Parketnummer: 13/528342-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 22 februari 2010
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak (mega 13Quartair) tegen
geboren te [geboorteplaats],[geboorteplaats], op [geboortedatum] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Over-Amstel’,
Huis van Bewaring ‘Demersluis’ te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
13 augustus 2009, 2 en 10 november 2009 en 1, 2 en 8 februari 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. E.M.M. Gabel en S.M. Hoogerheide en van hetgeen op de zittingen van 13 augustus,
2 en 10 november 2009 en 1, 2 en 8 februari 2010 door de raadsman van verdachte,
mr. E.G.S. Roethof, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op 13 augustus 2009 en 2 februari 2010, tenlastegelegd dat hij
in of omstreeks de periode gelegen van 9 mei 2009 tot en met 13 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- (in het pand [adres 1])
(ongeveer) 2,9 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
- (in het pand [adres 2])
(ongeveer) 10,78 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
- (in het pand [adres 3])
(ongeveer) 49,78 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
- (in een pand gelegen aan de [adres 4])
(ongeveer) 11 (plastic) tasjes met daarin (ongeveer) 2,04 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(Artikel 2 onder C Opiumwet)
in of omstreeks de periode van 9 mei 2009 tot en met 13 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, te Amsterdam en/of elders in Nederland, een voorwerp, te weten:
- (in een pand gelegen aan [adres 1])
een geldbedrag (van ongeveer 4100 euro)
- (in een pand gelegen aan [adres 2])
een geldbedrag (van ongeveer 34200 euro) en/of een geldbedrag (van ongeveer 112 dollar)
- (in een pand gelegen aan de [adres 3])
een geldbedrag (van ongeveer 9040 euro)
- (in een pand gelegen aan de [adres 4])
een geldbedrag (van ongeveer 10000 euro)
heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of hiervan gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl zij en/of (één of meer van) haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(Artikel 420bis, 420quater Wetboek van Strafrecht)
op of omstreeks 13 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, in elk geval
- (in een pand [adres 2])
een hoeveelheid versnijdingsmiddel, te weten fenacetine (met een totale hoeveelheid van -ongeveer- 1,16 kilo en/of 58,35 gram lactose) en/of
- (in een pand gelegen aan [adres 3])
een hoeveelheid versnijdingsmiddel, te weten fenacetine (met een totale hoeveelheid van -ongeveer- 50 kilo en/of 304 gram lidocaïne en/of 998 gram procaïne),
voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(Artikel 10a Opiumwet)
in of omstreeks de periode van 30 maart 2009 tot en met 13 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie -gevormd door (onder meer) [naam 1] en/of [verdachte] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of een of meer (nog) onbekende perso(o)n(en),waaronder een man genaamd [naam 5]- welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en/of 10A eerste lid van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder A en/of B en/of C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaine, in elk geval van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming (onder meer) bestond uit:
- het voorhanden hebben van een of meer panden van waaruit en/of waarin voornoemde misdrijven gepleegd konden worden en/of
- het (mede)ontwikkelen en/of bespreken van plannen om bedoeld misdrijven te plegen en/of
- het leggen en/of onderhouden van (onder meer telefonische) contacten met leverancier(s) en/of afnemer(s) van die cocaine, in elk geval die middel(en)
en/of
- het organiseren van en/of afspraken maken over het regelen van koeriers die die cocaine, in elk geval die middel(en) naar Nederland moesten brengen en/of vanuit Nederland naar andere landen moesten brengen
- het (mede) organiseren van de (verschillende) leverantie(s) en/of verstrekkingen van die cocaine, in elk geval die middel(en) en/of
- het bijeenbrengen van de benodigde (financiële) middelen teneinde die misdrijven te plegen, welke middelen (geheel of ten dele) bestond(en) uit de opbrengst van eerdere soortgelijke gepleegde misdrijven en/of
- het regelen van betalingen ten aanzien van de kosten welke ten behoeve van de organisatie en/of de te plegen of de gepleegde misdrijven was/waren gemaakt
en/of
- het geven van opdrachten en/of inlichtingen en/of aanwijzingen ten behoeve van de uitvoering van die misdrijven en/of ten behoeve van betalingen en/of het bijeenbrengen van de benodigde middelen, verband houdende met die misdrijven en/of
