Bijl, en door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op 13 augustus 2009 en 2 februari 2010, ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode gelegen van 9 mei 2009 tot en met 13 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- (in het pand [adres 1])
(ongeveer) 2,9 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
- (in het pand [adres 2])
(ongeveer) 10,78 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
- (in het pand [adres 3])
(ongeveer) 49,78 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
- (in een pand gelegen aan de [adres 4])
(ongeveer) 11 (plastic) tasjes met daarin (ongeveer) 2,04 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(Artikel 2 onder C Opiumwet)
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2009 tot en met 13 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, te Amsterdam en/of elders in Nederland, een voorwerp, te weten:
- (in een pand gelegen aan [adres 1])
een geldbedrag (van ongeveer 4100 euro)
- (in een pand gelegen aan [adres 2])
een geldbedrag (van ongeveer 34200 euro) en/of een geldbedrag (van ongeveer 112 dollar)
- (in een pand gelegen aan de [adres 3])
een geldbedrag (van ongeveer 9040 euro)
- (in een pand gelegen aan de [adres 4])
een geldbedrag (van ongeveer 10000 euro)
heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of hiervan gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl zij en/of (één of meer van) haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(Artikel 420bis, 420quater Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 13 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in
het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, in elk geval
- (in een pand [adres 2])
een hoeveelheid versnijdingsmiddel, te weten fenacetine (met een totale hoeveelheid van -ongeveer- 1,16 kilo en/of 58,35 gram lactose) en/of
- (in een pand gelegen aan [adres 3])
een hoeveelheid versnijdingsmiddel, te weten fenacetine (met een totale hoeveelheid van -ongeveer- 50 kilo en/of 304 gram lidocaïne en/of 998 gram procaïne),
voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(Artikel 10a Opiumwet)
4.
hij in of omstreeks de periode van 30 maart 2009 tot en met 13 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie -gevormd door (onder meer) [naam 1] en/of [naam 2] en/of [verdachte] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of een of meer (nog) onbekende perso(o)n(en), waaronder een man genaamd [naam 5]- welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en/of 10A eerste lid van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder A en/of B en/of C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaïne, in elk geval van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming (onder meer) bestond uit:
- het voorhanden hebben van een of meer panden van waaruit en/of waarin voornoemde misdrijven gepleegd konden worden en/of
- het (mede)ontwikkelen en/of bespreken van plannen om bedoeld misdrijven te plegen en/of
- het leggen en/of onderhouden van (onder meer telefonische) contacten met leverancier(s) en/of afnemer(s) van die cocaïne, in elk geval die middel(en) en/of
- het organiseren van en/of afspraken maken over het regelen van koeriers die die cocaïne, in elk geval die middel(en) naar Nederland moesten brengen en/of
vanuit Nederland naar andere landen moesten brengen
- het (mede) organiseren van de (verschillende) leverantie(s) en/of
verstrekkingen van die cocaïne, in elk geval die middel(en) en/of
- het bijeenbrengen van de benodigde (financiële) middelen teneinde die misdrijven te plegen, welke middelen (geheel of ten dele) bestond(en) uit de opbrengst van eerdere soortgelijke gepleegde misdrijven en/of
- het regelen van betalingen ten aanzien van de kosten welke ten behoeve van de organisatie en/of de te plegen of de gepleegde misdrijven was/waren gemaakt en/of
- het geven van opdrachten en/of inlichtingen en/of aanwijzingen ten behoeve van de uitvoering van die misdrijven en/of ten behoeve van betalingen en/of het bijeenbrengen van de benodigde middelen, verband houdende met die misdrijven en/of
- het naar Nederland en/of vanuit Nederland naar andere landen brengen en/of overmaken van (grote) geldsbedragen teneinde die misdrijven te kunnen financieren en/of
- het (laten) brengen en/of ophalen en/of wegbrengen, in elk geval vervoeren van die cocaïne, in elk geval die middel(en), naar afnemer(s) -waaronder zijn mededader(s)- en/of
- het in ontvangst nemen en/of bewaren en/of afdragen van geldbedrag(en) afkomstig van betaling(en) van die leverantie(s) en/of verstrekking(en) en/of
- het bewaren, in elk geval aanwezig hebben van (verschillende) hoeveelheden cocaïne, in elk geval middel(en) en/of
- het slikken van bollen met cocaïne, in elk geval die middel(en) teneinde deze naar Nederland en/of vanuit Nederland naar andere landen te brengen en/of
- (mede)plegen van, in elk geval meedoen aan die misdrijven en/of
- het aankopen en/of bewaren en/of gebruiken van een of meer versnijdingsmiddel(en) (onder meer fenacetine) voor het bewerken en/of
verwerken van die cocaïne, in elk geval die middel(en) en/of
- het verrichten van hand- en spandiensten met betrekking tot voornoemde misdrijven en/of
- het witwassen (als bedoeld in artikel 420 bis Wetboek van Strafrecht) van de financiële opbrengsten van dat/die misdrijv(en);
(art 11a Opiumwet)
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat hij
1. op 13 mei 2009 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad in het pand [adres 3], 49,78 kilo van een materiaal bevattende cocaïne;
2. op 13 mei 2009 te Amsterdam in een pand gelegen aan de [adres 3] een geldbedrag van 9.040 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
3. op 13 mei 2009 te Amsterdam om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen, in het pand [adres 3] een hoeveelheid versnijdingsmiddel, te weten fenacetine, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat dit middel bestemd was tot het plegen van die feiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Algemeen
In het kader van een onderzoek naar Afrikaanse smokkelaars van verdovende middelen heeft onder de naam "13Quartair" een onderzoek gelopen naar de invoer en doorvoer van transporten cocaïne. Het onderzoek heeft zich daarbij met name geconcentreerd op de activiteiten van een persoon die "[naam 1]" werd genoemd en die verbleef op het adres [adres 5]. Uit het onderzoek leek onder meer naar voren te komen dat deze [naam 1] nauw samenwerkte met een persoon genaamd "[naam 5]".
