RECHTBANK AMSTERDAM, TWAALFDE KAMER
Parketnummer: 13/524220-08
RK: 09/4859
op het bezwaarschrift¬ ex artikel 32 van het Wetboek van Straf¬vorde¬ring (hierna: Sv) van:
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
wonende op het adres [adres]
voor deze aangelegenheid adres kiezende ten kantore van zijn raadsvrouw, mr. W. Drummen, advocaat te Amsterdam, Keizersgracht 416 1016 GC te Amsterdam,
Het bezwaarschrift is op 2 september 2009 bij akte ingekomen bij de griffie van de rechtbank.
De rechtbank heeft op 15 oktober 2009 de raadsvrouw van klager, mr. W. Drummen, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, in besloten raadkamer gehoord.
Klager is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Inhoud van het verzoekschrift
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het bezwaarschrift dat zich richt tegen het onthouden aan klager van na te noemen processtukken door de officier van justitie, te weten:
- een letterlijke uitwerking van het verhoor van [naam 1] van 13 maart 2008;
- een afschrift van de tapgesprekken op klager op 1 juni 2008;
- digitale afschriften van de opnames van de verhoren van [naam 1] en [naam 2].
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer blijkt het volgende.
Klager heeft bij monde van zijn raadsvrouw op 10 augustus 2009 het verzoek gedaan aan het openbaar ministerie digitale afschriften te verstrekken van de opnames van de verhoren van [naam 2] en [naam 1], zijnde medeverdachten en/of getuigen in de strafzaak tegen klager.
Op 31 augustus 2009 berichtte de zaaksofficier van justitie, mr. Bienfait-van Kampen, telefonisch dat zij genoemde digitale afschriften van de opnames van de verhoren van [naam 1] en [naam 2] niet aan de verdediging zal verstrekken.
De rechtbank heeft op 30 december 2008 bepaald dat de verdediging een afschrift dient te ontvangen van de tapgesprekken op klager op 1 juni 2008, alsmede dat het verhoor van [naam 1] van 13 maart 2008 letterlijk diende te worden uitgewerkt.
De officier van justitie heeft het processtuk, te weten een letterlijke uitwerking van het verhoor van [naam 1] van 13 maart 2008 (pag. 945-972), voorafgaand aan behandeling in raadkamer aan de raadsvrouw van klager verstrekt.
De raadsvrouw van klager heeft verklaard dat zij een afschrift van de letterlijke uitwerking van het verhoor van [naam 1] van 13 maart 2008 voorafgaand aan de behandeling in raadkamer heeft ontvangen. Voor het overige heeft de raadsvrouw gepersisteerd bij het bezwaarschrift.
Door de raadsvrouw is – ter aanvulling op het bezwaarschrift – aangevoerd dat de verdediging een evident belang heeft bij de digitale afschriften van de opnames van de verhoren van [naam 1] en [naam 2]. In de eerste plaats omdat niet alle verhoren letterlijk blijken te zijn uitgewerkt. Een beschrijving van de beelden in een proces-verbaal volstaat niet, nu er sprake is van interpretatie van de verbalisant en er bovendien discrepantie bestaat tussen de opnames en de beschrijving hiervan in processen-verbaal. De verdediging dient een eigen oordeel te kunnen vormen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam 1] en [naam 2]. In de tweede plaats speelt het gegeven mee dat de rechtbank ten tijde van de laatste zitting in overweging heeft gegeven enkele passages van het verhoor van [naam 1] ter zitting te laten afspelen. Uiteraard is het dan nodig om een aantal passages voorafgaand aan de zitting te selecteren. Dat de verdediging in de gelegenheid wordt gesteld de beelden op het politiebureau of parket te bekijken, doet tekort aan de belangen van de verdediging, nu het gaat om een aanzienlijke hoeveelheid beeldmateriaal, het veel tijd vergt en de vertrouwelijkheid van het contact tussen de raadsvrouw en klager niet is gewaarborgd.
