ECLI:NL:RBAMS:2009:BL6846

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
rekestnummer 09.588
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een huurgeschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 september 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een kantonrechter, ingediend door drie verzoekers. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter zich in een eerder vonnis in het incident op een wijze had uitgelaten over het geschil ten gronde, waardoor hij objectief partijdig zou zijn geweest. De verzoekers voerden aan dat de rechter onjuiste feiten had vastgesteld en niet had gereageerd op hun uitvoerig gemotiveerde verweren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van objectieve partijdigheid. De rechtbank stelde vast dat de rechter in zijn beslissing over de incidentele vordering geen zodanig specifiek gemotiveerd oordeel had gegeven over de hoofdzaak dat dit een gerechtvaardigd vermoeden van vooringenomenheid zou oproepen. De rechtbank benadrukte dat het inherent is aan rechterlijke beslissingen in incidenten dat er een voorlopige blik op de hoofdzaak kan worden geworpen, zonder dat dit het beginsel van hoor en wederhoor schendt. De overige bezwaren van de verzoekers tegen het vonnis konden in hoger beroep aan de orde worden gesteld. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek dan ook ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 5 augustus 2009 ingekomen en onder rekestnummer 09.588 ingeschreven verzoek tot wraking van:
1. de besloten vennootschap [ ] B.V.,
2. de besloten vennootschap [ ] B.V.,
3. [ ],
gevestigd te [ ] respectievelijk wonende te [ ], [ ],
verzoekers,
gemachtigde: mr. I. Spinath, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? het verzoekschrift met producties d.d. 3 augustus 2009 ingekomen bij de sector Kanton op 5 augustus 2009, doorgestuurd aan en ingekomen bij de wrakingskamer op 11 augustus 2009,
? de schriftelijke reactie daarop van de rechter d.d. 27 augustus 2009,
? de fax van 29 mei 2006 van verzoekster sub 1.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2009 alwaar de rechtbank de gemachtigde van verzoekers en de rechter heeft gehoord. De gemachtigde van verzoekers heeft het verzoek nader toegelicht aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.
1. Gronden van de beslissing
Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoekers zijn gedaagde partij in een bij de rechter onder nummer [ ] aanhangige zaak.
b) Verzoekers zijn door hun tegenpartij, hierna te noemen: [ ] gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. Daarbij is onder andere veroordeling van verzoekers gevorderd tot betaling van (minimaal) een bedrag van € 3.864.765,66. In essentie verlangt [ ] nakoming van een door verzoekster sub 1 gestelde huurgarantie. Verzoekers sub 2 en 3 zijn aangesproken uit hoofde van onrechtmatige daad, omdat zij naar de mening van [ ] verantwoordelijk zijn voor de niet-nakoming van de verplichtingen van verzoekster sub 1 op grond van de huurgarantie. Een van de vorderingen betreft een vordering op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), inhoudende afgifte door
verzoekers van een aantal bescheiden, welke bescheiden volgens [ ] kunnen dienen ter onderbouwing van haar stelling dat verzoekers sub 2 en 3 onrechtmatig hebben gehandeld.
c) De rechtbank heeft geoordeeld dat deze laatste vordering separaat als incident diende te worden behandeld. Verzoekers hebben bij conclusie van antwoord in het incident verweer gevoerd tegen de incidentele vordering. De rechtbank heeft bij vonnis in het incident de zaak verwezen naar de sector kanton, omdat naar haar oordeel sprake is van een huurgeschil.
d) Bij vonnis van 9 juli 2009 heeft de rechter de incidentele vordering toegewezen. In de hoofdzaak heeft hij de zaak verwezen naar de zitting van 20 augustus 2009 voor antwoord aan de zijde van verzoekers.
e) De rechter heeft daartoe in rechtsoverweging 7 overwogen: “In het kader van de koopovereenkomst van 31 oktober 2000 met betrekking tot het kantoorgebouw is [ ] omvangrijke en langlopende verplichtingen jegens [ ] aangegaan. Die verplichtingen bestonden onder meer uit het bieden van een bruto aanvangsrendement van 7% en uit de verhuur van (delen van) het kantoorgebouw aan derden tegen nauw omschreven condities. Nadien, op 27 maart 2002, zijn [ ] en [ ] een huurovereenkomst voor het kantoorgebouw voor de duur van 7 jaar aangegaan”.
f) In rechtsoverweging 8 heeft de rechter overwogen: “Vast staat dat [ ] zich niet
aan haar contractuele verplichtingen uit de koop- en de huurovereenkomst heeft gehouden. In essentie dient in de hoofdzaak van deze procedure in de eerste plaats onderzocht te worden of [ ] rechtens relevante gronden heeft om zich van haar verplichtingen te bevrijden. Subsidiair moet worden beoordeeld of [ ] en/of [ ] bij [ ] betalingsonmacht hebben geschapen”.
