RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.487.785.2009
RK nummer: 09/6443
Datum uitspraak: 26 januari 2010
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 november 2009 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
9 november 2009 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent (België). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Dordtse Poorten” te Dordrecht,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 januari 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. A.J.M. van Roy, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Op de zitting heeft de rechtbank de termijn, genoemd in artikel 22, eerste lid, OLW, met toepassing van artikel 22, derde lid, OLW met dertig dagen verlengd, aangezien de rechtbank er wegens haar volle agenda en gelet op het toenemend aantal zaken niet in slaagt binnen de gestelde termijn uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een aanhoudingsmandaat bij verstek van 9 november 2009 van de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent, referentie: dossier 260/09 – notitienummer GE.30.L2.7942/09-KAB 1, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, zoals nader toegelicht in de faxberichten van de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent van 23 november 2009 en 5 januari 2010, waarvan door de griffier gewaarmerkte fotokopieën als bijlagen aan deze uitspraak zijn gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Belgische nationaliteit heeft.
Zoals blijkt uit rubriek e) van het EAB en uit de faxberichten van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 november 2009 en 5 januari 2010 heeft het EAB betrekking op de volgende twee feiten:
- een op 8 november 2009 gepleegd feit, in het EAB aangeduid als poging tot doodslag, hierna te noemen feit I;
- een op 7 en 8 november 2009 gepleegd strafbaar feit, in het EAB aangeduid als belaging, hierna te noemen feit II.
4.2 Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit I aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 14 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
moord en doodslag; zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.3 Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Feit II is naar het recht van België strafbaar. Op dit feit is in België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De rechtbank dient te onderzoeken of, zoals artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, OLW eist, dit feit naar Nederlands recht strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden.
Met de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon is de rechtbank van oordeel dat feit II niet onder het bereik van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht valt, nu het voor strafbaarheid ingevolge genoemde bepaling vereiste bestanddeel van stelselmatigheid niet valt af te leiden uit de omschrijving van feit II.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een deel van de in feit II bedoelde gedragingen wel naar Nederlands recht strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden. Voor zover aan de opgeëiste persoon wordt verweten dat hij op 7 november 2009 bedreigingen heeft geuit aan de woning van [naam 1] doordat hij, terwijl hij op deuren en ramen bonkte, heeft geroepen: “[naam 1], domme koe, doe die deur open, ik moet mijn hond hebben of ik stamp u auto volledig stuk”, is immers sprake van een op grond van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht strafbare bedreiging, waarop een gevangenisstraf met een maximum van twee jaren gevangenisstraf is gesteld. In zoverre kan de overlevering dus worden toegestaan. Voor de overige, op 8 november 2009 plaatshebbende onderdelen van feit II dient de overlevering evenwel te worden geweigerd, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft aangevoerd dat de door de officier van justitie voorgestane benadering niet is toegestaan. Hoewel de officier van justitie in haar faxbericht van 4 januari 2010 de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft gevraagd aan te geven uit welke feiten en omstandigheden blijkt dat bij feit II sprake is geweest van een bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht en met welke specifieke feiten “bijvoorbeeld met een feitelijke aanranding, brandstichting of enig misdrijf tegen het leven gericht” de opgeëiste persoon [naam 1] heeft bedreigd, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit vastgehouden aan de keuze voor belaging. De overlevering van de opgeëiste persoon wordt dan ook niet gevraagd voor bedreiging, ook al is een dergelijk feit naar Belgisch recht strafbaar.
Zou de rechtbank de officier van justitie volgen, dan zou voor de opgeëiste persoon en voor de Belgische autoriteiten onduidelijk zijn voor welke feiten de overlevering is toegestaan. Bovendien zou een en ander tot problemen kunnen leiden in een eventuele WOTS procedure. De raadsman heeft dan ook geconcludeerd dat de overlevering voor heel feit II moet worden geweigerd.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie niet en overweegt daartoe het volgende.
Artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:
bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
De rechtbank verstaat het standpunt van de officier van justitie zo, dat de door haar bedoelde gedraging het misdrijf “bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen (…) ontstaat” oplevert.
Zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis, worden met een dergelijk misdrijf bedoeld de misdrijven die in Titel VII, Boek 2, van het Wetboek van Strafrecht strafbaar zijn gesteld (zie HR 2 december 1997, NJ 1998, 202 en Kamerstukken II 1998-1999, 26 671, nr. 3, p. 47). Deze Titel heeft als opschrift:“Misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen wordt in gevaar gebracht”. De in deze titel strafbaar gestelde misdrijven hebben (voor zover hier van belang) betrekking op gevaarzetting ten aanzien van (een) onbepaalde (hoeveelheid) goederen dan wel betrekking op goederen die voor de veiligheid en het ordelijk verloop van de samenleving van essentieel belang zijn.
De strafbaarstelling van de enkele opzettelijke vernieling is evenwel niet in deze titel opgenomen maar in Titel XXVII van Boek 2. Deze Titel heeft als opschrift:”Vernieling of beschadiging”.
De enkele opzettelijke vernieling van een anders auto is derhalve niet een in Titel VII van boek 2 bedoeld misdrijf, zodat bedreiging daarmee niet het in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde misdrijf oplevert.
Nu de door de officier van justitie bedoelde gedraging niet onder het bereik van enige Nederlandse bepaling met een strafbedreiging met een maximum van ten minste twaalf maanden gevangenisstraf valt, terwijl feit II als geheel evenmin onder het bereik van een dergelijke Nederlandse strafbepaling valt, is niet voldaan aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, OLW neergelegde eis van dubbele gekwalificeerde strafbaarheid.
Ter zake van feit II zal de rechtbank de overlevering dan ook weigeren.
De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
Bij faxbericht van 24 november 2009 heeft de Substituut-procureur des Konings te Gent aan de officier van justitie onder meer meegedeeld:
Wat betreft punt 1 [de garantie als bedoeld in artikel 5, derde lid, van voornoemd kaderbesluit] gaat mijn ambt akkoord dat indien de heer [opgeëiste persoon] zou veroordeeld worden tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hij deze in Nederland mag ondergaan.
Wat betreft punt 2 [de garantie dat de omzettingsprocedure als bedoeld in artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 kan worden toegepast] heeft mijn ambt ook geen bezwaar.
In bijlage laat ik u het akkoord van de Minister van Justitie geworden.
De bedoelde bijlage betreft het faxbericht van de Federale Overheidsdienst Justitie van 24 november 2009, gericht aan de Procureur des Konings te Gent, dat onder meer het volgende inhoudt:
Met verwijzing naar uw faxbericht dd. 23.11.2009, deel ik u mee dat machtiging wordt verleend met het oog op het geven van de zgn. “terugkeer- en omzettingsgarantie” in het kader van de overlevering van de Nederlandse-Belgische onderdaan [opgeëiste persoon] (°[geboortedatum en geboorteplaats]) ingevolge uw aan Nederland toegezonden Europees aanhoudingsbevel
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De overbrenging steunt op het Overbrengingsverdrag (Raad van Europa, 21 maart 1983).
In dat geval stem ik tevens in met de na deze overbrenging in Nederland toegepaste omzettingsprocedure zoals omschreven in artikel 11 van het overbrengingsverdrag.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien feit I ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan. Dat feit is naar Nederlands recht inderdaad strafbaar en levert op:
poging tot zware mishandeling.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van feit I waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
Nu ten aanzien van feit I is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan. Voor feit II dient de overlevering te worden geweigerd.
7. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 45, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar feit I.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar feit II.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. W.C.J. Robert en L. Biller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.