Parketnummer: 13/525018-05
Datum uitspraak: 15 april 2009
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [1977],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] te [woonplaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 juni 2007 en 1 april 2009.
Aan verdachte is telastegelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 7 november 2004 tot en met 17 november 2004 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] door geweld of één of meer andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden heeft gedwongen of (telkens) door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of (telkens) door misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of (telkens) voor een derde tegen betaling of onder voornoemde
omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander zich daardoor tot het verrichten van die (sexuele) handelingen beschikbaar stelde en/of
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft aangeworven, mede genomen en/of ontvoerd met het oogmerk die personen in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en/of
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde vrouwelijke perso(o)n(en) zich door geweld of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) of door bedreiging met geweld of bedreiging met één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) werd(en) gedwongen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding
werd(en) bewogen zich beschikbaar te stellen tot het plegen van die handelingen en/of
- [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] door geweld of één of meer andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden heeft gedwongen of (telkens) door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of (telkens) door misleiding heeft bewogen haar, verdachte en/of haar mededader(s) uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die voornoemde vrouwelijke perso(o)n(en) met of voor een derde te bevoordelen,
bestaande dat aanwerven en/of medenemen en/of geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bovengeschreven misbruik en/of misleiding en/of die (ondernomen) handeling(en) hier (telkens) uit dat zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens)
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben opgehaald (van luchthaven Schiphol) en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben ondergebracht en/of laten verblijven in de woning van die [verdachte] en/of in een of meer andere verblijfadressen en/of
- (telkens) een of meer advertenties in een of meer kranten (waaronder De Telegraaf) heeft/hebben gezet en/of laten zetten waarin de prostitutiediensten van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] werden aangeboden en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] naar een of meer plaats(en) waar zij als prostituee moest(en) en/of ging(en) werken, heeft/hebben gereden en/of gebracht en/of laten rijden en/of laten brengen en/of
- van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] (een (groot) deel van) de verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden heeft/hebben afgenomen en/of laten afnemen en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] onder toezicht en/of controle heeft/hebben gehouden laten houden en/of
- die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] informatie en/of inlichtingen heeft/hebben gegeven en/of laten geven over die te verrichten (seksuele) handelingen en/of over de prijzen en/of verdiensten van/voor die te verrichten (seksuele) handelingen en/of
- zulks terwijl die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] de Nederlandse taal niet of voldoende sprak(en) en/of beheerste(n) en/of niet bekend was/waren in Nederland en/of (bijna) niemand kende(n) in Nederland en/of
- zulks terwijl het krachtens het bepaalde in de Vreemdelingenwetgeving aan die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] verboden was in Nederland te verblijven en/of werkzaamheden te verrichten.
(Artikel 250A Wetboek van Strafrecht)
De dagvaarding is ter terechtzitting van 19 juni 2007 gewijzigd. De vordering wijziging telastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Verweer onbetrouwbaarheid getuigenverklaringen en aangiftes [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2].
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] worden gekenmerkt door tegenstrijdigheden, aantoonbare onwaarheden en gissingen. De verklaringen worden bovendien op essentiële onderdelen niet ondersteund maar weersproken door de overige bewijsmiddelen. De hoge mate van onbetrouwbaarheid van de verklaringen, die bovendien mogelijk zijn ingegeven door verblijfsrechtelijke motieven, maakt dat de verklaringen volgens de verdediging dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor zijn cliënte.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsman als volgt.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn op 17 november 2004 weggelopen uit de woning van verdachte. Op 24 november 2004 zijn zij als getuigen gehoord door de politie. Op 15 december 2004 hebben de vrouwen ingevolge de processen-verbaal op p. 12 ev. en p. 20 ev.(ZD1) nogmaals een verklaring afgelegd in de vorm van een aangifte terzake mensenhandel. Op verzoek van de raadsman van verdachte zijn beide vrouwen drie en half jaar later, op 20 mei 2008, als getuigen gehoord door de rechter-commissaris.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman dat de verklaringen van de voornoemde vrouwen afgelegd op 20 mei 2008 op onderdelen tegenstrijdig zijn met hun getuigenverklaringen en aangiftes daterend uit 2004. Dit betekent echter niet zonder meer dat alle door hen afgelegde verklaringen wegens onbetrouwbaarheid dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de in eerste instantie in 2004 afgelegde getuigenverklaringen en aangiftes onwaarheden bevatten. De verklaringen zijn kort na de telastegelegde feiten opgenomen en zijn voldoende consistent. Bovendien vinden zij steun in de verklaringen van verdachte zelf die zij begin 2005 bij de politie heeft afgelegd voor wat betreft haar eigen aandeel. Het standpunt van de raadsman dat de verklaringen van de vrouwen geen steun vinden in overige bewijsmiddelen deelt de rechtbank derhalve niet.
