Beschikking op het op 16 februari 2009 ingekomen en onder rekestnummer 09.141 ingeschreven verzoek van:
[ ] en [ ],
beiden wonende te [ ],
verzoekers,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het verzoekschrift d.d. 16 februari 2009,
? de schriftelijke reactie van de rechter d.d. 9 maart 2009
? een brief van 7 april 2009 van verzoekers aan de rechtbank.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 april 2009 in aanwezigheid van de rechter.
De uitspraak is nader bepaald op 10 april 2009.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoekers treden als eisende partijen op in een bij de rechter onder nummer [ ] tegen [ ] als gedaagde partij aanhangige zaak.
b) Verzoekers hebben op 15 januari 2009 een verzoek tot wraking van de rechter ingediend, welk verzoek bij beslissing van 10 februari 2009 door de rechtbank niet-ontvankelijk is verklaard.
c) Op 17 februari 2009 hebben verzoekers (opnieuw) wraking van de rechter verzocht. De behandeling van het verzoek is bepaald op 11 maart 2009.
d) Bij brief van 11 maart 2009 hebben verzoekers de rechters belast met de behandeling van het wrakingsverzoek gewraakt.
e) Bij beschikking van 16 maart 2009 heeft de rechtbank verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in dat verzoek onder toepassing van het bepaalde in artikel 39 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.).
f) Bij brief van 7 april 2009 hebben verzoekers aanhouding van de behandeling verzocht.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden. Tijdens de inzage van het procesdossier op 12 februari 2009 hebben verzoekers vastgesteld dat daarin verschillende door verzoekers aan de rechtbank verzonden stukken ontbreken.
Verzoekers trekken daaruit het gevolg dat de stukken door de rechter zijn verduisterd. De verduisterde stukken betreffen essentieel bewijs voor het oneerlijke verloop van de procedure. De rechter draagt de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het dossier. Het is de tweede keer dat verzoekers de rechter betrappen op het verduisteren van bewijzen. Verzoekers hebben eerder op 4 mei 2001 aangifte gedaan tegen de rechter wegens verduistering en valsheid in geschrifte. De officier van justitie heeft naar aanleiding van die aangifte nooit gereageerd. Daardoor zijn twijfels over de schuld of onschuld van de rechter nooit weggenomen.
2.2 Tijdens de inzage van het procesdossier is tevens vastgesteld dat op 16 januari 2009 een zitting is gehouden in de procedure tussen verzoekers en [ ], hoewel de procedure als gevolg van het op 15 januari 2009 ingediende wrakingsverzoek was geschorst. Gezien dat verzoek had de zitting van 16 januari 2009 geen doorgang mogen vinden, aldus verzoekers.
3. De reactie van de rechter
3.1 De rechter heeft aangevoerd dat er met betrekking tot de procedure tussen betrokkenen en [ ] sprake is van drie categorieën stukken. Allereerst zijn dat de tot nu toe gewisselde processtukken waarvan de indiening is toegelaten. Dat zijn de dagvaarding en de conclusie van antwoord (a). Voorts hebben betrokkenen ongevraagd stukken met betrekking tot het geschil met [ ] ingestuurd, waarvan de indiening tot dusver niet is toegelaten, omdat de zaak staat voor instructievonnis na antwoord (b). Tenslotte zijn er de stukken die betrekking hebben op de door betrokkenen ingediende wrakingsverzoeken (c).
3.2 Uit het verzoek blijkt de rechter niet welke stukken volgens betrokkenen zouden ontbreken in "het dossier". Aan de rechter is op enig moment van de zijde van de griffie bericht dat betrokkenen inzage wilden hebben van stukken. Dat verzoek is opgevat als betrekking hebbende op de eigenlijke processtukken (hiervoor onder a) en de rechter heeft geen reden om aan te nemen dat daarvan geen inzage is gegeven. Willen betrokkenen ook inzage van de stukken als bedoeld onder b en c, dan heeft de rechter daartegen geen bezwaar. Bij dit alles is er geen sprake van dat de rechter stukken zou hebben verduisterd of dat er enige grond zou zijn hem daarvan te verdenken.