- het naar Nederland en/of vanuit Nederland naar andere landen brengen en/of overmaken van (grote) geldsbedragen teneinde die misdrijven te kunnen financieren en/of
- het (laten) brengen en/of ophalen en/of wegbrengen, in elk geval vervoeren van die cocaine, in elk geval die middel(en), naar afnemer(s) -waaronder zijn mededader(s)- en/of- het in ontvangst nemen en/of bewaren en/of afdragen van geldbedrag(en) afkomstig van betaling(en) van die leverantie(s) en/of verstrekking(en) en/of
- het bewaren, in elk geval aanwezig hebben van (verschillende) hoeveelheden cocaine, in elk geval middel(en) en/of
- het slikken van bollen met cocaïne, in elk geval die middel(en) teneinde deze naar Nederland en/of vanuit Nederland naar andere landen te brengen en/of
- (mede)plegen van, in elk geval meedoen aan die misdrijven en/of
- het aankopen en/of bewaren en/of gebruiken van een of meer versnijdingsmiddel(en) (onder meer fenacetine) voor het bewerken en/of verwerken van die cocaine, in elk geval die middel(en) en/of
- het verrichten van hand- en spandiensten met betrekking tot voornoemde misdrijven en/of
- het witwassen (als bedoeld in artikel 420 bis Wetboek van Strafrecht) van de financiële opbrengsten van dat/die misdrijv(en);
(art 11a Opiumwet)
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat hij
1. op 9 mei 2009 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand gelegen aan de [adres 4] 2,03 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;
2. op 9 mei 2009 te Amsterdam in een pand gelegen aan de [adres 4] een geldbedrag van 10.000 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Waardering van het bewijs
In het kader van een onderzoek naar Afrikaanse smokkelaars van verdovende middelen heeft onder de naam “13Quartair” een onderzoek gelopen naar de invoer en doorvoer van transporten cocaïne. Het onderzoek heeft zich daarbij met name geconcentreerd op de activiteiten van een persoon die “[naam 6]” werd genoemd en die verbleef op het adres [adres 5] te Amsterdam Zuidoost. Uit het onderzoek leek onder meer naar voren te komen dat deze [naam 6] nauw samenwerkte met een persoon genaamd “[naam 5]”.
In het kader van het onderzoek hebben observaties plaatsgevonden, zijn telefoons afgeluisterd en zijn de gesprekken opgenomen.
Naar aanleiding van dit onderzoek is op 9 mei 2009 binnengevallen in een woning, gelegen aan de [adres 4] [nummer] te Amsterdam Zuidoost, waar op dat moment niemand aanwezig was. Aldaar werden op verdovende middelen gelijkende stoffen in beslag genomen en een geldbedrag van € 10.000,-.
Vervolgens is op 13 mei 2009 binnengevallen op de adressen [adres 5], [adres 1], [adres 2] en [adres 3], alle te Amsterdam Zuidoost. Een aantal mannen, waaronder [naam 6] en [naam 5], heeft getracht aan aanhouding door de politie te ontkomen, door via de balkons naar beneden te klimmen. Daarbij zijn enkele verdachten gevallen en gewond geraakt. Twee van hen waren bolletjesslikkers. [naam 6] is bij deze vluchtpoging om het leven gekomen. Zijn identiteit kon later worden vastgesteld als [naam 1], geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats]. De verdachte [naam 5] is ontkomen.
Op 13 mei 2009 is verdachte aangetroffen in de woning [adres 5] , samen met [naam 4] en [naam 7]. Alle drie zijn aangehouden.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2.
4.2. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officiëren van justitie hebben geconcludeerd dat ten aanzien van verdachte alle onderdelen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Zij hebben ten aanzien van deze feiten onder meer het volgende naar voren gebracht:
Op basis van de verklaring van medeverdachte [naam 4] dat zij bij haar ex-vriend [naam 8] sliep ten tijde van haar aanhouding en de verklaring van verdachte dat hij bij [naam 4] sliep en de vermelding van de namen [naam 9] ([telnummer 1]) en [naam 10] ([telnummer 2]) in het telefoonboek van medeverdachte [naam 4] en de sms-berichten daarin aan [naam 9]/[naam 10] is naar het oordeel van de officieren voldoende komen vast te staan dat de verdachte zowel [naam 8] als [naam 9] als [naam 10] wordt genoemd.
Dit wordt verder ondersteund door de verklaringen van getuige [naam 11] en doordat in slaapkamer 1 in de woning [adres 5] een telefoon is aangetroffen ([telnummer 3]) waarin sms’jes staan gericht aan [naam 9]. In het telefoonboek van deze telefoon staat een nummer vermeld van de verhuurder van de woning aan de [adres 4].