Ter terechtzitting van 1 april 2009 heeft de verdachte haar verklaring over haar aandeel in het geheel onderdelen gewijzigd of afgezwakt. De rechtbank gaat, evenals bij de aangeefsters, uit van de juistheid van de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen.
De rechtbank zal de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 20 mei 2008 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen wegens onbetrouwbaarheid uitsluiten van het bewijs.
Bovendien doet het lange tijdsverloop tussen de telastegelegde feiten en de in mei 2008 afgelegde verklaringen afbreuk aan de betrouwbaarheid daarvan, ook nu aangeefsters na de verklaringen bij de politie in 2004 de tijd gehad overleg te voeren teneinde de verklaringen op elkaar af te stemmen of (ten nadele van verdachte) te wijzigen.
De raadsman heeft tot slot betoogd dat de verklaringen van de vrouwen mogelijk zijn ingegeven door verblijfsrechtelijke motieven. De raadsman doelt met deze opmerking op de B9 regeling. Hiermee wordt geduid op Hoofdstuk B9 uit de Vreemdelingencirculaire. In dit hoofdstuk wordt die procedure beschreven die is bedoeld voor slachtoffers en getuigen-aangevers van mensenhandel. Het doel ervan is slachtoffers van mensenhandel in staat te stellen aangifte te doen teneinde de dreiging met onmiddellijke uitzetting weg te nemen. Gedurende de opsporing en vervolging kunnen slachtoffers tijdelijk legaal in Nederland verblijven.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe dat niet aannemelijk is geworden dat de verklaringen die de vrouwen eind 2004 hebben afgelegd zijn ingegeven door verblijfsrechtelijke motieven.
3.1. Bewijsuitsluiting verklaringen aangeefsters op andere gronden.
De verdediging heeft op grond van het in het dossier ontbreken van administratieve bescheiden die wel in beslag waren genomen eveneens tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betoogd, daartoe aanvoerende dat aan de hand van die bescheiden (de schriften) waarin een administratie van de door de vrouwen als escort gewerkte uren en de daaraan gerelateerde verdiensten is opgenomen, de betrouwbaarheid van de verklaringen had kunnen worden getoetst.
De rechtbank verwerpt dit betoog nu zij niet het standpunt van de raadsman deelt dat slechts aan de hand van de inhoud van de schriften kan worden getoetst of aangeefsters een betrouwbare verklaring hebben afgelegd en kan worden vastgesteld of sprake is geweest van uitbuiting. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefsters bij de politie, naast het proces-verbaal van 26 januari 2005 van verbalisant [verbalisant 1] dat betrekking heeft op een deel van de inbeslaggenomen administratieve bescheiden en de inhoud daarvan opsomt, voldoende worden ondersteund door de politieverklaringen van verdachte. De verklaringen van verdachte omtrent de (verhoogde) schulden, verdiensten en hoeveel de vrouwen moesten afstaan, komen grotendeels overeen met de politieverklaringen van de aangeefsters. De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters is derhalve op onderdelen voldoende te toetsen aan de hand van overige bewijsmiddelen. Daar komt bij dat de raadsman van verdachte zich ter terechtzitting op het standpunt heeft gesteld geen bezwaar te willen maken tegen (eventuele) onvolledigheid van het dossier.