3.3 Ter rolzitting van 19 december 2008 is door [ ] de conclusie van antwoord genomen en is de zaak verwezen naar de rolzitting van 16 januari 2009 voor instructievonnis. Die datum is genoteerd op de procesmap. In verband met de wrakingsverzoeken jegens de rolrechter en jegens de rechter is de zaak vóór laatstgenoemde rolzitting geschorst. Ter rolzitting is slechts nota genomen van de schorsing en toen en nadien zijn geen proceshandelingen verricht. Ook op dit punt ziet de rechter niet in dat er enige grond is voor wraking.
4. De gronden van de beslissing
4.1 De rechtbank stelt vast dat uit het door verzoekers gedane verzoek om aanhouding van de behandeling blijkt dat verzoekers op de hoogte waren van de datum van de behandeling.
Dat in de oproep de naam van een van de leden van de wrakingskamer niet bekend is gemaakt, is het gevolg van het feit dat ten tijde van de verzending van de oproep nog niet bekend was wie als derde rechter deel zou gaan uitmaken van de kamer. Overigens is er geen rechtsregel die de rechtbank verplicht om in dit soort oproepen de namen van de behandelende rechters te vermelden. De door verzoekers aangevoerde medische urgentie is niet nader door hen onderbouwd. Bovendien betreft dat slechts één van verzoekers zodat niet valt in te zien waarom de andere verzoeker niet ter zitting zou kunnen verschijnen om het standpunt van verzoekers toe te lichten. Een ingediende klacht tegen een rechter noch een strafrechtelijke aangifte staat aan behandeling van een wrakingsverzoek in de weg. Bovendien dient een wrakingsverzoek zo spoedig als mogelijk ter zitting te worden behandeld. Het onderhavige verzoek is ingediend op 16 februari 2009 en verder uitstel van de behandeling zou tot onaanvaardbare vertraging van de hoofdzaak leiden. Het verzoek om aanhouding van de behandeling wordt daarom afgewezen.
4.2 Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.3 Bij die beoordeling staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een
zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De vraag of er sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
4.4 Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoekers genoemde omstandigheden
geen zwaarwegende aanwijzing op voor de vrees dat de rechter –subjectief- partijdig was. Ook leveren deze omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de door verzoekers geuite vrees dat de rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
4.5 De eerste door verzoekers aangevoerde grond houdt een buitengewoon ernstig verwijt aan de rechter in. Verzoekers hebben het echter gelaten bij deze aantijging en deze volstrekt niet nader onderbouwd. Zij hebben de door de rechter gegeven feitelijke uiteenzetting welke stukken ter inzage zijn gegeven, niet betwist. Evenmin hebben zij betwist dat in de procedure voor de kantonrechter nog slechts de dagvaarding en conclusie van antwoord zijn gewisseld en dat zij ongevraagd stukken hebben ingediend die niet tot het procesdossier behoren, aangezien indiening van die stukken (nog) niet was toegelaten. Tot het procesdossier behoren evenmin de stukken van de wraking. Er bestaat dus geen enkele grond zelfs maar te vermoeden dat de rechter stukken uit het procesdossier heeft verduisterd. De rechtbank merkt nog op dat verzoekers bij de inzage van de stukken hadden kunnen informeren bij de griffie waarom de door hen bedoelde stukken zich niet in het dossier bevonden. In dat geval zou aan hen de uitleg zijn verstrekt die vervat is in de brief van de kantonrechter.
4.6 De tweede door verzoekers aangevoerde grond berust op een onjuiste interpretatie van een aantekening op het kaft van het dossier. Die aantekening luidt dat op 16 januari 2009 de instructiezitting zou plaatsvinden, maar uit de aantekening volgt niet dat de zitting ook is doorgegaan. Dat was niet het geval, juist vanwege het wrakingsverzoek.
Ook deze grond kan dus niet tot toewijzing van het verzoek leiden.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de zaak met het rolnummer [ ] wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. F.G. Bauduin, D.J. Cohen Tervaert en Th.P.J. de Graaf en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.