In het kader van het onderzoek hebben observaties plaatsgevonden, zijn telefoons afgeluisterd en zijn de gesprekken opgenomen.
Naar aanleiding van dit onderzoek is op 9 mei 2009 binnengevallen in een woning, gelegen aan de [adres 4], waar op dat moment niemand aanwezig was. Aldaar werden op verdovende middelen gelijkende stoffen in beslag genomen en een geldbedrag van € 10.000,-.
Vervolgens is op 13 mei 2009 binnengevallen op de adressen [adres 5], [adres 1], [adres 2] en [adres 3], alle te [woonplaats]. Een aantal mannen, waaronder [naam 1] en [naam 5], heeft getracht aan aanhouding door de politie te ontkomen, door via de balkons naar beneden te klimmen. Daarbij zijn enkele verdachten gevallen en gewond geraakt. Twee van hen waren bolletjesslikkers. [naam 1] is bij deze vluchtpoging om het leven gekomen. Zijn identiteit kon later worden vastgesteld als [naam 1], geboren op [geboortedatum] 1974 te Nigeria. De verdachte [naam 5] is ontkomen.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3.
4.2. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officieren van justitie hebben geconcludeerd dat ten aanzien van verdachte alle onderdelen van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Zij hebben deze conclusie gebaseerd op het gegeven dat verdachte in diverse verhoren heeft toegegeven dat hij wist dat er veel cocaïne en geld in zijn huis aanwezig was en dat hij cocaïne heeft opgehaald bij [naam 1].
Voorts hebben de officieren van justitie in dit verband gewezen op de tapgesprekken tussen [naam 1] en het nummer dat in gebruik was bij verdachte en de observaties alsmede op het feit dat er tevens een grote hoeveelheid versnijdingsmiddelen is aangetroffen in de woning waar verdachte verbleef.
4.3. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat alleen een veroordeling kan volgen voor zover het gaat om het aanwezig hebben van de cocaïne (feit 1) en versnijdingsmiddelen (feit 3), aangetroffen in de [adres 3]. Voor de overige onderdelen van feit 1 en 3 en voor feit 2 heeft de raadsvrouwe vrijspraak bepleit. Zij heeft daarbij ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde nog aangevoerd dat verdachte niet bekend was met het geld in het colbert dat is aangetroffen in het pand aan de [straatnaam] en dat hij ook over geen van de andere genoemde geldbedragen kon beschikken. Voorts heeft de raadsvrouwe erop gewezen dat verdachte niet voorkomt in het overzicht van de financiële taps (bijlage B).
4.4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de hierna - samengevat - weergegeven feiten en omstandigheden, zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
4.4.1. Feit 1
Bij de inval op 13 mei 2009 is verdachte aangehouden in de woning aan de [adres 3]. De politie maakt er melding van dat verdachte op het moment van zijn aanhouding onder het witte poeder zat; dit poeder zat op zijn kleding en op zijn handen. Tevens zagen de verbalisanten op tafel in de huiskamer een grote hoeveelheid wit poeder in kleine zakjes en in een grote plasticzak.ii. Bij de daarop volgende doorzoeking van de woning aan de [straatnaam] zijn in diverse ruimtes in deze woning hoeveelheden wit poeder in beslag genomen in diverse vormen van verpakking.iii Uit het deskundigenrapport van drs. R. Jellema blijkt dat het bij de in de woning in beslag genomen hoeveelheden wit poeder in totaal ging om 50,099 kilo wit poeder bevattende cocaïne en om in totaal 46,083 kilogram wit poeder bevattende fenacetine, 296 gram wit poeder bevattende lidocaïne en 998 gram wit poeder bevattende procaïne. In dit rapport verklaart de deskundige voorts: "fenacetine wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne".iv
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op het moment van zijn aanhouding sinds ongeveer 3 weken in de woning aan de [straatnaam] verbleef en dat [naam 1] deze woning aan hem ter beschikking had gesteld.