Dat privacybelangen van slachtoffers en derden aan verstrekking in de weg staan, gaat volgens de raadsvrouw niet op. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie, gelet op de het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 1994 en de Aanwijzing , telkens bij ieder afzonderlijk geval een belangenafweging moeten maken of er privacywaarborgen van derden zijn die dienen te prevaleren boven het recht van verdachte op afschriften van processtukken. In het onderhavige geval is geen sprake van een extra omstandigheid waarom het beeldmateriaal niet zou kunnen worden verstrekt aan klager, nu de identiteit van de getuigen [naam 1] en [naam 2] hem reeds bekend zijn.
Standpunt officier van justitie
Een letterlijke uitwerking van het verhoor van [naam 1] van 13 maart 2008
De officier van justitie heeft verklaard dat het processtuk, te weten een letterlijke uitwerking van het verhoor van [naam 1] van 13 maart 2008, voorafgaand aan behandeling in raadkamer aan de verdediging is verstrekt. De officier van justitie concludeert dat klager ten aanzien van dat processtuk geen belang meer heeft bij het bezwaarschrift en dat bezwaar om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Een afschrift van de tapgesprekken op klager op 1 juni 2008
Ten aanzien van een afschrift van de tapgesprekken op klager op 1 juni 2008 concludeert de officier van justitie tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift.
Digitale afschriften van de opnames van de verhoren van [naam 1] en [naam 2]
Ten aanzien van de digitale afschriften van de opnames van de verhoren van [naam 1] en [naam 2] heeft de officier van justitie aangevoerd dat beeldmateriaal volgens vaste richtlijn van het openbaar ministerie niet wordt toegevoegd aan het procesdossier. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat dergelijke beelden in beginsel niet aan de verdediging worden verstrekt vanwege mogelijke privacyschending van anderen en het risico op ongewenste verspreiding. Het gebeurt met enige regelmaat dat beelden opduiken in de media. Voorzichtigheid is dan ook geboden.
Het beleid van het openbaar ministerie is als volgt. Een verbalisant bekijkt de beelden en maakt daarvan een proces-verbaal van bevindingen dat aan het procesdossier wordt toegevoegd. In het proces-verbaal is gerelateerd wat er te zien is op de beelden. Bovendien kan de verdediging op het politiebureau en/of parket kennisnemen van de beelden. Desgewenst kunnen de beelden ook op zitting worden bekeken. Dit beleid laat onverlet dat in een individueel geval daarvan kan worden afgeweken. Daartoe bestaat in het onderhavige geval geen aanleiding toe. Een extra omstandigheid die moet worden meegewogen is dat [naam 1] en [naam 2] zowel verdachten als getuigen zijn.
Gelet op het vorenstaande stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er geen sprake is van het onthouden van kennisneming van processtukken en concludeert tot ongegrondverklaring van bezwaarschrift.
De rechtbank overweegt het volgende.
A. Een letterlijke uitwerking van het verhoor van [naam 1] van 13 maart 2008
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie – voorafgaand aan de behandeling van het bezwaar in raadkamer – het processtuk, te weten een afschrift van de letterlijke uitwerking van het verhoor van [naam 1] van 13 maart 2008, aan de verdediging heeft verstrekt.
Nu dit processtuk inmiddels aan de verdediging is verstrekt, heeft klager geen belang meer bij zijn bezwaarschrift. Klager zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn bezwaarschrift, voorzover dat ziet op de onthouding van voornoemd reeds aan de verdediging verstrekt processtuk.
B. Onthouding van processtukken
Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat verdachte recht heeft op kennisneming van die stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn, hetzij in voor verdachte belastende, hetzij in voor hem ontlastende zin, hetzij van belang zijn bij de beoordeling van de rechtmatigheid of betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal of anderszins van belang zijn voor de beantwoording van een van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.
Op grond van artikel 30, tweede lid Sv kan aan verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken worden onthouden, indien het belang van het onderzoek dit vordert.
De rechtbank stelt voorop dat een beslissing tot het onthouden van processtukken slechts met terughoudendheid kan worden genomen vanwege de zeer ingrijpende – zij het tijdelijke – aantasting van de rechten van de verdediging. Een behoorlijke procesgang brengt immers mede dat een verdachte kennis moet kunnen nemen van de processtukken, teneinde zijn verdediging daarop te kunnen baseren.
