ECLI:NL:RBAMS:2010:BL4971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.528340-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugshandelzaak na gebrek aan bewijs van betrokkenheid

Op 22 februari 2010 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een onderzoek naar de smokkel van verdovende middelen. De zaak kwam voort uit invallen op 9 en 13 mei 2009 in Amsterdam Zuidoost, waarbij meerdere personen probeerden te ontsnappen aan arrestatie. Tijdens deze vluchtpogingen vielen enkele personen, met één dodelijk slachtoffer en meerdere gewonden tot gevolg. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne op verschillende adressen in Amsterdam, evenals het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen die vermoedelijk afkomstig waren uit drugshandel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zittingen werd het standpunt van de verdediging naar voren gebracht, waarin werd betoogd dat het bewijs onrechtmatig was verkregen. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat er onvoldoende bewijs was om haar betrokkenheid bij de drugshandel aan te tonen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte enige beschikkingsmacht had over de in beslag genomen middelen en dat er geen bewijs was van haar betrokkenheid bij de activiteiten van medeverdachten.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 10.000,-. De rechtbank concludeerde dat het enkele feit dat de verdachte een huurcontract op haar naam had, niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. Dit vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de argumenten van zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie zorgvuldig hebben afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/528340-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 22 februari 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak (mega 13Quartair) tegen
[verdachte],
geboren te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika, op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres ].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 augustus 2009, 1, 2 en 8 februari 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. E.M.M. Gabel en S.M. Hoogerheide en van hetgeen door de raadsman van verdachte,
mr. C.T. Pittau, naar voren is gebracht.
Met betrekking tot de haar ten laste gelegde feiten heeft verdachte heeft zich gedurende de procedure beroepen op haar zwijgrecht als bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op 13 augustus 2009 en op 2 februari 2010, tenlastegelegd dat zij
1.
in of omstreeks de periode gelegen van 9 mei 2009 tot en met 13 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- (in het pand [adres 1]) (ongeveer) 2,9 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
- (in het pand [adres 2]) (ongeveer) 10,78 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
- (in het pand [adres 3]) (ongeveer) 49,78 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
- (in een pand gelegen aan de [adres 4]) (ongeveer) 11 (plastic) tasjes met daarin (ongeveer) 2,04 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(Artikel 2 onder C Opiumwet)
2.
in of omstreeks de periode van 9 mei 2009 tot en met 13 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, te Amsterdam en/of elders in Nederland, een voorwerp, te weten:
- (in een pand gelegen aan [adres 1]) een geldbedrag (van ongeveer 4100 euro)
- (in een pand gelegen aan [adres 2]) een geldbedrag (van ongeveer 34200 euro) en/of een geldbedrag (van ongeveer 112 dollar)
- (in een pand gelegen aan de [adres 3]) een geldbedrag (van ongeveer 9040 euro)
- (in een pand gelegen aan de [adres 4]) een geldbedrag (van ongeveer 10000 euro)
heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of hiervan gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl zij en/of (één of meer van) haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(Artikel 420bis, 420quater Wetboek van Strafrecht)
3.
op of omstreeks 13 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, in elk geval
- (in een pand [adres 2]) een hoeveelheid versnijdingsmiddel, te weten fenacetine (met een totale hoeveelheid van -ongeveer- 1,16 kilo en/of 58,35 gram lactose) en/of
- (in een pand gelegen aan [adres 3]) een hoeveelheid versnijdingsmiddel, te weten fenacetine (met een totale hoeveelheid van -ongeveer- 50 kilo en/of 304 gram lidocaïne en/of 998 gram procaïne), voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(Artikel 10a Opiumwet)
4.