In zijn verhoor bij de rechter-commissarisv heeft verdachte bevestigd dat hij cocaïne van het huis van [naam 1] in [flat] naar zijn woning in de [straatnaam] heeft gebracht en ook ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij had gezien dat er in de tas die hij van [naam 1] had gekregen cocaïne zat. Verdachte wist dus dat er cocaïne in de woning aanwezig was. Dat verdachte ook beschikkingsmacht had over deze cocaïne leidt de rechtbank af uit de wijze waarop bij de aanhouding van verdachte een grote hoeveelheid wit poeder (naar later bleek) bevattende cocaïne op de salontafel is aangetroffen in combinatie met de constatering dat verdachte bij zijn aanhouding onder het witte poeder zat.vi
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, voor zover het betreft de cocaïne aangetroffen in de [straatnaam]. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat ten laste is gelegd het aanwezig hebben van 49,78 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne. Gelet op het voormeld deskundigenrapport van drs. R Jellema, is in de woning aan de [straatnaam] aangetroffen een hoeveelheid van in totaal 50,099 kilo wit poeder bevattende cocaïne. Uit het rapport blijkt niet hoeveel cocaïne het witte poeder precies bevatte. Derhalve zal de rechtbank bewezen verklaren dat verdachte 49,78 kilo van een materiaal bevattende cocaïne aanwezig heeft gehad.
4.4.2. Feit 3
Ten aanzien van de in de woning aan de [straatnaam] aangetroffen hoeveelheid fenacetine, acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid hiervan en dat hij hierover kon beschikken. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van het volgende.
De fenacetine is voornamelijk in de keuken aangetroffen, zo blijkt uit het in voetnoot 3 genoemde proces-verbaal bevindingen (D4 10b ev), in combinatie met de in voetnoot 4 genoemde rapporten van drs. Jellema. Zo is in een mengbeker (itemnr. 3600372) in de keuken een hoeveelheid van, naar later is gebleken, 583 gram wit poeder bevattende fenacetine aangetroffen.vii Op de foto's viii die in de woning zijn genomen is te zien dat op de grond in de keuken twee blenders staan (foto nr 27 en 28 ). Dat verdachte niet wist wat deze blenders op de vloer in de keuken deden acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig, alleen al gelet op het getapte telefoongesprek op 6 mei 2009 om 11.48 uur tussen [naam 1] en de gebruiker van het nummer [06-nr]. In dit gesprek zegt deze laatste dat hij iets aan het malen was.ix
De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verdachte de gebruiker is van dit nummer. Uit het onderzoek naar de in de woonkamer van de [straatnaam] aangetroffen telefoons blijkt namelijk dat op de eettafel in de woonkamer twee telefoons in beslag zijn genomen, een zwarte Samsung en een grijze Nokia telefoon x. Deze grijze Nokia bevat een simkaart die dit nummer heeft.xi Ter terechtzitting heeft verdachte deze grijze Nokia telefoon op de aan hem getoonde bovenste foto op D4-31, als zijn telefoon aangewezen en verklaard dat hij de enige gebruiker was van deze telefoon. Weliswaar kon verdachte zich het nummer van deze telefoon niet meer herinneren maar hij heeft niet weersproken dat hij de gebruiker was van nr. [06-nr].xii
Uit het dossier blijkt dat er, behalve het hiervoor weergegeven gesprek over het malen, meerdere keren telefonisch contact is tussen [naam 1] en verdachte. Zo is er een aantal tapgesprekken tussen [naam 1] en verdachte waarin gesproken wordt over prepareren.xiii
Uit het rapport van drs. R Jellema blijkt voorts dat fenacetine gebruikt wordt als versnijdingsmiddel voor cocaïne.
Ten aanzien van beide andere aangetroffen stoffen, te weten de lidocaïne en procaïne, blijkt dit echter niet uit het deskundigenrapport. Ook kan uit de rest van het dossier niet worden afgeleid dat deze stoffen gebruikt worden als versnijdingsmiddelen voor cocaïne.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank alleen ten aanzien van de fenacetine tot de conclusie dat verdachte deze voorhanden heeft gehad en dat hij ook wist dat dit een versnijdingsmiddel is dat bestemd is tot het plegen van -kort gezegd- opiumwetdelicten.
