RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497.231-2009
RK nummer: 09/6088
Datum uitspraak: 12 januari 2010
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 november 2009 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
12 februari 2009 door de Chairman of the 2nd Criminal Division of the Circuit Court in Olsztyn, Polen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1987,
wonende op het adres [adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 december 2009. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en haar raadsvrouw, mr. A. Jankie, advocaat te Den Haag, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
Op deze zitting is de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW op grond van artikel 22, lid 3 OLW verlengd met dertig dagen aangezien de rechtbank er wegens haar volle agenda en gelet op het toenemend aantal zaken, niet in slaagt binnen de gestelde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB liggen twee voor tenuitvoerlegging vatbare vonnissen ten grondslag, beide gewezen door de District Court in Ketrzyn, respectievelijk op 13 juli 2006 (nr. II K 452/06) en 27 maart 2007 (nr. II K 200/07). Het eerste vonnis is op 21 juli 2006 in kracht van gewijsde gegaan en het tweede - op 4 april 2007.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden in de strafzaak met nummer II K 452/06 en van een resterende vrijheidsstraf voor de duur van vijf maanden en zevenentwintig dagen in de strafzaak met nummer II K 200/07.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals deze zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
De rechtbank heeft vastgesteld dat beide vonnissen bij verstek zijn gewezen.
Artikel 12 van de OLW bepaalt dat overlevering niet wordt toegestaan, indien het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een verstekvonnis dat is gewezen zonder dat de verdachte in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting, dan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoende garantie geeft, dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 29 december 2009 verklaard dat zij niet aanwezig is geweest op de zitting in Polen en ook niet aanwezig was bij de uitspraak. Van een behandeling van een strafzaak was haar verder niets bekend.
Zij heeft verklaard dat zij op een gegeven moment een schriftelijk bericht heeft gekregen naar aanleiding waarvan zij een schadevergoeding aan een slachtoffer heeft betaald. Of het schriftelijk stuk melding maakte van de mogelijkheid een rechtsmiddel aan te wenden, was haar niet bekend.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is. Zij heeft op grond van de verklaring, die de opgeëiste persoon tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd, op grond van de inhoud van de aanvullende brief d.d.
23 november 2009 (met name blz. 2) en op grond van de verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting geconcludeerd dat de opgeëiste persoon bekend was met de vonnissen en op de hoogte was van de mogelijkheid om daartegen hoger beroep in te stellen. Dit laatste heeft de opgeëiste persoon niet gedaan waarna de vonnissen in kracht van gewijsde zijn gegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Noch uit het EAB en de aanvullende stukken, waaronder de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit d.d. 23 november 2009, noch uit het onderzoek ter zitting is gebleken dat de opgeëiste persoon met betrekking tot beide vonnissen in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting. De brief vermeldt dat de opgeëiste persoon op 16 juli 2007 in persoon de oproep heeft ontvangen voor een zitting van de rechtbank in Polen op 1 augustus 2007 (II K 452/06) maar deze zitting betrof de behandeling van een vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder bij verstek opgelegde voorwaardelijke straf. Dat de oproeping voor de aan deze omzetting ten grondslagliggende strafzaak haar ooit heeft bereikt, is niet komen vast te staan. De door de officier van justitie naar voren gebrachte omstandigheden kunnen de rechtbank niet tot een andere overtuiging brengen.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat sprake is van twee verstekvonnissen in de zin van artikel 12 OLW en dat een verzetgarantie zoals bedoeld in dat artikel ontbreekt en nu beide vonnissen in kracht van gewijsde zijn gegaan, deze garantie ook niet afgegeven zal kunnen worden, zodat reeds om die reden de overlevering dient te worden geweigerd.
De overige door de raadsvrouw aangevoerde verweren kunnen onbesproken blijven.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat niet aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden geweigerd.
5. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Chairman of the 2nd Criminal Division of the Circuit Court in Olsztyn, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat, Polen, wegens de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. A.D. Belcheva en J.J. Molenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.