ECLI:NL:RBAMS:2010:7372

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-2181 WMO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonruimteaanpassing en verhuiskostenvergoeding op basis van Wmo voor illegaal verblijvende eiser met handicap

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met een lichamelijke handicap en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, die zonder rechtmatig verblijf in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend voor een woonruimteaanpassing en verhuiskostenvergoeding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank oordeelde dat de eiser geen recht heeft op deze voorzieningen, omdat hij niet beschikt over een geldige verblijfsvergunning. De rechtbank stelde vast dat de Wmo alleen van toepassing is op personen met rechtmatig verblijf en dat er geen uitzonderingen van toepassing zijn in dit geval. De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat het beginsel van een 'fair balance' tussen publieke en particuliere belangen niet was geschonden. Daarnaast werd het beroep op het non-discriminatiebeginsel in artikel 14 EVRM afgewezen, omdat de koppelingswetgeving, die aan vreemdelingen onder bepaalde voorwaarden rechten verleent, als aanvaardbaar werd beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de bepalingen van het VN Gehandicaptenverdrag niet als een ieder verbindende bepalingen kunnen worden aangemerkt, aangezien Nederland dit verdrag nog niet had geratificeerd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB10/2181 WMO

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

wonende te[woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. J. Klaas,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. J.C. Smit.