De rechtbank acht daarom het onder 3 tenlastegelegde alleen bewezen voor zover het betreft de in de [straatnaam] aangetroffen fenacetine. Uit het deskundigenrapport van drs. R. Jellema kan worden afgeleid dat is aangetroffen totaal 46,083 kilogram wit poeder bevattende fenacetine. Op basis hiervan kan niet worden vastgesteld dat het ook om ongeveer dezelfde hoeveelheid fenacetine ging. Daarom zal het onder 3 tenlastegelegde slechts bewezen kunnen worden verklaard ten aanzien van een hoeveelheid fenacetine en kan niet worden bewezen dat het ging om een totale hoeveelheid van -ongeveer- 50 kilo.
4.4.3. Feit 2
In de woning aan de [straatnaam] waar verdachte voor zijn aanhouding verbleef, is in één van de slaapkamers, in de zak van een colbert, een geldbedrag aangetroffen van € 9.040,-.
De kennisgeving van inbeslagnemingxiv vermeldt dat het colbert van waaruit het geld in beslag is genomen, is aangetroffen in kamer [kamernr] [straatnaam3] te [woonplaats].
Nadere bestudering van de fotobijlage xv brengt de rechtbank echter tot de conclusie dat de in de kennisgeving van inbeslagname vermelde vindplaats niet correct kan zijn.
In de fotobijlage, bevinden zich foto's van kamer [kamernr]. Op deze foto's (met name de foto's 17, 18 en 19) is te zien dat in deze kamer geen kast staat.
Op foto's 14 en 15 is de andere slaapkamer (links achter) zichtbaar. Hierin bevindt zich een kledingkast. Op een foto behorend bij het in voetnoot 2 genoemde proces-verbaal (D 4-39) is het colbert te zien met het daarin aangetroffen geld. Deze foto vertoont een met deze kast overeenkomstige achtergrond. Op de foto opgenomen op pagina D4-40 is nogmaals het geld te zien en bovendien een deel van een tafeltje dat naast de kast staat. Het hangertje waarop het colbert gestoken is, lijkt overeen te komen met de kledinghangers in de kast (2e foto op D4 42).
De rechtbank komt op grond van deze eigen waarnemingen tot de conclusie dat het colbert is aangetroffen in de slaapkamer van verdachte. Hoewel verdachte niet heeft verklaard in welke kamer hij sliep, neemt de rechtbank aan dat dit de slaapkamer IV aan de achterzijde was. Er waren immers slechts twee kamers als zodanig in gebruik genomen en in de andere slaapkamer, slaapkamer VII, is kleding en een portemonnee met daarin een identiteitskaart op naam van medeverdachte [naam 3] aangetroffen, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat [naam 3] in slaapkamer VII overnachtte.xvi Aangezien er volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting geen andere personen in het pand verbleven, stelt de rechtbank vast dat het colbert, waarin het geld is aangetroffen, van verdachte moet zijn geweest.
Nu er € 9.040,- is aangetroffen in het colbert van verdachte en hij verklaard heeft dat hij wist dat er geld in de woning aanwezig was xvii acht rechtbank bewezen dat verdachte wist dat dit geld daar aanwezig was.
Met name acht de rechtbank in dit verband nog van belang het gesprek op 12 mei 2009 om 19.34 uur, de dag voor de aanhouding, waarin verdachte met [naam 1] spreekt over verpakkingen, hoeveelheden en afkortingen van namen op pakjes.xviii De genoemde afkortingen komen overeen met de aanduidingen op diverse verpakkingen van de in de [straatnaam] in beslag genomen cocaïne.xix In dit zelfde gesprek zegt verdachte tegen [naam 1] dat hij vanavond bij hem langskomt om het geld op te halen.
Gelet hierop ach de rechtbank het aannemelijk dat het aangetroffen geld het geld is dat verdachte die avond bij [naam 1] heeft opgehaald en dat dit geld, gelet ook op de hele context van het gesprek en de aangetroffen cocaïne, afkomstig is van drugshandel. Zonder twijfel wist verdachte dit. Nu op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat het aangetroffen geld afkomstig is uit een andere - legale - inkomstenbron, acht de rechtbank ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen, voor zover het betreft het geldbedrag dat is aangetroffen in de [straatnaam].
4.4.4 Feiten 1, 2 en 3 voor zover niet betrekking hebbend op de [straatnaam].
Met de verdediging en anders dan de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig is om ook wetenschap of beschikkingsmacht aan te nemen ten aanzien van de cocaïne, geldbedragen en versnijdingsmiddelen die zijn aangetroffen op de andere in de tenlastelegging genoemde adressen. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Voor zover de officieren van justitie het bewijs baseren op de door hen bewezen geachte deelname van verdachte aan een criminele organisatie, zoals onder 4 ten laste is gelegd, geldt het volgende.
