RECHTBANK AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE KAMER VOOR EUROPEES STRAFRECHT EN MENSENRECHTEN
Parketnummer: 13/524387-07
RK: 09/647; 09/648
Op de verzoeken ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedatum] 1971,
voor dit verzoek woonplaats kiezende op het kantoor van zijn raadsman,
mr. M. van Stratum, Raamweg 2, 2596 HL ‘s-Gravenhage,
Het verzoek is op 27 januari 2009 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft eerst op 8 oktober 2009 de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. De zaak is toen aangehouden teneinde deze door te verwijzen naar de meervoudige kamer voor Europees strafrecht en mensenrechten.
De rechtbank heeft op 16 december 2009 de raadsman van verzoeker en de officier van justitie opnieuw in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De rechtbank vangt het in raadkamer van 8 oktober 2009 geschorste onderzoek opnieuw aan, aangezien zij thans in een andere samenstelling zitting houdt.
Inhoud van het verzoekschrift
Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding voor de schade die verzoeker tengevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis stelt te hebben geleden tot een bedrag van € 4.975,-.
Het verzoek strekt voorts tot het toekennen van een vergoe¬ding ten bedrage van € 540,- voor de kosten van het opstellen, indienen en toelichten van het verzoekschrift.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat de door de raadsman namens verzoeker ingediende verzoeken moeten worden afgewezen, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker schadevergoeding toe te kennen. De officier van justitie heeft zijn op schrift gestelde toelichting aan de rechtbank overgelegd. Deze toelichting is als bijlage aan deze beschikking gehecht en dient te worden beschouwd als hier ingevoegd. De officier van justitie heeft - kort samengevat - het navolgende aangevoerd.
- Gronden van billijkheid -
Verzoeker is op 6 januari 2008 aangehouden omdat hij verdacht werd van betrokkenheid bij een schietpartij in een café in Amsterdam. Er was voldoende verdenking jegens verzoeker. Zowel de aanhouding, de inverzekeringstelling en de daarop volgende voorlopige hechtenis waren aldus rechtmatig. De zaak tegen verzoeker is uiteindelijk geseponeerd.
In het algemeen kan niet worden gesteld dat uit een vrijspraak, niet-ontvankelijkverklaring of een beëindiging/afbreking van de vervolging door bijvoorbeeld een sepot, als vanzelfsprekend voortvloeit dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om tot toekenning van een schadevergoeding over te gaan. Wel zijn na een onherroepelijke vrijspraak de marges voor afwijzing van een verzoek tot schadevergoeding kleiner dan na bijvoorbeeld een sepotbeslissing door het openbaar ministerie. Na een onherroepelijk geworden vrijspraak is volgens het EHRM ‘even the voicing of suspicion regarding an accused’s innocence’ niet langer toegestaan. Na een niet-ontvankelijkheidverklaring of een sepot geldt als maatstaf of de door de rechter gegeven gronden voor afwijzing van een verzoek ‘amount in substance to a determination of the guilt of the former accused without his having previously been proved guilty according to law’.
De verdenking tegen verzoeker was zeer sterk en is zeer sterk gebleven. Verzoeker heeft ervoor gekozen zich op zijn zwijgrecht te beroepen. Dit is een omstandigheid waar in de onderhavige procedure gewicht aan mag worden toegekend. Niet vastgesteld is dat verzoeker niets met de schietpartij van doen had. De sterke verdenking die tegen hem bestond is niet weggenomen. Of verzoeker schuldig is, mag niet worden meegewogen bij de beoordeling van het verzoekschrift. Wel kan het verzoekschrift worden afgewezen op grond van de verdenking die is blijven bestaan. Dit is, nu de zaak niet is geëindigd met een onherroepelijke vrijspraak, niet in strijd met artikel 6, tweede lid, van het EVRM, aldus de officier van justitie.
- Gronden van verdenking in het geval van een sepotbeslissing -
Ten aanzien van het standpunt van de raadsman dat in het geval van een sepotbeslissing, evenals bij een vrijspraak, de gronden van verdenking niet mogen worden meegewogen in de procedure ex artikel 89 Sv, heeft de officier van justitie het navolgende aangevoerd.
In het geval van een sepotbeslissing heeft de rechter zich, in tegenstelling tot bij een vrijspraak, niet uitgelaten over de schuld van de verdachte. Een ander belangrijk verschil is dat een vrijspraak een onherroepelijk oordeel is, zelfs indien er nieuwe feiten en omstandigheden bekend worden. Verzoeker wordt in het geval van een sepotbeslissing niet gedupeerd in zijn verzoek tot schadevergoeding. In beide gevallen staat immers de procedure van artikel 89 Sv open.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft in raadkamer bepleit dat de rechtbank de standpunten van de officier van justitie dient te passeren. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er zijns inziens gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan verzoeker een schadevergoeding toe te kennen. De raadsman heeft zijn handgeschreven aantekeningen in raadkamer voorgedragen en aan de rechtbank overgelegd. Deze aantekeningen zijn als bijlage aan deze beschikking gehecht en dienen te worden beschouwd als hier ingevoegd. De raadsman heeft - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
- Gronden van billijkheid -
Bij de beoordeling van een verzoekschrift tot schadevergoeding naar aanleiding van een sepotbeslissing mogen, evenals in het geval van een vrijspraak, de schuld of de gronden van de verdenking niet worden meegewogen. Verzoeker heeft immers op geen enkele manier kunnen aantonen dat hij onschuldig is. Het is begrijpelijk dat een verzoek kan worden afgewezen indien de betreffende verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept terwijl de feiten om een verklaring vragen. Dat is in deze zaak echter niet het geval. De voorlopige hechtenis is in de raadkamer gevangenhouding opgeheven in verband met het ontbreken van ernstige bezwaren. Het openbaar ministerie heeft dit oordeel niet aangevochten. Van een gewezen verdachte mag niet worden verwacht dat hij zijn onschuld aantoont. Het enkele feit dat de medeverdachte van verzoeker is veroordeeld, is niet redengevend als argument om het verzoekschrift af te wijzen.
