RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/2926 (gevoegd met 08/337)
Uitspraakdatum: 21 januari 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, gevestigd te Z, eiseres,
gemachtigde: A
de heffingsambtenaar van de gemeente Diemen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een aanslag (aanslagnummer xxx) precariobelasting opgelegd.
1.2 Verweerder heeft uitspraak gedaan op bezwaar dat is gemaakt tegen de aanslag.
1.3 Tegen de uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld.
1.4 Op verzoek van eiseres heeft de rechtbank de zaak gevoegd met de zaak tussen partijen met zaaknummer 08/337.
1.5 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6 Verweerder heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Daarvan is afschrift verstrekt aan eiseres.
1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2008. Eiseres is daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde alsmede door de bij haar werkzame B. Laatstgenoemde is tevens gemachtigd om voor burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op te treden.
Namens verweerder zijn verschenen C, werkzaam bij C Advies BV, en D, ambtenaar bij de gemeente Diemen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1 Bij twee afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 26 februari 2008, verzonden op 27 februari 2008, heeft verweerder (met kenmerk B13857) het bezwaar van eiseres tegen de aanslag ongegrond en (met kenmerk B13858) het bezwaar van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard.
2.2 Bij de rechtbank is binnengekomen op 20 maart 2008 een “beroepschrift” dat blijkens de ondertekening is ingediend namens burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Bij het “beroepschrift” waren beide uitspraken op bezwaar gevoegd.
2.3 In een op 7 april 2008 per fax bij de rechtbank binnengekomen brief van de gemachtigde van eiseres is, voor zover van belang, de volgende tekst opgenomen:
Inzake: Beroep tegen uitspraak d.d. 26 februari 2008 (kenmerk B13857) op bezwaar namens X tegen aanslag precariobelasting 2007 gemeente Diemen, aanslagnummer xxx d.d. 31 augustus 2007.
(…)
Motivering beroepschrift (…)
Edelachtbaar college,
Hierbij motiveer ik het door X bij brief van 19 maart 2008 (met 5 producties) ingestelde proformaberoep tegen bovengenoemde uitspraak. (…)
2.4 B heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het college van burgemeester en wethouders niet heeft bedoeld beroep in te stellen.
In de Verordening precariobelasting 2007 (hierna: Vopb 2007) van de gemeente Diemen zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 1 – Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
(…)
d. vergunning: een door het gemeentebestuur verleende toestemming op grond waarvan een persoon een of meer voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond mag hebben.
Artikel 2 – Belastbaar feit
Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3 – Belastingplicht
1. De precariobelasting wordt geheven van degene die het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, degene aan wie de vergunning is verleend of diens rechtsopvolger aangemerkt als degene bedoeld in het eerste lid, tenzij blijkt dat hij niet belastingplichtig is op grond van het eerste lid.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat het beroep van eiseres, voor zover dat is ingesteld, niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
4.2 Het op 20 maart 2008 ingekomen “beroepschrift” kan gelet op de ondertekening niet gelden als te zijn ingediend namens eiseres. De fax van de gemachtigde van eiseres van 7 april 2008 is op de 40e dag en dus binnen de beroepstermijn van 6 weken na verzending van de aan eiseres gerichte uitspraak op bezwaar ontvangen door de rechtbank. Anders dan verweerder, ziet de rechtbank voldoende grond dat geschrift aan te merken als een beroepschrift waarmee namens eiseres beroep is ingesteld tegen de haar betreffende uitspraak op bezwaar. Dat de gemachtigde spreekt van “motivering van het op 19 maart 2008 door X ingesteld beroep” kan daar niet aan afdoen, omdat dat eerdere geschrift nu juist niet namens eiseres was ingediend.
4.3 Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat de aanslag niet aan haar maar aan de gemeente Amsterdam had moeten worden opgelegd. Zij betwist de waterleidingen in Diemen te hebben en wijst er op dat aan de gemeente Amsterdam vergunningen zijn verleend. Verweerder heeft eiseres als belastingplichtige aangemerkt omdat hij meent dat eiseres degene is ten behoeve van wie in Diemen waterleidingen onder de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn. Voorts voert verweerder aan dat X het grootste belang heeft bij de leidingen, reden waarom zij (primair) eiseres en niet de gemeente Amsterdam heeft aangeslagen.
4.4 De rechtbank neemt de volgende uit het dossier en ter zitting gebleken feiten en omstandigheden in aanmerking:
a. De gemeente Amsterdam heeft zich tegenover de gemeente Diemen bij overeenkomst ondertekend op 7 en 8 mei 1934 verbonden tot verdeling en levering van water aan de ingezetenen en gemeente-instellingen van Diemen en daarvoor de nodige hoofdbuizen te leveren en te leggen, voor zover Diemen daarvoor een aanvrage doet. Volgens de overeenkomst blijven de hoofdbuizen eigendom van de gemeente Amsterdam.
b. De gemeente Diemen heeft aan de gemeente Amsterdam vergunningen verleend op grond van de Algemene plaatselijke verordening onder meer voor het hebben van die leidingen in grond van de gemeente Diemen.
c. In de gemeente Diemen ligt 89.967 meter aan waterleidingen die eigendom zijn van de gemeente Amsterdam.
d. De gemeente Amsterdam heeft een waterleidingbedrijf opgericht dat zorgt voor de productie en levering van drinkwater, aanleg en onderhoud van het leidingnet alsmede voor het incasseren van de vergoedingen voor de levering van water. De uitvoering van de taken die behoren tot dat waterleidingbedrijf, heeft de gemeente Amsterdam opgedragen aan eiseres.
4.5 Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente Amsterdam als eigenaar de betreffende waterleidingen heeft onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond in de zin van artikel 3, eerste lid, Vopb 2007.
4.6 Aangezien niet aan eiseres maar aan de gemeente Amsterdam de vergunningen zijn verleend voor het hebben van de waterleidingen in de Diemense gemeentegrond en de gemeente Amsterdam als eigenaar de waterleidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, kan eiseres gelet op artikel 3, tweede lid, Vopb 2007 niet als belastingplichtige worden aangemerkt. Uit de tekst van genoemd artikelonderdeel volgt immers, dat, indien er een vergunninghouder is die de voorwerpen onder, op of boven de gemeentegrond heeft, alleen die vergunninghouder als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De door verweerder ter zitting bepleite uitleg van dat artikel, die er op neerkomt dat ook in geval er een vergunninghouder is als bedoeld in het tweede lid van artikel 3 Vopb 2007, hij er voor mag kiezen diegene aan te slaan die – naar zijn oordeel - het grootste belang heeft bij de voorwerpen, vindt geen steun in de overigens duidelijke bewoordingen van het artikel.
4.7 Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat verweerder eiseres ten onrechte als belastingplichtige heeft aangemerkt, zodat het beroep gegrond is en bestreden uitspraak en de aanslag niet in stand kunnen blijven.
De rechtbank spreekt in de gevoegde zaken één proceskostenveroordeling uit. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Verweerder moet ook het (eenmaal) geheven griffierecht vergoeden.
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 26 februari 2008 (met kenmerk B13857) gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 26 februari 2008 (met kenmerk B13857);
- vernietigt de aanslag precariobelasting voor het jaar 2007 (aanslagnummer xxx) en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de gemeente Diemen aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de gemeente Diemen het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 21 januari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr.drs. M.C.C. van de Schepop en mr. T.A. de Hek, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.M. de Jong, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.