5. Vrijspraak
Ten aanzien van feit 4
5.1 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder 4 ten laste gelegde feit. Ter onderbouwing hebben zij kort weergegeven het volgende gesteld.
Er zijn verschillende tapgesprekken tussen [naam 1] en verdachte. Verdachte herkent zichzelf op de hem getoonde observatiefoto's. Verdachte heeft verklaard dat hij cocaïne uit het huis van [naam 1] naar zijn huis aan de [straatnaam] heeft gebracht. Hij erkent dat hij veel cocaïne in huis had. In de woning aan de [straatnaam] is een grote hoeveelheid cocaïne, versnijdingsmiddel en een groot geldbedrag aangetroffen. Gelet op dit alles achten de officieren ook het onder 4 ten laste gelegde feit bewezen, waarbij ten aanzien van de criminele organisatie is opgemerkt dat verdachte een aan [naam 1] ondergeschikte rol heeft vervuld.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 4. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van een criminele organisatie, nu er - kort gezegd - geen koppeling kan worden gemaakt tussen de vermeende strafbare feiten en de vermeende organisatie. Zo er wel sprake is van een criminele organisatie, dan is verdachte daaraan geen deelnemer geweest, aldus de raadsvrouw.
5.3 Het oordeel van de rechtbank.
Volgens vaste rechtspraak is van een criminele organisatie onder meer sprake als die organisatie het plegen van misdrijven voor ogen heeft, de deelnemers aan de organisatie van dat oogmerk op de hoogte zijn en een aandeel hebben in die misdrijven dan wel gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Om van een criminele organisatie te kunnen spreken, moet er verder sprake zijn van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij die organisatie niet steeds uit dezelfde personen hoeft te bestaan, maar de samenstelling tot op zekere hoogte kan wisselen.
Uit het dossier blijkt dat [naam 1] regelmatig telefonisch contact heeft met andere personen, waaronder [naam 5]. Uit de in het dossier opgenomen taps kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat [naam 1] zich, samen met [naam 5], bezig hield met het transport van en de handel in drugs. De panden op [adres 1] en [adres 2], en mogelijk ook de woning aan de [adres 3], waar grote hoeveelheden drugs, versnijdingsmiddelen en geld zijn aangetroffen, kunnen met [naam 1] in verband worden gebracht en lijken door hem te worden gebruikt bij zijn activiteiten. Op basis van de tapgesprekken, de observaties en hetgeen in de bovengenoemde panden is aangetroffen, lijkt er sprake te zijn van een bepaalde taakverdeling. [naam 1] komt naar voren als de persoon die veel zaken organiseerde - hij wordt ook wel de koning van de spullen genoemd - en contacten onderhield over de inkoop en invoer van verdovende middelen via koeriers, het prepareren en versnijden van verdovende middelen en het regelen van transporten van verdovende middelen. In dat kader werd [adres 1] gebruikt als huis waar de koeriers zich moesten melden en de bolletjes werden uitgepoept, en werden op [adres 2] en wellicht ook het adres [adres 3] verdovende middelen versneden, geprepareerd en bewaard of verzameld voor verder vervoer. [naam 1] onderhield niet alleen contact met [naam 5], maar bijvoorbeeld ook met mensen die werden ingeschakeld om eten te brengen op [flat], mensen die drugs konden leveren of afnemen of die bezig waren om drugs te prepareren.
Uit het dossier valt af te leiden dat deze activiteiten al gedurende enige tijd plaatsvonden en dat de personen die daarbij waren betrokken, op de hoogte waren van de activiteiten van [naam 1] (en [naam 5]) en dat verband.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier daarmee voldoende aanknopingspunten voor de stelling dat er in de periode direct voorafgaand aan 13 mei 2009 een criminele organisatie actief was, gevormd door in ieder geval genoemde [naam 1] en [naam 5] naast mogelijk één of meer anderen, die als oogmerk had het plegen van misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet.
Uit het dossier valt echter onvoldoende af te leiden dat verdachte heeft deelgenomen aan deze criminele organisatie. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
In de woning aan de [adres 3], waar verdachte verbleef, is een grote hoeveelheid drugs, versnijdingsmiddelen en geld aangetroffen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, voor zover deze betrekking hebben op het pand [adres 3], zoals hierboven onder 4.4 uiteengezet. De rechtbank ziet echter onvoldoende bewijs om verdachte tevens in verband te brengen met de in de andere panden aangetroffen drugs, geldbedragen en versnijdingsmiddelen. De door de officieren van justitie gestelde deelname aan de criminele organisatie, kan derhalve niet worden gebaseerd op enige betrokkenheid met die panden.
Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank voorts onvoldoende dat de activiteiten die verdachte in de woning aan de [straatnaam] heeft verricht, kunnen worden gekwalificeerd als deelnemingshandelingen binnen de criminele organisatie van [naam 1] en anderen.