Voorts hebben zij gewezen op tapgesprekken waarin wordt gerefereerd aan de inval in de woning aan de [adres 4] op 9 mei 2009. In een gesprek op 10 mei 2009 zegt [naam 6] dat de politie gisternacht in de woning van [naam 9] was en verdachte heeft zelf de verhuurder [naam 11] gebeld over de inval en noemde zich toen [naam 8]. Op 10 mei 2009 spreekt [naam 6] met ene [naam 12] over het feit dat [naam 9] en zijn vriendin bij hem zijn. Er waren spullen in de woning van [naam 9]. Op 11 mei 2009 vraagt deze [naam 12] aan [naam 6] of [naam 9] in zijn woning heeft geslapen en [naam 6] antwoordt bevestigend.
In de panden [adres 4] ([nummer]), [adres 2] en [adres 1] en [adres 3] zijn grote hoeveelheden cocaïne, versnijdingsmiddelen en grote geldbedragen in beslaggenomen.
4.3. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak gevraagd van alle ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft onder meer het volgende aangevoerd.
Bestreden wordt dat verdachte de persoon is die met de naam “[naam 9]”, of “[naam 13]” wordt aangeduid en die deelneemt aan de gesprekken via telefoonnummer [telnummer 1].
De stemherkenningen zijn voor het bewijs onbruikbaar omdat ze niet zijn gedaan door een deskundige op dat gebied. In het onderhavige geval is de stem herkend door de tolken en/of de verbalisanten die met het afluisteren, opnemen en/of vertalen van de telefoongesprekken waren belast. De stemherkenningen dienen volgens de raadsman derhalve voor het bewijs te worden uitgesloten.
De raadsman heeft voorts bezwaar gemaakt tegen de enkelvoudige (foto-)confrontatie met de verhuurder van de woning in de [adres 4], de heer [naam 11]. De raadsman acht deze manier van confrontatie de meest onbetrouwbare methode.
De raadsman heeft ook verzocht de sms-berichten van het bewijs uit te sluiten. Hij heeft daarbij verwezen naar een arrest van de Hoge Raad (d.d. 29 maart 1994, DD 94.314) en bepleit dat deze berichten, evenals computergegevens die mededelingen bevatten gericht aan een of meer anderen dan de gebruiker, vallen onder het briefgeheim van artikel 13 Grondwet. Voor het lezen van de sms-jes was daarom een machtiging van de rechter-commissaris nodig, welke machtiging ontbrak.
Ook de overige informatie die is gewonnen uit de inbeslaggenomen telefoons dient volgens de raadsman van het bewijs te worden uitgesloten omdat er bij het uitlezen van deze informatie niet is gehandeld conform artikel 125n WvSv.
Bestreden is verder dat verdachte de [naam 8] is waarover [naam 4] spreekt.
Verdachte heeft niets te maken met de verdovende middelen die in de woning van [naam 6], [adres 2], in beslag zijn genomen. Er is niets dat verdachte aan deze woning verbindt.
Voor de woningen [adres 1] en [adres 3] geldt hetzelfde, aldus de raadsman.
Dat verdachte wel eens in de woning in de [adres 4] komt is volgens de raadsman onvoldoende om een bewezenverklaring te rechtvaardigen.
De raadsman heeft gesteld dat het binnentreden en de doorzoeking van de woning aan de [adres 4] onrechtmatig is geweest. Het bewijsmateriaal dat daarbij is aangetroffen is ten gevolge daarvan onrechtmatig verkregen en dient te worden uitgesloten van het bewijs.
De raadsman heeft deze stelling onderbouwd door erop te wijzen dat het binnentreden is geschied op basis van slechts één enkele tip. Voorts hebben de verbalisanten meer dan zoekend rondgekeken. Zij hebben de tas uit de droger opengemaakt en toen gezien dat er cocaïne in zat. Pas daarna is een machtiging doorzoeking aangevraagd.
Tenslotte heeft de raadsman nog aangevoerd dat het aangetroffen geld op de adressen [adres 1,2 en 5] en [adres 3] niet kan worden toegerekend aan verdachte. Verdachte had geen enkele beschikkingsbevoegdheid.
Verdachte heeft verklaard dat hij met legale handel bezig was. Dat hij betrokken was bij het witwassen van drugsgelden kan niet worden bewezen.
Ook voor feit 3 heeft de raadsman vrijspraak gevraagd. Verdachte kan in onvoldoende mate gekoppeld worden aan de woningen die in de tenlastelegging staan genoemd.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de hierna – samengevat – weergegeven feiten en omstandigheden, zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
4.4.1 Inbeslagneming in [adres 4] [nummer]
Op 9 mei 2009 is op grond van artikel 9 van de Opiumwet binnengetreden in de woning
[adres 4] [nummer] te Amsterdam Zuidoost. In een wasdroger werd een tas aangetroffen. Nadat de officier van justitie daartoe toestemming had verleend, zijn in deze tas twee plastic zakken aangetroffen, de een gevuld met zogenaamde slikkersbollen, de ander met witte stof gelijkend op cocaïne. Vervolgens heeft een doorzoeking plaatsgevonden onder leiding van de rechter-commissaris. Behalve de tas in de droger zijn in de woning onder meer nog aangetroffen en in beslag genomen:
- in de keuken, linkerkastje boven, een weger met witte poederresten gelijkend op cocaïne;
- in kamer 2 een envelop in het nachtkastje, inhoudende 10.000 euro in diverse coupures.
Uit de deskundigenrapportage van drs. R. Jellema blijkt dat het ten aanzien van de in de wasdroger aangetroffen witte poeder gaat om 3 plastic zakjes met 1,36 kg wit poeder bevatten cocaïne (3597580) en 7 plastic zakjes met 669 g witte cilindervormige brokjes bevatten cocaïne (3597585).
4.4.2 Verband tussen [verdachte] en de woning [adres 4] [nummer]
Op 9 mei 2009 is bij de inval in de woning aan [adres 4] [nummer] een huurcontract voor een andere woning aangetroffen op naam van [naam 8] alsmede foto’s waarop medeverdachte [naam 4] en verdachte staan afgebeeld.
De eigenaar van de woning [adres 4] [nummer], [naam 11] verklaart bij de politie dat hij via een makelaar kennis heeft gemaakt met een Nigeriaanse man die zich voorstelde als [naam 8]. Op een door de politie aan hem getoonde politiefoto van verdachte herkent hij de aldaar afgebeelde man als zijnde de Nigeriaanse man [naam 8] die zijn huis heeft gehuurd en de op een andere politiefoto afgebeelde medeverdachte [naam 4] als de vriendin van [naam 8]. [naam 11] had een telefoonnummer van deze [naam 8], namelijk [telnummer 1]. Op 11 mei 2009 werd hij ‘s avonds gebeld door [naam 8] met dit nummer. [naam 8] zei dat er politie in de woning was geweest. [naam 11] en [naam 8] treffen elkaar even later. [naam 11] verklaart dat hij [naam 8] vraagt of hij geen drugs in zijn woning had, [naam 8] zei dat er alleen geld ter waarde van € 13.000,- in de woning was.
Bij de rechter-commissaris verklaart [naam 11] dat hij geen sleutel had van de woning, dat hij ongeveer eens per maand de post ophaalde bij de woning en dat hij daarvoor een afspraak maakte met [naam 8] en dat hij [naam 8] daar dan trof. [naam 11] bevestigt dat het daadwerkelijk [naam 8] is die staat op de foto die hem door de politie is getoond bij een eerder verhoor.
Uit onderzoek dat is verricht naar de telefoons en simkaarten die op 13 mei 2009 op de diverse adressen in beslag zijn genomen, blijkt dat het door [naam 11] genoemde telefoonnummer van [naam 8], [telnummer 1], behoort bij het imeinummer [imeinummer]. Dit imeinummer behoort bij een Nokia telefoon, parelmoer, die is aangetroffen in slaapkamer 1 van de woning [adres 5] en aldaar op 13 mei 2009 in beslag is genomen.
In het adressenboek van deze telefoon staat het telefoonnummer van de verhuurder van de woning aan de [adres 4].
Verdachte is op 13 mei 2009 in deze woning [adres 5] aangehouden, samen met medeverdachte [naam 4] en medeverdachte [naam 7]. Verdachte verklaarde daarover dat hij sinds zondag (10 mei 2009) verbleef op de negende etage van de flat [flat] en dat hij daar verbleef bij [naam 6], met een man genaamd [naam 7] (de rechtbank begrijpt [naam 7]) en een vrouw genaamd [naam 4]. Hij lag te slapen met deze [naam 4] tot de politie binnenviel en hij naar het balkon is gevlucht en aangehouden. Ter zitting heeft verdachte nog verklaard dat hij in de eerste slaapkamer linksvoor verbleef. Uit de plattegrond van de woning [adres 5] blijkt dat de slaapkamer linksvoor slaapkamer 1 is. In deze slaapkamer is de hiervoor bedoelde telefoon met nummer [telnummer 1] in beslag genomen.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking een telefoongesprek d.d. 11 mei 2009 dat gevoerd wordt tussen [naam 6] en een man die als “[naam 13]” wordt aangeduid, die gebruik maakt van dit zelfde nummer [telnummer 1]. [naam 6] wordt gebeld en hem wordt meegedeeld door de beller dat “ze iets in beslag hebben genomen”. De beller zegt: “Je weet hoe de politie werkt. Ik heb de spullen in wasmachine verstopt. Daar hebben ze de dingen opgehaald”.