De specifieke uurtarieven en werktijden maken overigens als zodanig geen onderdeel uit van de telastelegging, maar zijn voor de rechtbank wel van belang om te kunnen beoordelen of al dan niet sprake was van uitbuiting.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om aan te tonen dat zijn cliënte het telastegelegde feit heeft gepleegd of medegepleegd. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat niet kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking, gezamenlijke uitvoering en van opzet aan de kant van zijn cliënte op de verweten gedragingen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen en van een gezamenlijke uitvoering.
Voorafgaand aan de haar verweten gedragingen is verdachte geruime tijd werkzaam geweest als telefoniste in de escortbranche. Zij werkte destijds samen met onder meer één van de medeverdachten. Verdachte kende de werkwijze van deze persoon en wist dat de escortbranche een winstgevende onderneming kan zijn. Verdachte wist eveneens hoe de periode na aankomst van vrouwen in Nederland diende te verlopen. Verdachte heeft haar baan als telefoniste opgezegd en is daarna door een van haar medeverdachten benaderd met de vraag zelf twee vrouwen onder haar hoede te nemen die naar Nederland kwamen om in de escortbranche te gaan werken. Verdachte is hiermee akkoord gegaan en heeft hen in huis genomen. Op verzoek van één van haar medeverdachten heeft verdachte de vrouwen voorts instructies gegeven en heeft ervoor gezorgd dat zij aan het werk konden gaan. Verdachte kende de situatie van de vrouwen. Zij wist van de plotseling gestegen - buitenproportionele - schuld die zij moesten afbetalen aan een van haar medeverdachten en van de in verhouding geringe eigen verdiensten van de vrouwen. Niettemin heeft zij haar werkzaamheden voortgezet en de verdiensten, al dan niet deels mede bestemd voor één van de medeverdachten, in ontvangst genomen.
De rechtbank is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden verdachte in ieder geval het voorwaardelijk opzet heeft gehad op een samenwerking die was gericht op de telastegelegde mensenhandel en impliciet op uitbuiting van de in de telastelegging genoemde vrouwen. Medeplegers kunnen worden gestraft voor elkaars gedragingen voor zover deze binnen hun gezamenlijk (voorwaardelijk) opzet kunnen worden gebracht. Aan het vereiste dat de medeplegers op de hoogte waren van elkaars handelingen acht de rechtbank te zijn voldaan nu er regelmatig contact was tussen verdachte en één van de medeverdachten.
De raadsman heeft ter zitting nog gesteld dat het voor zijn cliënte onlogisch zou zijn zich juist in die periode in haar leven in te laten met escortpraktijken en dat zij door een medeverdachte onverhoeds is geconfronteerd met het verzoek de twee vrouwen in huis te nemen en daar – uit angst voor die medeverdachte – aan heeft voldaan. Immers was haar dochtertje net geboren, was haar schoonmoeder ernstig ziek en kampte zijzelf met medische problemen, terwijl zij en haar man ook een geestelijk gehandicapte pleegzoon moesten verzorgen.