in of omstreeks de periode van 30 maart 2009 tot en met 13 mei 2009 te
Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of
een ander, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie -gevormd door
(onder meer) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [verdachte] een of meer (nog) onbekende perso(o)n(en), waaronder een man genaamd [persoon 1]- welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en/of 10A eerste lid van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder A en/of B en/of C van de Opiumwet, te weten het
opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaïne, in elk geval van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming (onder meer) bestond uit:
- het voorhanden hebben van een of meer panden van waaruit en/of waarin voornoemde misdrijven gepleegd konden worden en/of
- het (mede)ontwikkelen en/of bespreken van plannen om bedoeld misdrijven te plegen en/of
- het leggen en/of onderhouden van (onder meer telefonische) contacten met
leverancier(s) en/of afnemer(s) van die cocaïne, in elk geval die middel(en) en/of
- het organiseren van en/of afspraken maken over het regelen van koeriers die die cocaïne, in elk geval die middel(en) naar Nederland moesten brengen en/of vanuit Nederland naar andere landen moesten brengen
- het (mede) organiseren van de (verschillende) leverantie(s) en/of verstrekkingen van die cocaïne, in elk geval die middel(en) en/of - het bijeenbrengen van de benodigde (financiële) middelen teneinde die misdrijven te plegen, welke middelen (geheel of ten dele) bestond(en) uit de opbrengst van eerdere soortgelijke gepleegde misdrijven en/of
- het regelen van betalingen ten aanzien van de kosten welke ten behoeve van de organisatie en/of de te plegen of de gepleegde misdrijven was/waren gemaakt en/of
- het geven van opdrachten en/of inlichtingen en/of aanwijzingen ten behoeve van de uitvoering van die misdrijven en/of ten behoeve van betalingen en/of het bijeenbrengen van de benodigde middelen, verband houdende met die misdrijven en/of
- het naar Nederland en/of vanuit Nederland naar andere landen brengen van (grote) geldbedragen teneinde die misdrijven te kunnen financieren en/of
- het (laten) brengen en/of ophalen en/of wegbrengen, in elk geval vervoeren van die cocaïne, in elk geval die middel(en), naar afnemer(s) -waaronder zijn mededader(s)- en/of
- het in ontvangst nemen en/of bewaren en/of afdragen van geldbedrag(en) afkomstig van betaling(en) van die leverantie(s) en/of verstrekking(en) en/of
- het bewaren, in elk geval aanwezig hebben van (verschillende) hoeveelheden cocaïne, in elk geval middel(en) en/of
- het slikken van bollen met cocaïne, in elk geval die middel(en) teneinde deze naar Nederland en/of vanuit Nederland naar andere landen te brengen en/of
- (mede)plegen van, in elk geval meedoen aan die misdrijven en/of
- het aankopen en/of bewaren en/of gebruiken van een of meer versnijdingsmiddel(en) (onder meer fenacetine) voor het bewerken en/of
verwerken van die cocaïne, in elk geval die middel(en) en/of
- het verrichten van hand- en spandiensten met betrekking tot voornoemde misdrijven en/of- het witwassen (als bedoeld in artikel 420 bis Wetboek van Strafrecht) van de financiële opbrengsten van dat/die misdrijv(en);
(art 11a Opiumwet)
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Overweging
Vordering van het Openbaar Ministerie.
De officieren van justitie hebben bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van alle tenlastegelegde feiten zal worden vrijgesproken.
Voorts is de verbeurdverklaring van een bedrag van € 10.000,- gevorderd.
Standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ter verdediging het volgende aangevoerd. Het enkele gegeven dat op naam van verdachte een huurcontract is afgesloten voor de woning aan de [adres 4] is onvoldoende om opzet op het voorhanden hebben van de op dit adres aangetroffen verdovende middelen aan te nemen. Uit niets blijkt dat verdachte op de hoogte is geweest van het feit dat deze middelen in de woning waren verstopt in een tas in de wasdroger. Er zijn geen belastende telefoongesprekken waaraan verdachte deelneemt en zij komt niet voor in de verslagen van de observaties. Bewijs dat verdachte ooit op het adres [adres 4] is geweest is er niet. Hoewel verhuurder [persoon 2], als hem een foto wordt getoond, de vrouw herkent die hij met [medeverdachte 2] in de woning heeft gezien, is niet geverbaliseerd welke foto aan hem is getoond. Het staat dan ook niet vast dat hij een foto van verdachte heeft gezien en haar heeft herkend, aldus de raadsman.