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 13 augustus 2009 om woonruimteaanpassing alsmede verhuiskostenvergoeding in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 14 april 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2010. Eiser is verschenen met zijn moeder, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1.
Feiten en standpunten
1.1
Eiser is op [geboortedatum] 1977 geboren in [land]. Vanwege rugproblemen is eiser in 1998 voor een operatie naar Nederland gekomen. Als gevolg van tijdens de operatie opgetreden complicaties is eiser vanaf zijn middel verlamd geraakt. Eiser verblijft in Nederland zonder geldige verblijfstitel.
1.2
Naar aanleiding van de aanvraag van eiser heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op verzoek van verweerder een onderzoek verricht naar de situatie van eiser. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de adviesrapportage van 2 oktober 2009.
1.3
Overeenkomstig de adviesrapportage heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet beschikt over een verblijfsvergunning waardoor hij op grond van artikel 8 van de Wmo geen aanspraak heeft op voorzieningen in het kader van de Wmo. Er bestaat eveneens geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8, tweede en derde lid, van de Wmo omdat er geen sprake is van een verplichting die voortvloeit uit een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie die ertoe zou nopen de voorziening te verstrekken. Evenmin is sprake van schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu uit de jurisprudentie blijkt dat beperkingen op dit recht door de wetgever kunnen plaatsvinden op de wijze zoals in de Wmo is geschied. Voorts bewoont eiser zijn woning zonder recht of titel, zodat artikel 24 van de Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (hierna: Vmo) aan toewijzing in de weg staat. Tenslotte is niet gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden op grond waarvan de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast.
1.4
In beroep stelt eiser dat er sprake is van een schending van artikel 8 juncto artikel 14 EVRM nu verweerder weigert hulp te bieden in het kader van de Wmo. Nu eiser zich thuis niet vrij kan bewegen, staat dit het uitoefenen van zijn recht op privéleven in de weg. Dit levert bovendien een schending op van artikel 1 van het VN Gehandicaptenverdrag. Voorts stelt eiser dat er geen sprake is van een ‘fair balance’ tussen het algemeen en individueel belang. Daarvoor verwijst eiser naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 april 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl, vermeld onder LJ-Nummer BM0956 en een uitspraak van de Rechtbank Utrecht van 6 april 2010, LJN: BM0846. In deze uitspraken wordt maatschappelijke ondersteuning geboden aan illegalen omdat dit noodzakelijk bleek.
2.
Juridisch kader
2.1
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onder g en 6°, van de Wmo wordt verstaan onder maatschappelijke ondersteuning, voor zover van belang, het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer.
2.2
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wmo, voor zover van belang, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef, onder g en 6° ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie.
2.3
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wmo, kan een vreemdeling voor het verlenen van een individuele voorziening slechts in aanmerking komen indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.4
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Vw, voor zover van belang, kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen en voorzieningen van een bestuursorgaan.
2.5
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
2.6
In artikel 24, eerste lid en onder a, van de Vmo is bepaald dat een individuele woonvoorziening wordt geweigerd indien de persoon met beperkingen zijn woonruimte zonder recht of titel bewoont, of bewoont op basis van een tijdelijke huurovereenkomst.
2.7
Ingevolge artikel 35 van de Vmo kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
3.
Inhoudelijke beoordeling
Onrechtmatig verblijf
3.1
De rechtbank stelt vast dat eiser niet in bezit is van de Nederlandse nationaliteit en geen rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw. Nu eiser geen verblijfstatus heeft, kan hij ingevolge artikel 8 van de Wmo niet in aanmerking komen voor een individuele voorziening als een woonruimteaanpassing of een verhuiskostenvergoeding. De rechtbank stelt voorts vast dat tot op heden geen algemene maatregel van bestuur is getroffen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de WMO op grond waarvan van het bepaalde in het eerste lid kan worden afgeweken.
3.2
De door eiser ter zitting aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze
rechtbank van 25 oktober 2010 doet aan het bovenstaande niet af, nu deze uitspraak er niet toe heeft geleid dat eiser ten tijde in geding behoort tot één van de categorieën genoemd in artikel 8 van de Vw. De door eiser aangevoerde uitspraak van 25 oktober 2010 ziet op de periode van vier weken vanaf 19 september 2010, derhalve van (ruim) na de aanvraag van eiser en het bestreden besluit.
Internationaal recht
3.3
In de Memorie van Toelichting bij de Koppelingswet (Tweede Kamer, 1994-1995, 24 233, nr. 3, bladzijden 1 en 2) heeft de regering de doeleinden van het koppelingsbeginsel als volgt (samengevat) aangeduid: enerzijds het voorkomen dat illegale vreemdelingen feitelijk hun wederrechtelijk verblijf in Nederland kunnen voortzetten doordat zij verstrekkingen en uitkeringen kunnen krijgen waarbij geen verblijfspositietoets wordt aangelegd, en anderzijds het voorkomen dat illegalen en nog niet toegelatenen een schijn van volkomen legaliteit kunnen verkrijgen.
3.4
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé-, familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. De rechtbank heeft onvoldoende grond gevonden om aan te nemen dat artikel 8, eerste lid, van het EVRM de doelstellingen van het koppelingsbeginsel in het onderhavige geval kan doorkruisen. De CRvB heeft in zijn vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van 24 oktober 2006, LJN: AV0197) de doelstelling van de koppelingswetgeving zoals deze in de wetsgeschiedenis is neergelegd in relatie tot internationale verdragsbepalingen aanvaardbaar geacht. Voorts heeft de CRvB in een bestendige lijn geoordeeld dat het in de koppelingswetgeving ter verwezenlijking van deze doelstelling gehanteerde middel in het algemeen niet op bedenkingen stuit. Grond om in het onderhavige geval hierover tot een ander oordeel te komen, ziet de rechtbank niet.
3.5
Voor wat betreft de grond van eiser – onder verwijzing naar de uitspraken van de CRvB van 19 april 2010 en de Rechtbank Utrecht van 6 april 2010 – dat er geen sprake is van een ‘fair balance’ tussen het algemeen en individueel belang, kan dit niet leiden tot een geslaagd beroep. De rechtbank stelt voorop dat in deze uitspraken geen sprake is van een noodzaak tot maatschappelijke ondersteuning, maar van een noodzaak tot maatschappelijke opvang aan illegalen. Voor zover eiser stelt dat ook voor maatschappelijke ondersteuning in onderhavig geval deze noodzaak bestaat, is niet gebleken van een ernstige bedreiging van het privé- en gezinsleven van eiser nu de meest elementaire voorzieningen, zoals onderdak, voedsel en kleding voor hem beschikbaar zijn. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder het beginsel van een ‘fair balance’ tussen het publieke en particuliere belang niet heeft geschonden.
3.6
Het beroep op het in artikel 14 EVRM vervatte non-discriminatiebeginsel slaagt evenmin. De CRvB heeft reeds in vele uitspraken, onder meer in de uitspraak van 26 juni 2001, LJN: AB2276 geoordeeld dat in de koppelingswetgeving, waarbij aan vreemdelingen slechts onder bepaalde voorwaarden rechten worden verleend welke aan Nederlandse onderdanen zonder die voorwaarden worden toegekend, een onderscheid naar nationaliteit aan de orde is dat verenigbaar is met de non-discriminatievoorschriften welke zijn vervat in diverse - rechtstreeks werkende - bepalingen in internationale verdragen, zoals artikel 14 van het EVRM, artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en diverse bilaterale en multilaterale coördinatieverdragen inzake sociale zekerheid. In het kader van deze toetsing is de doelstelling van de koppelingswetgeving, zoals deze in de wetsgeschiedenis is neergelegd, steeds aanvaardbaar geacht. De rechtbank ziet geen reden om in de onderhavige situatie anders te oordelen.
3.7
Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet met vrucht een beroep kan worden
gedaan op artikel 1 van het VN Gehandicaptenverdrag (Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap). Dit artikel formuleert het doel van het verdrag, te weten te bevorderen, te beschermen en te zorgen voor volledige en gelijke genot van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden door alle personen met een handicap, en bevordering van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. Allereerst geldt dat dit verdrag, hoewel in werking getreden op 3 mei 2008, nog niet door Nederland is geratificeerd. Voorts geldt dat gelet op de bewoordingen en strekking van artikel 1 van het verdrag daarin veeleer sprake van een algemeen geformuleerde sociale doelstelling, tot het nastreven en verwezenlijken waarvan in hun regelgeving de verdragsstaten zich hebben verbonden, dan van een door die verdragsstaten erkend recht waarop de burgers zich in hun nationale rechtsorde zonder meer kunnen beroepen. Derhalve zijn de bepalingen niet aan te merken als een ieder verbindende bepalingen als bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. In dit kader verwijst de rechtbank naar de vergelijkbare uitspraken met betrekking tot het IVESCR van de CRvB van 18 juni 2004, LJN: AP4680, van 25 juni 2004, LJN: AP0561 en 8 april 2005, LJN: AT4112.
3.8
Gelet op het voorgaande houdt het bestreden besluit in rechte stand. De rechtbank zal
het beroep ongegrond verklaren. Er is geen aanleiding tot vergoeding van de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter,
in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2010
de griffier is buiten staat de rechter
deze uitspraak mede te ondertekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB