RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497163-08
RK nummer: 08/3429
Datum uitspraak: 5 januari 2010
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 juni 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 7 februari 2008 (ontvangen per fax op 19 juni 2008) door de Penal Enforcement Judge at the Baranya County Court te Baranya (Hongarije). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedatum] 1975,
wonende op het adres [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 augustus 2008. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en haar raadsman mr. J. van der Putte, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst om de beantwoording van de prejudiciële vragen van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ) in de zaak Wolzenburg af te wachten. Op 6 oktober 2009 heeft het HvJ uitspraak gedaan in de zaak Wolzenburg (C-123/08).
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 11 december 2008, in de stand waarin deze zich bevond na de zitting van 15 augustus 2008. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en haar raadsman mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Hongaarse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting onderbroken en op 22 december 2009 gesloten.
De rechtbank heeft de termijn genoemd in artikel 22, eerste lid, OLW op grond van het bepaalde in artikel 22, vierde lid, van de OLW voor onbepaalde tijd verlengd.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis van 4 april 2006 (Sentence No. 7.B.868/2003/92) van de Baranya County Court ten grondslag. Dit vonnis werd in stand gelaten door het vonnis van 21 november 2006 (Sentence No. Bf.I.130/2006/9) van de Pécs Higher Court. (Referentie: Baranya County Court, Szv. 1539/2006).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. De resterende straf die de opgeëiste persoon nog dient uit te zitten is volgens het EAB 1 jaar, 8 maanden en 11 dagen.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat zij niet de Nederlandse, maar de Hongaarse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.1. De officier heeft gevorderd – kort samengevat – dat de overlevering dient te worden geweigerd. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van de opgeëiste persoon is sprake van een rechtmatig verblijf in Nederland langer dan vijf jaar, zodat zij gelijkgesteld dient te worden met een Nederlander. Nu sprake is van een executieoverlevering, dient de overlevering op grond van artikel 6 lid 5 van de OLW, te worden geweigerd.
5.2. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft eveneens gepleit - zakelijk weergegeven - tot weigering van de overlevering.
5.3. Bij schrijven van 14 december 2009 heeft de officier van justitie het volgende aan haar standpunt toegevoegd:
“Het Openbaar Ministerie heeft in de zaak van [opgeëiste persoon] geconcludeerd dat de overlevering moet worden geweigerd. Dit oordeel blijkt echter op verkeerde gronden te zijn gebaseerd. Voor de zaak van [opgeëiste persoon] blijft het Openbaar Ministerie desalniettemin bij haar conclusie dat de overlevering moet worden geweigerd, nu dit vertrouwen op de zitting is gewekt.
Ik licht dit als volgt toe. Voor de vraag of sprake is van rechtmatig onafgebroken verblijf voor de duur van 5 jaren, moet worden onderscheiden het rechtmatig verblijf en het onafgebroken verblijf. Voor wat betreft het rechtmatige verblijf hoeft een detentie in het buitenland geen vreemdelingrechtelijke consequenties te hebben. Echter, dit is anders voor de beoordeling van een onafgebroken verblijf voor de duur van 5 jaar. Dus hoewel een detentie in het buitenland aan de rechtmatigheid van het verblijf niet hoeft te tornen, heeft dit wel consequenties voor het criterium onafgebroken verblijf van 5 jaar. Immers daarmee kan niet meer gesteld worden dat er sprake is van een onafgebroken verblijf voor de duur van 5 jaar.
In de zaak [opgeëiste persoon] heb ik – in afwijking van mijn algemene standpunt – ten onrechte de periode van detentie in het buitenland ook voor de beoordeling van het criterium onafgebroken verblijf voor de duur van 5 jaar meegeteld.
In de volgende zaken zal het Openbaar Ministerie, waar sprake is van een detentie in het buitenland gedurende het verblijf van 5 jaar, dit in elk geval voor wat betreft het criterium dat het verblijf onafgebroken moet zijn, betekenen dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de Overleveringswet.”
De raadsman heeft bij faxbericht van 16 december 2009 op het schrijven van de officier van justitie gereageerd.