Ter zitting heeft verdachte voorts verklaard dat hij een aantal nachten op het adres [adres 4] [nummer] heeft doorgebracht en dat hij bevriend is met medeverdachte [naam 4].
Verdachte heeft gesuggereerd dat met [naam 8](tian) mogelijk een neef van hem wordt bedoeld, maar heeft deze stelling niet nader onderbouwd.
Op basis van bovengenoemde gegevens gaat de rechtbank er vanuit dat de persoon die door getuige [naam 11] aangeduid wordt met de naam “[naam 8]” en die gebruik maakt van de telefoon met nummer [telnummer 1] die in beslag is genomen in de slaapkamer waar verdachte op dat moment verbleef, [verdachte] is. De rechtbank acht aannemelijk dat het bovengenoemde telefoongesprek van 11 mei 2009, betrekking heeft op de politie inval in de [adres 4], waar de politie in de wasdroger verdovende middelen heeft aangetroffen. De rechtbank concludeert op basis van de hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden, dat verdachte de bewoner van het adres [adres 4] [nummer] was op het moment van de inval door de politie op 9 mei 2009 en dat hij de beschikkingsmacht had over de aldaar aangetroffen cocaïne en geld.
Verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven voor de herkomst van het aangetroffen geld. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid cocaïne en gelet op het feit dat uit het dossier niet blijkt van enige legale inkomstenbron van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte dit geld heeft verworven door enig misdrijf, te weten de handel in verdovende middelen.
4.4.3. Bespreking verweren
De rechtbank acht, anders dan de raadsman heeft betoogd, de herkenning van verdachte door [naam 11] door middel van de enkelvoudige fotoconfrontatie niet onbetrouwbaar, aangezien [naam 11] verdachte kende en hij door middel van de hem getoonde foto van verdachte heeft bevestigd dat die persoon is de man die zijn woning aan de [adres 4] [nummer] huurt en die hij kent als [naam 8]. Dat deze [naam 8] verdachte is, wordt bovendien ondersteund door de bevindingen met betrekking tot de telefoon, aangetroffen in de slaapkamer waar verdachte ten tijde van zijn aanhouding verbleef.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond op basis van de informatie uit een lopend opsporingsonderzoek, dat op de [adres 4] [nummer] te Amsterdam verdovende middelen zijn afgeleverd, een redelijk vermoeden van de aanwezigheid van verdovende middelen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, vormde die informatie in dit geval dus voldoende grond om binnen te treden. Van onrechtmatig binnentreden is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt voorts het verweer van de raadsman dat het bewijsmateriaal dat bij de doorzoeking van de [adres 4] [nummer] is verkregen als verboden vrucht van een onrechtmatige doorzoeking van het bewijs dient te worden uitgesloten. De rechtbank stelt vast dat door het openen van de tas die in de wasdroger is aangetroffen, verder is gegaan dan zoekend rondkijken, waardoor is getreden buiten de bevoegdheid die artikel 9 Opiumwet biedt. Dat de officier van justitie voor het openen van de tas toestemming heeft gegeven aan de politie maakt dit niet anders, nu voor het doorzoeken van een woning op grond van artikel 97 WvSv een machtiging van de rechter-commissaris nodig is. In zoverre heeft, door het openen van de tas, een onrechtmatige doorzoeking plaatsgevonden. In het onderhavige geval is na het openen van de tas, alsnog de rechter-commissaris ingeschakeld en een machtiging voor doorzoeking verleend, waarna een verdere rechtmatige doorzoeking van de woning heeft plaatsgevonden.
Die machtiging had naar het oordeel van de rechtbank al in een eerder stadium, te weten direct na het aantreffen van de tas in de wasdroger, verzocht dienen te worden. De rechtbank stelt derhalve vast dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a WvSv. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter geen sprake van een situatie waarin een belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden, nu de voor doorzoeking benodigde machtiging te laat is verleend, maar wel tijdig had kunnen worden verleend. Op grond van artikel 96 WvSv had immers de situatie ter plaatse bevroren kunnen worden in afwachting van de rechter-commissaris, waarna op grond van de benodigde machtiging, alsnog de inhoud van de tas – rechtmatig - bekeken had kunnen worden. Gelet hierop is verdachte door de schending van het voorschrift van artikel 96WvSv niet benadeeld en kan het bij de enkele constatering blijven dat dit voorschrift is geschonden. De rechtbank zal daarom niet overgaan tot bewijsuitsluiting zoals door de raadsman bepleit.