Weliswaar kan, zoals ook in het voorgaande is opgemerkt, [naam 1] in verband worden gebracht met de woning aan de [adres 3], maar uit het dossier blijkt onvoldoende in hoeverre [naam 1] zelfstandig over deze woning kon beschikken. Zo is wel geobserveerd dat [naam 1] langs gaat bij deze woning, maar niet blijkt of [naam 1] een sleutel had van deze woning of dat hij bijvoorbeeld slechts door verdachte is binnengelaten.
Verder blijkt uit het dossier dat er meermalen telefonisch contact is tussen verdachte en [naam 1]. Deze gesprekken lijken onder andere te gaan over het transport van verdovende middelen van [flat] naar de [straatnaam]. Verdachte, door de politie in deze gesprekken wel aangeduid als de transporteur, heeft ook bevestigd dat hij verdovende middelen vervoerde tussen die adressen, maar daarbij tevens gesteld dat hij dit deed in opdracht van [naam 1]. De tapgesprekken duiden er echter veeleer op dat verdachte niet in opdracht van [naam 1] opereerde maar zelfstandig handelde, dan wel in opdracht van een andere groep dan de organisatie van [naam 1] en dat hij in die rol transporten verzorgde waarbij hij ook spullen van [naam 1] transporteerde. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt in die gesprekken niet van een aan [naam 1] ondergeschikte rol.
De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor de stelling van de officieren van justitie, dat verdachte hand- en spandiensten verrichtte voor [naam 1], anders dan de eigen verklaring van verdachte die de rechtbank gelet op de inhoud van de tapgesprekken niet geloofwaardig acht op dit punt. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende aanknopingspunten om de door verdachte verrichte handelingen te kwalificeren als deelnemingshandelingen in de criminele organisatie zoals ten laste gelegd.
Gelet op het voorgaande dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde.
6. Beslag
Algemene overweging
In het onderzoek 13Quartair is een groot aantal voorwerpen in beslag genomen. Daarbij is bij de meeste voorwerpen geen naam vastgesteld van de persoon onder wie die voorwerpen in beslag zijn genomen. Afgezien van de in beslag genomen drugs en versnijdingsmiddelen kan uit het dossier bij de meeste voorwerpen niet worden vastgesteld of de officier van justitie al een beslissing heeft genomen over de afwikkeling daarvan. Op verzoek van de rechtbank hebben de officieren van justitie daarom alsnog gezorgd voor een beslaglijst waaruit zou moeten blijken ten aanzien van welke voorwerpen de rechtbank, gelet op art. 353 WvSv, nog een beslissing dient te nemen. Voorts hebben de officieren van justitie op deze lijst aangetekend welke beslissing zij willen dat de rechtbank zal nemen ten aanzien van de daarop vermelde voorwerpen.
Hoewel de meeste voorwerpen dus niet onder één van de verdachten in dit onderzoek in beslag zijn genomen zal de rechtbank voor zover het beslag aan verdachte is toe te rekenen een beslissing daarop nemen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de overgelegde beslaglijst waarschijnlijk niet compleet is. Bij haar beslissing zal de rechtbank zich echter beperken tot die voorwerpen die aan verdachte zijn toe te rekenen en die vermeld staan op de beslaglijst tenzij het gaat om in beslag genomen voorwerpen die niet op de lijst staan maar waarvan vastgesteld kan worden dat deze aan de verdachte toebehoren.
Beslag toe te rekenen aan verdachte.
Voor verdachte geldt dat de rechtbank alle in de [straatnaam] in beslag genomen voorwerpen toerekent aan verdachte als bewoner van deze woning.
Op de lijst van in beslag genomen voorwerpen gaat het in dit verband om de voorwerpen aangeduid met de nummers 63, 65-67, 70-72, 74, 101, 102 alsmede om de op de laatste pagina handgeschreven items met de nummers 3600397, 3600399, 3600403, 3600404 en 3600657
De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat er in de woning een telefoon in beslag is genomen, te weten beslagnummer 3600659 (vermeld op D4-84, volgnummer 9, IMEI nummer [nr], telefoonnummer [06-nr]) waarvan verdachte zelf heeft verklaard dat deze telefoon van hem is. Hoewel deze telefoon niet op de beslaglijst voorkomt is ook niet gebleken dat deze terug gegeven is aan verdachte. Ook ten aanzien van deze telefoon zal de rechtbank daarom een beslissing nemen.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen.
9.1. De vordering van het openbaar ministerie
De officieren van justitie hebben bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hen onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De geëiste gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, acht de raadsvrouw disproportioneel.
Zij heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging aansluiting te zoeken bij de recente veroordelingen van de bolletjesslikkers en medeverdachten [naam 6] en [naam 7], tot respectievelijk een vrijheidsstraf voor de duur van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk en een vrijheidsstraf voor de duur van zeven maanden onvoorwaardelijk voor de invoer van cocaïne.