- Een afschrift van de tapgesprekken op klager op 1 juni 2008:
Nu een afschrift van de tapgesprekken op klager op 1 juni 2008 tijdens de behandeling van het bezwaarschrift in raadkamer nog niet in het bezit van klager blijkt te zijn, maar de officier van justitie zich niet verzet tegen afgifte van het processtuk en de rechtbank bij beslissing d.d. 30 december 2008 heeft besloten tot afgifte hiervan, zal de rechtbank het bezwaar gegrond verklaren. Voornoemd processtuk dient binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking in handen van de verdediging te worden gesteld.
- Digitale afschriften van de opnames van de verhoren van [naam 1] en [naam 2]:
De rechtbank zal in de eerste plaats dienen te beoordelen of de opnames van de verhoren van [naam 1] en [naam 2] kunnen worden aangemerkt als processtukken. In de wet is niet gedefinieerd wat onder het begrip processtukken dient te worden verstaan. Naar het oordeel van de rechtbank dient daaronder in ieder geval te worden verstaan het bewijsmateriaal dat in de vorm van een wettig bewijsmiddel het resultaat van het opsporingsonderzoek bevat, alsmede de stukken of voorwerpen die voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van dat bewijsmiddel nodig zijn.
Door de raadsvrouw is gewezen op discrepanties tussen het proces-verbaal waarin is gerelateerd wat er op de beelden is te zien en de gemaakte opnames. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat, mede gelet op het beginsel van ‘equality of arms’, het voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van de door [naam 1] en [naam 2] afgelegde verklaringen het voor de verdediging alsmede voor de rechtbank van belang is dat – op voorhand en niet eerst door vertoning ter zitting – kennis genomen kan worden van de opnames van de verhoren [naam 1] en [naam 2].
Daartoe is redengevend dat niet alleen de verdediging maar ook de rechtbank met het oog op een zorgvuldige en adequate voorbereiding en behandeling van de zaak tijdig vóór de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting over die opnames moet kunnen beschikken. Niet kan worden gezegd dat dat – voor zich sprekend – oogmerk in voldoende mate wordt gewaarborgd door een mogelijkheid tot inzage op het politiebureau en/of parket, noch door het vertonen van de beelden ter zitting. Overlegging van een proces-verbaal waarin wordt gerelateerd wat er op de beelden te zien is maakt dit niet anders, reeds omdat dit een ander processtuk betreft dan de daarin beschreven opname.
De verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 1994 (NJ 1994, 295) brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In de zaak die tot dat arrest heeft geleid, werd de rechtvaardiging van het niet verstrekken van video- en geluidsbanden ‘(...) gevonden in de inhoud van de afgelegde verklaringen en het daarbij getoonde gedrag van de jonge getuigen, welke van een zeer intiem karakter zijn’. Daarom diende de bescherming van de privacy van die getuigen te prevaleren boven het belang van de verdachte bij afschriften van de processtukken. Niet gesteld of gebleken is dat in dit geval zodanig specifieke privacybelangen aan de orde zijn. De officier van justitie heeft wel erop gewezen dat de privacy van anderen mogelijk in het geding is. Deze enkele, niet nader onderbouwde, mogelijkheid acht de rechtbank echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat bij verstrekking van de opnames de belangen van die personen niet worden gerespecteerd.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de raadsvrouw zich bereid heeft verklaard om een verklaring te ondertekenen waarin staat dat zij de opnames niet openbaar zal maken en dat de digitale afschriften na gebruik worden geretourneerd aan het openbaar ministerie.
Het bezwaarschrift dient derhalve gegrond te worden verklaard.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart klager NIET-ONTVANKELIJK in zijn bezwaarschrift, voorzover dat ziet op het reeds door de officier van justitie aan de verdediging verstrekte processtuk.
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift GEGROND ten aanzien van na te noemen processtukken, te weten:
- een afschrift van de tapgesprekken op klager op 1 juni 2008;
- digitale afschriften van de opnames van de verhoren van [naam 1] en [naam 2].
De rechtbank stelt de termijn waarbinnen de verdediging voornoemde processtukken dient te ontvangen op 14 (veertien) dagen na dagtekening van deze beschikking.
Deze beslissing is gegeven op 5 november 2009 door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. J.J. Bade en I.M. Bilderbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Kooi-van Wijk, griffier.