5.4. De rechtbank overweegt als volgt.
5.5. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de OLW wordt de overlevering van een Nederlander niet toegestaan indien deze is gevraagd ten behoeve van tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Op grond van het vijfde lid, van artikel 6 van de OLW is lid 2 eveneens van toepassing op een vreemdeling met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, voor zover hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen en voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
5.6. Niet in geschil is dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten, nu Nederland rechtsmacht bezit. Gelet op het advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 1 augustus 2008 bestaat voorts niet de verwachting dat de opgeëiste persoon het recht van verblijf in Nederland zal verliezen ten gevolge van de haar in Hongarije opgelegde straf of maatregel waarvoor overlevering is verzocht. De opgeëiste persoon is weliswaar (nog) niet in het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar zou volgens de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 13 augustus 2008 na 22 oktober 2009 in aanmerking kunnen komen voor een dergelijke verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, op grond van het nationale vreemdelingenbeleid. Nu de opgeëiste persoon vanaf 2004 een EU-burger is, kan zij ook aan het EU-recht na vijf jaar legaal verblijf verblijfsrechten ontlenen, aldus de Immigratie- en Naturalisatiedienst .
5.7. Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen van deze rechtbank in de zaak Wolzenburg trekt de rechtbank de conclusie dat het HvJ heeft geoordeeld dat de administratieve eis van een verblijfsdocument niet als voorwaarde voor de toepasselijkheid van artikel 6, vijfde lid, van de OLW mag worden gesteld. Echter, het door Nederland gehanteerde materiële vereiste om aanspraak te kunnen maken op een dergelijk document, te weten een rechtmatig verblijf van tenminste vijf jaar, is met het EU-recht, in het bijzonder artikel 12 EG, in overeenstemming.
5.8. In deze zaak is niet in geschil dat de opgeëiste persoon langer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft. Met betrekking tot het door de officier van justitie nader ingenomen standpunt dat het verblijf van de opgeëiste persoon bij nadere beschouwing niet als ononderbroken dient te worden beschouwd (maar dat dit bij wijze van uitzondering gelet op het opgewekte vertrouwen geen consequenties voor de gevordere weigering van de overlevering heeft), overweegt de rechtbank als volgt.
5.9. Gebleken is dat de opgeëiste persoon vanaf 2001 in Nederland bij haar partner woonachtig is. Op 20 november 2001 heeft zij haar eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner ingediend en op 20 augustus 2002 heeft zij de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning ingediend. Deze verblijfsvergunning is uiteindelijk op 25 januari 2005 verleend. In 2002 heeft de opgeëiste persoon de strafbare feiten gepleegd waarvoor zij in Hongarije is veroordeeld. Op 11 april 2005 is de opgeëiste persoon aan Hongarije overgeleverd en is haar (strafrechtelijke) detentie begonnen. Op 4 april 2006 is zij door het vonnis van de Rechtbank Baranya in vrijheid gesteld waarna zij op 5 april 2006 per auto naar Nederland is teruggekeerd. Op 21 november 2006 is het vonnis onherroepelijk geworden waarna de Hongaarse justitiële autoriteiten op 7 februari 2008 het EAB hebben uitgevaardigd. De opgeëiste persoon heeft derhalve tussen 2001 en de datum van uitspraak van deze rechtbank een jaar in Hongarije in detentie gezeten en niet in Nederland verbleven.
5.10. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het verblijf van de opgeëiste persoon, vanaf het toetsingsmoment, namelijk vijf jaar teruggerekend vanaf de datum van de uitspraak van deze rechtbank in de onderhavige overleveringszaak, niet vijf jaar ononderbroken in Nederland is geweest . Echter, anders dan de officier van justitie stelt, is de rechtbank van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden van dit geval niet is gebleken dat de opgeëiste persoon haar hoofdverblijf in Nederland heeft verplaatst. Het enkele feit dat de opgeëiste persoon in het buitenland gedetineerd is geweest doet hieraan niet af. In dit verband heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de bepalingen in de Vreemdelingencirculaire 2000 (hoofdstuk 7.1.3) waarin staat dat vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland niet wordt aangenomen op de enkele grond dat de vreemdeling buiten Nederland is gedetineerd en binnen zes maanden na beëindiging van de detentie naar Nederland is teruggekeerd. In dit geval kan de feitelijke onderbreking van de verblijfsduur in Nederland daarom naar het oordeel van de rechtbank aan de opgeëiste persoon niet worden tegengeworpen.
5.12. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de opgeëiste persoon op grond van artikel 6, vijfde lid, van de OLW gelijk moet worden gesteld aan een Nederlander, zodat de overlevering op grond van het tweede lid, van artikel 6 van de OLW wordt geweigerd.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat niet aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden geweigerd.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
de artikelen 2, 5, 6, 7, 13 van de OLW.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Penal Enforcement Judge at the Baranya County Court te Baranya (Hongarije) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en I.V. Ottens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 januari 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.