Zij heeft er voorts op gewezen dat verdachte slechts korte tijd betrokken is geweest bij de hem verweten feiten en dat hem slechts het aanwezig hebben van drugs wordt verweten en niet de betrokkenheid bij de invoer.
De raadsvrouw heeft voorts gewezen op de slechte gezondheidstoestand van verdachte die aan diabetes lijdt, illegaal in Nederland verblijft en dus niet verzekerd is tegen ziektekosten. [naam 1] bood hem onderdak en betaalde zijn medicijnen voor hem. Verdachte deed in ruil daarvoor klussen voor [naam 1] en was niet in een positie om dit te weigeren.
Bij de (bekennende) verklaringen van verdachte speelden taalproblemen een rol.
De detentie valt verdachte zwaar.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met deze factoren en de geëiste straf aanzienlijk te matigen.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat verdachte in zijn woning een enorme hoeveelheid cocaïne voorhanden had en bovendien een aanzienlijke hoeveelheid middelen, waarmee de drugs konden worden versneden. Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen. In de woning stond apparatuur voor de verdere verwerking gebruiksklaar en was verpakkingsmateriaal aanwezig.
Het bewerken van de drugs en het doorsluizen daarvan naar de gebruikers/kopers is niet ten laste gelegd maar de rechtbank gaat er op grond van het dossier van uit dat verdachte's huis een verzamelpunt van drugs is geweest ten behoeve van verschillende handelaren. Verdachte speelde hierin een niet onbelangrijke rol.
Verdovende middelen brengen de volksgezondheid in gevaar. Zij worden aangevoerd via drugssmokkelaars die veelal met gevaar voor eigen leven grote hoeveelheden slikkersbollen de grens overbrengen. Ook in deze strafzaak is deze manier van smokkel gebruikt en de veroordelingen waar de raadsvrouw naar heeft verwezen, hebben betrekking op zogenaamde bolletjesslikkers. Het bezit van verdovende middelen is bij wet verboden en gaat gepaard met allerlei criminele activiteiten. Er worden grote - illegale - winsten mee behaald. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van dergelijke winsten.
De rechtbank houdt voorts nog rekening met de volgende persoonlijke omstandigheden.
Verdachte is in Nederland niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit en niet gebleken is dat hij in Nigeria of in een ander land ooit veroordeeld is.
Verdachte lijdt aan diabetes en heeft medische zorg nodig. Nu hij gedetineerd is krijgt hij overigens de noodzakelijke verzorging.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank ten slotte nog gekeken naar de door het Openbaar Ministerie gehanteerde richtlijn. Deze geeft aan dat bij het aanwezig hebben van tenminste twee kilo verdovende middelen (voorkomende op lijst I van de Opiumwet) een strafeis volgt van 24 maanden gevangenisstraf.
Verdachte heeft ongeveer 50 kilogram cocaïne aanwezig had. De eis van de officieren van justitie is als het alleen zou gaan om het eerste door hen ten laste gelegde feit al mild te noemen in verhouding tot voornoemde richtlijn. Het Openbaar Ministerie heeft een veroordeling gevraagd voor alle vier tenlastegelegde feiten, waaronder de deelname aan een criminele organisatie, die zich - kort samengevat - richt op de invoer, bewerking en verdere doorverkoop van grote hoeveelheden cocaïne.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het vierde ten laste gelegde feit en houdt hem overigens, anders dan de officieren van justitie, slechts verantwoordelijk voor hetgeen is aangetroffen op het adres waar verdachte verbleef en niet voor de overige in het kader van deze strafzaak aangetroffen verdovende middelen en geld. De rechtbank ziet echter gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen doorgaans wordt opgelegd bij vergelijkbaar grote hoeveelheden drugs en versnijdingsmiddelen, in deze gedeeltelijke vrijspaak geen aanleiding om een lagere straf op te leggen dan is geëist door de officieren van justitie. De geëiste vrijheidsstraf acht de rechtbank passend en geboden.
De rechtbank zal daarom een vrijheidsstraf opleggen conform de eis.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 9.040,- (negenduizendenveertig euro), zoals vermeld onder nummer 65 van de beslaglijst (beslagnummer 3600334, pagina D4-66), verbeurd verklaren aangezien dit een voorwerp is met betrekking tot welke feit 2 is begaan.
De weegschaal (nummer 36000397) zal eveneens verbeurd verklaard worden omdat feit 3 met behulp hiervan is begaan.
De rechtbank zal de grijze Nokia telefoon, die niet op de beslaglijst voorkomt (beslagnummer 3600659, pagina D4-84) die aan verdachte toebehoort eveneens verbeurd verklaren omdat de bewezen verklaarde feiten met behulp van deze telefoon zijn gepleegd, nu blijkt dat deze telefoon voorkomt in meerdere tapgesprekken.