De raadsman heeft voorts gesteld dat sprake is van handelen in strijd met artikel 125n WvSv (de rechtbank begrijpt: 126n WvSv) nu de informatie verkregen uit de uitgelezen telefoons bezwaarlijk anders gezien kan worden dan verkeersgegevens. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu artikel 126n Sv geen regels stelt voor het uitlezen van in beslag genomen telefoons, maar betrekking heeft op het vorderen van verkeersgegevens over een gebruiker van een communicatiedienst bij een aanbieder van die communicatiedienst.
De overige verweren behoeven geen nadere bespreking gelet op hetgeen de rechtbank bewezen acht en de voor die bewezenverklaring gebezigde bewijsmiddelen.
4.4.4 Conclusie rechtbank feiten 1 en 2 voor zover betrekking hebbend op de [adres 4]
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen zijn voor zover het betreft de in de [adres 4] aangetroffen hoeveelheid cocaïne en het aldaar aangetroffen geldbedrag van € 10.000,-.
4.4.5 Feiten 1 en 2 voor zover niet betrekking hebbend op de [adres 4]
Met de verdediging en anders dan de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig is om ook wetenschap of beschikkingsmacht aan te nemen ten aanzien van de cocaïne en geldbedragen die zijn aangetroffen op de andere in de tenlastelegging genoemde adressen. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
De tenlastelegging van feit 3 heeft geen betrekking op de woning aan de [adres 4] [nummer]. Met de verdediging en anders dan de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig is om wetenschap of beschikkingsmacht aan te nemen ten aanzien van de versnijdingsmiddelen die zijn aangetroffen op de in de tenlastelegging genoemde adressen. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken. Voor zover de officieren van justitie het bewijs baseren op de door hen bewezen geachte deelname van verdachte aan een criminele organisatie, zoals onder 4 ten laste is gelegd, geldt het volgende.
5.2.1 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder 4 ten laste gelegde feit. Ter onderbouwing hebben zij, kort weergegeven, het volgende gesteld.
Er zijn verschillende tapgesprekken tussen [naam 6] en verdachte die zonneklaar betrekking hebben op drugs en de handel daarin. Verdachte kan voorts gekoppeld worden aan de [adres 4]. Op dat adres en in de panden [adres 2], [adres 1] en [adres 3] zijn grote hoeveelheden cocaïne, versnijdingsmiddelen en geldbedragen aangetroffen. Dit alles overziend achten de officieren alle aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen, waarbij ten aanzien van de criminele organisatie is opgemerkt dat verdachte een aan [naam 6] nevengeschikte rol heeft vervuld.
5.2.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 4. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat [naam 6] wel het een en ander organiseerde op het gebied van de Opiumwet, maar dat daarmee nog geen sprake is van een criminele organisatie, laat staan dat verdachte als onderdeel van die organisatie aangemerkt kan worden. Mogelijk moet verdachte als afnemer worden aangemerkt, maar niet meer dan dat, aldus de raadsman.
5.2.3 Het oordeel van de rechtbank
Volgens vaste rechtspraak is van een criminele organisatie onder meer sprake als die organisatie het plegen van misdrijven voor ogen heeft, de deelnemers aan de organisatie van dat oogmerk op de hoogte zijn en een aandeel hebben in die misdrijven dan wel gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Om van een criminele organisatie te kunnen spreken, moet er verder sprake zijn van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij die organisatie niet steeds uit dezelfde personen hoeft te bestaan, maar de samenstelling tot op zekere hoogte kan wisselen.
Uit het dossier blijkt dat [naam 6] regelmatig telefonisch contact heeft met andere personen, waaronder [naam 5]. Uit de in het dossier opgenomen taps kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat [naam 6] zich, samen met [naam 5], bezig hield met het transport van en de handel in drugs. De panden op [adres 1] en [adres 2], en mogelijk ook de woning aan de [adres 3], waar grote hoeveelheden drugs, versnijdingsmiddelen en geld zijn aangetroffen, kunnen met [naam 6] in verband worden gebracht en lijken door hem te worden gebruikt bij zijn activiteiten. Op basis van de tapgesprekken, de observaties en hetgeen in de bovengenoemde panden is aangetroffen, lijkt er sprake te zijn van een bepaalde taakverdeling. [naam 6] komt naar voren als de persoon die veel zaken organiseerde – hij wordt ook wel de koning van de spullen genoemd – en contacten onderhield over de inkoop en invoer van verdovende middelen via koeriers, het prepareren en versnijden van verdovende middelen en het regelen van transporten van verdovende middelen. In dat kader werd [adres 1] gebruikt als huis waar de koeriers zich moesten melden en de bolletjes werden uitgepoept, en werden op [adres 2] en wellicht ook het adres [adres 3] verdovende middelen versneden, geprepareerd en bewaard of verzameld voor verder vervoer. [naam 6] onderhield niet alleen contact met [naam 5], maar bijvoorbeeld ook met mensen die werden ingeschakeld om eten te brengen op [flat], mensen die drugs konden leveren of afnemen of die bezig waren om drugs te prepareren.
Uit het dossier valt af te leiden dat deze activiteiten al gedurende enige tijd plaatsvonden en dat de personen die daarbij waren betrokken, op de hoogte waren van de activiteiten van [naam 6] (en [naam 5]) in dat verband.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier daarmee voldoende aanknopingspunten voor de stelling dat er in de periode direct voorafgaand aan 13 mei 2009 een criminele organisatie actief was, gevormd door in ieder geval genoemde [naam 6] en [naam 5] naast mogelijk één of meer anderen, die als oogmerk had het plegen van misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet.
Uit het dossier valt echter onvoldoende af te leiden dat verdachte heeft deelgenomen aan deze criminele organisatie. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
In het dossier bevinden zich diverse tapgesprekken tussen [naam 6] en een persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer [telnummer 1]. Zoals hiervoor reeds is overwogen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de gebruiker van dit telefoonnummer is. Deze gesprekken lijken naar het oordeel van de rechtbank – mede - over de handel in drugs te gaan. Het vermoeden dat verdachte zich heeft bezig gehouden met de handel in drugs wordt ondersteund door de in de door verdachte gebruikte woning aan de [adres 4] aangetroffen cocaïne en geldbedragen.
Uit de tapgesprekken leidt de rechtbank echter af dat verdachte niet zozeer deelneemt aan de criminele organisatie van [naam 6], zoals is ten laste gelegd, maar eerder dat hij een (bevriende) zakenpartner is van [naam 6], die ofwel voor zichzelf of wel voor een andere groep, handel drijft met [naam 6]. Het dossier bevat bovendien geen bewijsmiddelen die verdachte in verband brengen met de verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en het geld aangetroffen in de panden [adres 1], [adres 2] en [adres 3].
Weliswaar zijn in het pand aan de [adres 4], waarmee verdachte wel in verband kan worden gebracht, drugs en geld aangetroffen en is geobserveerd dat [naam 6] langs is geweest bij dat pand, maar dat is onvoldoende om verdachte aan te merken als deelnemer in de criminele organisatie van [naam 6]. Deze bevindingen sluiten bovendien naar het oordeel van de rechtbank ook aan bij het beeld dat uit de taps opdoemt, namelijk dat verdachte zaken doet met [naam 6]. Daarbij komt dat door de officieren van justitie niet nader uiteen is gezet en onderbouwd waaruit de door hen gestelde, aan [naam 6] nevengeschikte rol van verdachte in de criminele organisatie zou bestaan, waaruit die rol kan worden afgeleid en waarom die rol moet worden gekwalificeerd als deelname aan de criminele organisatie van [naam 6].
Gelet op het voorgaande dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde.
Gelet op artikel 353, eerste lid, Wetboek van Strafvordering dient de rechtbank een beslissing te nemen over de met toepassing van artikel 94 van dit wetboek inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven.
In het onderzoek 13Quartair is een groot aantal voorwerpen in beslag genomen. Daarbij is bij de meeste voorwerpen geen naam vastgesteld van de persoon onder wie die voorwerpen in beslag zijn genomen. Afgezien van de in beslag genomen drugs en versnijdingsmiddelen kan uit het dossier bij de meeste voorwerpen niet worden vastgesteld of de officier van justitie al een beslissing heeft genomen over de afwikkeling daarvan. Op verzoek van de rechtbank hebben de officieren van justitie daarom alsnog gezorgd voor een beslaglijst waaruit zou moeten blijken ten aanzien van welke voorwerpen de rechtbank, gelet op art. 353 WvSv, nog een beslissing dient te nemen. Voorts hebben de officieren van justitie op deze lijst aangetekend welke beslissing zij willen dat de rechtbank zal nemen ten aanzien van de daarop vermelde voorwerpen.
Hoewel de meeste voorwerpen dus niet onder één van de verdachten in dit onderzoek in beslag zijn genomen zal de rechtbank alleen voor zover het beslag aan verdachte is toe te rekenen een beslissing daarop nemen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de overgelegde beslaglijst waarschijnlijk niet compleet is. Bij haar beslissing zal de rechtbank zich echter beperken tot die voorwerpen die vermeld staan op de beslaglijst.