Primair heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
Subsidiair heeft hij zich aangesloten bij een deel van het pleidooi dat zijn confrère mr. E.G.S. Roethof in de strafzaak tegen [medeverdachte 2] (parketnummer 13/528342-09) heeft voorgedragen en waarin wordt geconcludeerd tot onrechtmatig verkregen bewijs ten aanzien van de in een tas in de wasdroger aangetroffen cocaïne in de [adres 4]. Er is sprake geweest van een doorzoeking zonder dat de rechter-commissaris daartoe een machtiging had verstrekt aan de officier van justitie. De op deze wijze inbeslaggenomen cocaïne dient van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de raadsman. Ook op deze grond heeft hij tot vrijspraak geconcludeerd.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer hebben de officieren van justitie aangevoerd dat het binnentreden in de woning aan de [adres 4] correct heeft plaatsgevonden. Nu niet vast staat dat de deur van de wasdroger gesloten was gaat het Openbaar Ministerie ervan uit dat de cocaïne voor een ieder zichtbaar aanwezig was in de woning. Van een doorzoeking was op dat moment nog geen sprake. De tas is geopend met toestemming van de officier van justitie. Zodra de cocaïne was aangetroffen, is contact opgenomen met de rechter-commissaris teneinde een doorzoeking in de woning te laten plaatsvinden.
Oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de stukken en het onderzoek ter zitting is gebleken dat verdachte samen met twee anderen, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5], op 13 mei 2009 is aangehouden in de woning [adres 5].
Uit het onderzoek is verder gebleken dat verdachte een woning heeft gehuurd op het a[adres 4]. Het huurcontract van de woning staat op haar naam. Op dit adres zijn onder meer verdovende middelen en een geldbedrag ter hoogte van
€ 10.000,- aangetroffen en inbeslaggenomen.
De verhuurder van deze woning heeft verdachte en [medeverdachte 2], een Nigeriaan die hij kent onder de naam ‘[voornaam medeverdachte 2]’ en die hij als huurder/bewoner van de woning beschouwt, herkend op foto’s die hem door de politie werden getoond en verklaard dat hij hen beiden wel eens in de woning heeft gezien als hij langs kwam om zijn post te halen.
Verdachte staat sinds 3 maart 1998 en ook ten tijde van haar aanhouding ingeschreven op het adres [adres ], waar zij met haar twee kinderen woont.
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte het huurcontract voor de woning in de
[adres 4] heeft afgesloten ten behoeve van de illegaal in Nederland verblijvende [medeverdachte 2], met wie zij een relatie heeft onderhouden. In zoverre kan worden vastgesteld dat verdachte hand- en spandiensten heeft verricht ten behoeve van [medeverdachte 2], die door het Openbaar Ministerie als lid van een criminele organisatie en als één van de hoofdverdachten in het onderzoek wordt beschouwd.
Onvoldoende is echter komen vast te staan dat verdachte enige beschikkingsmacht heeft gehad over de in het kader van dit strafrechtelijk onderzoek in beslaggenomen verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en/of geldbedragen.
Of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van verdovende middelen en/of het geld op het [adres 4], kan niet worden vastgesteld. Verdachte heeft er van meet af aan voor gekozen gebruik te maken van het haar toekomende zwijgrecht.
Nu overigens niet gebleken is van enige betrokkenheid van verdachte bij de activiteiten van [medeverdachte 2] of de andere medeverdachten, dan wel van enig verband tussen verdachte en de woningen [adres 1], [adres 2] en [adres 3], is de rechtbank met het Openbaar Ministerie en de raadsman van oordeel dat het enkele feit dat het huurcontract op haar naam stond en dat zij is aangehouden in de woning [adres 5] onvoldoende is om te komen tot het wettig en overtuigend bewijs van een of meer van de ten laste gelegde feiten, zodat verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Gelet op dit oordeel zal de rechtbank het subsidiair aangevoerd verweer in deze zaak onbesproken laten.
4. Ten aanzien van het beslag
De officieren van justitie hebben gevorderd een geldbedrag ter hoogte van € 10.000,- verbeurd te verklaren. Zij hebben daartoe aangevoerd dat het geld, aangetroffen op het adres [adres 4], onder verdachte in beslag is genomen en dat het volstrekt onaannemelijk is dat het geld van haar is. Aangenomen kan worden dat het geld is verdiend met en bedoeld is voor de handel in verdovende middelen, gegeven wat er allemaal in de woning aan de [adres 4] is aangetroffen, aldus de vordering.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op artikel 33, eerste lid, Wetboek van Strafrecht kan verbeurdverklaring slechts worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig strafbaar feit.
Nu de rechtbank, conform de eis, de verdachte integraal zal vrijspreken van hetgeen haar ten laste is gelegd, dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering tot verbeurdverklaring.
5. Beslissing
Verklaart de aan verdachte ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot verbeurdverklaring.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en A.J. Wesdorp, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2010.