Teruggave en bewaring ten behoeve van de rechthebbende van in beslag genomen goederen.
De beide laptops (nrs. 66 en 67 op de beslaglijst) zullen terug gegeven worden aan verdachte.
Ten aanzien van de overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen die aan verdachte worden toegerekend zal de rechtbank de bewaring gelasten ten behoeve van de rechthebbende overeenkomstig het voorstel van de officieren van justitie.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a. 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
Verklaart het onder 4 ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
2. Witwassen.
3. Om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- een geldbedrag ter hoogte van € 9.040,- (negenduizendenveertig euro) (beslagnummer 3600334, nr. 65 op de beslaglijst);
- de weegschaal (nummer 36000397);
- een Nokia telefoon (beslagnummer 3600659).
Gelast de teruggave aan verdachte van
- een laptop (nr. 66 op de beslaglijst);
- een laptop (nr. 67 op de beslaglijst).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van
de voorwerpen, op de beslaglijst aangeduid met de nummers 63, 70, 71, 72, 74, 101 en 102 alsmede de op de laatste pagina handgeschreven items met de nummers 3600399, 3600403, 3600404 en 3600657.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en A.J. Wesdorp, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2010.
i Verdachte heeft ter terechtzitting van 8 februari 2010 aangegeven dat dit de juiste spelling is van zijn naam. In de stukken wordt zijn achternaam ook gespeld als [naam 8] en [naam 9].
ii Proces-verbaal van aanhouding verdachte, nummer 2009130734-24 van 13 mei 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 10] en [naam 11] (B 9-1 ev), Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009130734-1 van 13 mei 2009, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door eerdergenoemde [naam 11] (D4-7 ev. met bijbehorende foto's D4-11 ev).
iii Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009130734-204 van 13 mei 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 12], met bijbehorende plattegrond (D4 10b ev); Proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming (hierna KVI), nummer 2009130734-40 van 13 mei 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 12] (D4-61 ev). Proces-verbaal en KVI, nummer 2009130734-42 van 13 mei 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door eerdergenoemde [naam 12] (D4-72 ev). Proces-verbaal en KVI, nummer 2009130734-44 van 14 mei 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door eerdergenoemde [naam 12] (D4-82 ev).
iv Een verslag van 18 mei 2009, laboratoriumnummer 854N09, van drs. R. Jellema, politiedeskundige, opgemaakt in de zaak tegen de verdachte NN, [adres 3] (E4-1). Een verslag van 20 mei 2009, laboratoriumnummer 876N09, van drs. R. Jellema, politiedeskundige, opgemaakt in de zaak tegen de verdachte NN, [adres 3] (E4-2 ev).
v Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] door de rechter-commissaris d.d. 30 september 2009.
vi Zie de bewijsmiddelen genoemd bij voetnoot 2.
vii Zie de bewijsmiddelen genoemd in voetnoot 3 en 4, in het bijzonder D4-10c en E4-2.
viii Proces-verbaal technisch onderzoek [adres 3] met nummer 09-145864/2009-0033 van 25 mei 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 13] en [naam 14] (niet doorgenummerd).
ix Een geschrift, te weten een overzicht tap journaal, bevattende de weergave van telefoongesprek nr 272009678 (B9-29).
x Proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2009130734-44 van 13 mei 2009, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 12], volgnummers 12 en 13 (D4-84).
xi Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009-130734 van 11 juni 2009, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 15] (B9-12); Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009-130734 van 16 december 2009, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 15] (B9-12); KVI in voetnoot 3 genoemd (D4-84);
xii Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
xiii Een geschrift, te weten een overzicht tap journaal, bevattende de weergave van telefoongesprek nr 272009782 (B9-30 en 31) en telefoongesprek nr. 272009806 (B9-31).
xiv Proces-verbaal en KVI, nummer 2009130734-41 van 13 mei 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 16] (D4-66).
xv Fotobijlage behorende bij het proces-verbaal nr. 09-145864/2009-0033, [adres 3], ook genoemd in voetnoot 8.
xvi Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009130734-204 van 13 mei 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 12], met bijbehorende plattegrond (D4 10b ev).
xvii Proces-verbaal van verhoor verdachte inbewaringstelling door de rechter-commissaris van 15 mei 2009 (B9-09 ev).
xviii Een geschrift, te weten een overzicht tap journaal, bevattende de weergave van telefoongesprek nr 272031875 (B9-43).
xix Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009130734-1 van 13 mei 2009, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door eerdergenoemde [naam 11] (D4-7 ev;met bijbehorende foto's D4-11 ev), met name de foto's op D4-37, D4-38, D4-44 en D4-45.
Vonnis inzake [verdachte], 13/528349-09