Beslag toe te rekenen aan verdachte
Zoals hiervoor reeds overwogen gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte de bewoner was van de [adres 4] [nummer]. Op de beslaglijst staan vier voorwerpen die in deze woning in beslag zijn genomen.
Het gaat daarbij om het geldbedrag van 10.000 (nr.75 op de lijst), de boarding pass t.n.v. [naam 12] (nr. 76 op de lijst) alsmede om een visumaanvraag/visumzegel en papieren met betrekking tot het aanvragen van visa, o.n.v. [naam 12] (ongenummerd, handgeschreven op de laatste pagina met beslagnummer [nummer 1] en [[nummer 2], bladzijde D5-042 van het proces verbaal).
De rechtbank rekent dit beslag toe aan verdachte, als de bewoner van de woning aan de [adres 4] [nummer], en zal daarom ten aanzien van deze voorwerpen een beslissing nemen.
De overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen kunnen niet aan verdachte worden toegerekend. Daarover zal de rechtbank derhalve geen beslissing nemen.
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen en de maatregel
9.1 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officieren van justitie hebben bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van alle ten laste gelegde en door hen bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van
een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank heeft allereerst gekeken naar de door het Openbaar Ministerie gehanteerde richtlijn. Deze geeft aan dat bij het aanwezig hebben van tenminste twee kilo verdovende middelen (voorkomende op lijst I van de Opiumwet) een strafeis volgt van 24 maanden gevangenisstraf.
In de woning die verdachte gebruikte is een hoeveelheid cocaïne gevonden.
De hoeveelheid is dusdanig groot dat deze duidelijk bestemd is voor de handel. Cocaïne is een verdovend middel dat de gezondheid van mensen schade toe kan brengen.
Het bezit van verdovende middelen is bij wet verboden en gaat gepaard met allerlei criminele activiteiten. Zij worden aangevoerd via drugssmokkelaars die veelal met gevaar voor eigen leven grote hoeveelheden slikkersbollen de grens overbrengen. Ook in deze strafzaak is deze manier van smokkel gebruikt Met deze vorm van handel worden grote – illegale – winsten behaald. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van dergelijke winsten.
De rechtbank houdt rekening met de volgende persoonlijke omstandigheden.
Verdachte is in Nederland niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit en niet gebleken is dat hij in Nigeria of in een ander land ooit veroordeeld is.
De officieren van justitie gaan bij hun strafeis uit van bewezenverklaring van alle feiten, waaronder de deelneming aan een criminele organisatie. Hiervan wordt verdachte vrijgesproken, evenals van het feit dat betrekking heeft op de voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10A van de Opiumwet.
De rechtbank houdt verdachte overigens slechts verantwoordelijk voor hetgeen is aangetroffen op het adres waar verdachte verbleef en niet voor de overige in het kader van deze strafzaak aangetroffen verdovende middelen en geld. Dit geeft de rechtbank aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officieren van justitie is geëist.
Alles afwegende en rekening houdende met hetgeen door de rechtbank doorgaans wordt opgelegd bij vergelijkbaar grote hoeveelheden drugs waarbij sprake is van handel, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden.
Het in beslag genomen en niet terug gegeven geld, te weten: een bedrag ter grootte van
€ 10.000,-, dat naar het oordeel van de rechtbank aan verdachte toebehoort, zal worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien dit een voorwerp is met betrekking tot welke feit 2 is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
Het in beslag genomen visum op naam van [naam 12] zal de rechtbank, anders dan het voorstel van de officieren van justitie, onttrekken aan het verkeer aangezien de rechtbank aannemelijk acht dat dit aan verdachte toebehorende document vals is en daarom van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Dit visum is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.
Teruggave en bewaring ten behoeve van de rechthebbende van in beslag genomen goederen.
Van de in beslag genomen boarding pass t.n.v. [naam 12] zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende conform het voorstel van de officieren van justitie.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 en 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
2. Witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
een geldbedrag ter waarde van € 10.000,- (tienduizend euro) (nr.75 op de beslaglijst)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
een visumaanvraag/visumzegel (beslagnummer [nummer 1]) en papieren met betrekking tot het aanvragen van visa (beslagnummer [nummer 2]).
Gelast de bewaring ten behoeven van de rechthebbende van:
een boardingpass Iberia ten name van [naam 14] (beslagnummer [nummer 3]).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en A.J. Wesdorp, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2010.