De rechtbank legt dit verweer naast zich neer. Uit de verklaringen van de aangeefsters, maar ook van verdachte zelf, komt immers naar voren dat verdachte in de tenlastegelegde periode de escortwerkzaamheden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gefaciliteerd, dat haar echtgenoot daarbij als chauffeur werkte en de vrouwen naar klanten bracht en hen weer ophaalde, alsmede dat zij de verdiensten van de vrouwen in ontvangst nam en een boekhouding daarvan bijhield. Geenszins is aannemelijk geworden dat verdachte hiertoe werd gedwongen door een ander.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 7 november 2004 tot en met 17 november 2004 te Amsterdam, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen,
- [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met één feitelijkheid heeft gedwongen en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht door misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of (telkens) voor een derde tegen betaling en
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling, terwijl verdachte en haar mededaders wisten, dat voornoemde vrouwelijke personen zich door bedreiging met één feitelijkheid werden gedwongen en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misleiding werden bewogen zich beschikbaar te stellen tot het plegen van die handelingen,
bestaande die bedreiging met die feitelijkheid en bovengeschreven misbruik en misleiding (telkens) hieruit dat zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens)
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] hebben opgehaald (van luchthaven Schiphol) en
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] hebben ondergebracht en laten verblijven in de woning van die Schroduer en
- (telkens) een of meer advertenties in een of meer kranten (waaronder De Telegraaf) hebben gezet of laten zetten waarin de prostitutiediensten van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] werden aangeboden en
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] naar plaatsen waar zij als prostituee gingen werken, hebben gebracht of laten brengen en
- van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] de verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden hebben afgenomen en
- aan die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] hebben meegedeeld dat zij door hun komst naar Nederland een schuld hadden bij verdachte en/of haar mededader en hebben meegedeeld dat die schuld eerst door prostitutie werkzaamheden diende te worden afbetaald en
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] informatie en inlichtingen hebben gegeven over die te verrichten seksuele handelingen en over de prijzen en verdiensten van die te verrichten
seksuele handelingen en
- zulks terwijl die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] de Nederlandse taal niet spraken en niet bekend waren in Nederland en
- zulks terwijl het krachtens het bepaalde in de Vreemdelingenwetgeving aan die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] verboden was in Nederland te verblijven en werkzaamheden te verrichten.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
Zij heeft voorts gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volledig toe te wijzen.
Het beslag zal ter afdoening niet aan de rechtbank worden voorgelegd. De goederen zullen na afdoening van de zaak worden teruggegeven aan verdachte.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van, kort gezegd, mensenhandel.
Zij heeft een tweetal Russische vrouwen die in de prostitutie kwamen werken kost en inwoning geboden. Voorts heeft zij hen geïnstrueerd hoe te werken in de Nederlandse escortbranche en heeft zij hen door het plaatsen van advertenties spoedig werk bezorgd.
De vrouwen werden tot seksuele handelingen met derden bewogen tegen verdiensten die zij geheel of grotendeels moesten afstaan aan verdachte en een van haar medeverdachten.
Dit gebeurde onder meer door misbruik te maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend over¬wicht en van het overwicht dat verdachte, gezien hun afhankelijke situatie ten opzichte van haar, over deze vrouwen had.
De vrouwen werden daarbij voorgelogen over de hoogte van de schulden die zij nog moesten afbetalen. De vrouwen zijn in een uitbuitingssituatie gebracht, uitsluitend ten behoeve van het geldelijke gewin van verdachte en haar medeverdachte(n). De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf rekening met het feit dat verdachte blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 maart 2009 op haar naam, niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het feit dat zij de zorg heeft voor jonge kinderen.
Eveneens houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met de lange duur van de zaak, waardoor verdachte lange tijd in onzekerheid heeft moeten verkeren over de afloop.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de zojuist genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Zij acht na te noemen straf, zonder te willen afdoen aan de ernst van het feit, passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor de behandeling in dit strafgeding.
De rechtbank komt tot deze conclusie mede nu voor de rechtbank vaststaat dat voornoemde benadeelde partijen bij hun vertrek uit de woning van verdachte geld (van verdachte) hebben ontvreemd. Niet duidelijk is echter welk bedrag.
Voorts acht de rechtbank, gelet op de omstandigheden van de zaak, niet eenvoudig vast te stellen of en in welke mate een immateriële schade sprake is aan de zijde van benadeelde partijen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk zijn. De benadeelde partijen kunnen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 250A (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
- Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) UREN, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen.
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) MAANDEN.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. H.J. Bunjes en F.P. Geelhoed, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.M.E. Leyten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2009.