In beginsel heeft een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd, recht op schadevergoeding voor de dagen die onterecht in detentie zijn doorgebracht. In uitzonderlijke gevallen, zoals in het geval van een valse bekentenis, kan de detentie aan de schuld van de verzoeker zelf te wijten zijn. Ook dit is niet het geval. Daarnaast zou verzoeker, mocht de zaak zijn voorgekomen, zijn vrijgesproken op grond van onvoldoende bewijs.
De raadsman heeft zich in raadkamer subsidiair op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank van oordeel is dat de gronden van verdenking kunnen worden meegewogen in de beoordeling, er een matiging dient plaats te vinden, met dien verstande dat de helft van het namens verzoeker verzochte bedrag wordt toegekend.
Beoordeling.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
De strafzaak tegen verzoeker is bij brief van de officier van justitie d.d. 8 december 2008 onvoorwaardelijk geseponeerd. In haar beschikkingen van 28 april 2009 (BI2606, BI2607, BI2608 en BI2609) heeft de rechtbank beslist dat een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 89 Sv.
Gelet op voornoemde sepotbeslissing is de strafzaak tegen verzoeker onder bovenvermeld parketnummer derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt als volgt.
- Gronden van billijkheid -
De toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 89 en 591a, tweede lid, Sv heeft steeds plaats indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Bij de beoordeling van de vraag of er gronden van billijkheid aanwezig zijn om tot toekenning van schadevergoeding over te gaan staat voorop dat de zaak van verzoeker is geëindigd met een onvoorwaardelijk sepot. Dit betekent dat het openbaar ministerie onvoldoende wettig bewijs voorhanden achtte om de zaak voor de rechter te brengen en dat de rechter het bewijs ter zake van de aan verzoeker verweten gedragingen daardoor niet inhoudelijk heeft kunnen beoordelen.
Op grond van de Europeesrechtelijke jurisprudentie met betrekking tot de onschuldpresumptie mag de rechter zich bij de beoordeling van verzoekschriften om schadevergoedingen niet uitlaten over de eventuele schuld van de verzoeker aan de verweten feiten. Dit ligt evenwel anders als het gaat om uitlatingen over de gronden van verdenking die er jegens verzoeker bestonden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat de onschuldpresumptie er niet aan in de weg staat om de gronden van verdenking mee te wegen in een verzoekschriftprocedure ex artikel 89 en 591a Sv, mits er geen sprake is van een onherroepelijke vrijspraak.
Uit de Europees rechtelijke jurisprudentie vloeit naar het oordeel van de rechtbank mitsdien niet zonder meer voort dat in het geval van een sepot de gronden van verdenking nimmer mogen worden meegewogen.
De zaak tegen verzoeker is onvoorwaardelijk geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Gelet hierop en op de omstandigheid dat de rechtbank ook anderszins niet is gebleken dat thans nog gronden van verdenking aanwezig zijn, ligt hierin geen beletsel voor toekenning van een schadevergoeding.
Een andere vraag is of de detentie zodanig aan verzoeker is te wijten dat dit ertoe dient te leiden dat er geen gronden van billijkheid zijn om een vergoeding toe te kennen. Verzoeker heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. Naar het oordeel van de rechtbank waren er in casu geen overduidelijk feiten of omstandigheden die om een uitleg van verzoeker vroegen. Verzoeker had - anders gesteld - naar het oordeel van de rechtbank niets kunnen verklaren op grond waarvan hij niet zou zijn gedetineerd dan wel eerder in vrijheid zou zijn gesteld. Verzoekers beroep op zijn zwijgrecht staat derhalve niet in de weg aan het oordeel van de rechtbank dat er, gelet op het voorgaande, gronden van billijkheid aanwezig zijn een schadevergoeding toe te kennen tot een bedrag van na te noemen hoogte.
- Hoogte van de vergoeding ex artikel 89 Sv -
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 136, eerste lid, Sv. Ingevolge deze bepaling wordt onder één dag verstaan een tijd van vierentwintig uren. Dit brengt mee dat de dag van de invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt. De eerste dag van de inverzekeringstelling wordt echter altijd naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoeker heeft in totaal 2 dagen op een politiebureau en 68 dagen in een huis van bewaring doorgebracht. De rechtbank kent een vergoeding toe van € 95 per dag op het politiebureau en € 70,- per dag in een huis van bewaring.
Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 95,- maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 70,- wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 70,-.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding TOE voor de schade, die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden tot een bedrag van € 4.950,- (negenenveertighonderdvijftig euro).
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit 's Rijks kas een vergoeding TOE ten bedrage van
€ 540,- (vijfhonderdveertig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is op 27 januari 2010 gegeven en in het openbaar uitgesproken door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. A.H. van Zutphen en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Jeurens, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De voorzitter van rechtbank te Amsterdam beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door uitbetaling van € 5.490,- (vierenvijfighonderdnegentig euro) op rekeningnummer [nr], ten name van [X] o.v.v. vergoeding 89 en 591a Sv, inzake: [verzoeker].
Aldus gedaan op 27 januari 2010
door mr. G.H. Marcus, voorzitter.