g) In rechtsoverweging 9 heeft de rechter overwogen: “In deze fase van de procedure en in dit incident staat onvoldoende vast dat [ ] een processueel liquide tegenvordering op [ ] heeft die de gehele en langdurige opschorting van haar contractuele betalingsverplichting rechtvaardigt. [ ] heeft slechts summier onderbouwd dat [ ] in rechtens relevante mate tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Vooralsnog kan niet worden aangenomen dat [ ] qq gerechtigd is om vorderingen op [ ] te verrekenen met haar overeengekomen betalingsverplichtingen jegens [ ]. [ ] c.s. hebben zonder onderbouwing gelaten dat [ ] ter zake volledig verhaal biedt”.
h) In rechtsoverweging 10 is overwogen: “Uit de eigen stellingen buiten rechte van [ ] c.s. kan worden opgemaakt dat er sprake is van betalingsonmacht van [ ]. Bij faxbrief van 29 mei 2006 heeft [ ] aan [ ] laten weten dat [ ] per 19 mei 2006 € 1.9032.678,00 beschikbaar had voor haar toekomstige verplichtingen jegens [ ]. Vooralsnog is onweersproken dat de betalingsachterstand op grond van de overeengekomen verplichtingen tot en me december 2008 € 3.562.574,40 exclusief vertragingsrente bedraagt”.
i) In rechtsoverweging 11 is onder meer overwogen: “Uit de door [ ] aangepaste jaarrekening over 2004 kan worden opgemaakt dat zij een dividenduitkering van € 5.047.128,00 (aanvankelijk € 5.775.539,00) aan [ ] c.q. aan haar gelieerde partijen heeft gedaan. Over bleef een eigen vermogen van niet meer dan € 18.151,00. Voldoende aannemelijk is dat aldus het risico van benadeling van [ ] werd geschapen ”.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden:
2.1 De rechter heeft zich in het vonnis in het incident op dusdanige wijze uitgelaten over het geschil ten gronde dat hij – met schending van het beginsel van hoor en wederhoor – is vooruitgelopen op de einduitspraak. Daarbij heeft de rechter zich bediend van onjuiste feitenvaststellingen en heeft hij nagelaten te reageren op de uitvoerig gemotiveerde verweren van verzoekers. De rechter is daardoor objectief partijdig geweest.
2.2 Uit de overwegingen 8 tot en met 11 in het vonnis in het incident blijkt dat de rechter meerdere vergaande oordelen heeft gegeven over het geschil in de hoofdzaak, terwijl verzoekers in de hoofdzaak nog niet hebben geconcludeerd voor antwoord. De rechter heeft daardoor de toewijzing van de incidentele vordering gemotiveerd aan de hand van stellingen van [ ] waartegen verzoekers nog geen verweer hebben kunnen voeren. Daarmee is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Dat de rechter vooringenomen is, blijkt volgens verzoekers uit de vergaande oordelen over het geschil ten gronde die hij heeft gegeven, zonder het verweer van verzoekers daartegen af te wachten. Daar komt bij dat de rechter zich dermate vergaand heeft uitgelaten over de hoofdzaak, dat hij daarmee is vooruitgelopen op de einduitspraak. Dat een aantal van de overwegingen is geformuleerd als voorlopig oordeel, doet niet af aan het voorgaande. Ook deze oordelen zijn immers uitgesproken, zonder dat verzoekers in de gelegenheid zijn gesteld om in de hoofdzaak te antwoorden. Deze voorlopige oordelen zijn bovendien eenzijdig.
2.3 Uit deze overwegingen 8 tot en met 11 kan in onderlinge samenhang worden afgeleid dat voor de rechter reeds vast staat dat verzoekster sub 1 haar verplichtingen niet is nagekomen, dat niet aannemelijk is dat verzoekster sub 1 gerechtvaardigd haar verplichtingen kan opschorten, dat sprake is van betalingsonmacht en dat het risico van benadeling van [ ] is geschapen.
3. De reactie van de rechter
3.1 De rechter heeft het verzoek bestreden. Hij heeft in zijn schriftelijke reactie aangevoerd dat de klacht dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, niet goed valt te begrijpen. Verzoekers zelf hebben het noodzakelijk geacht om in hun conclusie van antwoord in het incident het eigenlijke geschil tussen partijen uiteen te zetten, nu [ ] dat buiten haar dagvaarding had gehouden. Zij hebben deze visie vervolgens in 24 onderdelen en 4 pagina’s
uiteengezet. Daarop is in het incidenteel vonnis uitvoerig ingegaan.
3.2 Van vooringenomenheid is geen sprake geweest. In het kader van de beoordeling op grond van artikel 843a Rv dient onderzocht te worden of [ ] een rechtmatig belang heeft bij haar incidentele vordering en een zekere afweging van belangen is ook vereist. Dit wettelijk kader is in het vonnis nauwkeurig aangehouden. Deze beoordeling kan niet plaatsvinden zonder een voorlopige blik op de hoofdzaak. Als de overige 7 vorderingen van [ ] bij een voorlopige beoordeling kansloos zouden zijn, dan zou zij geen rechtmatig belang hebben bij een mogelijke exhibitieplicht van verzoekers. Voorts bevat het vonnis in het kader van deze toetsing slechts een voorlopig oordeel over de hoofdzaak. De stelling van verzoekers dat hun verweren geen, onvoldoende of onjuiste beoordeling hebben gekregen, is geen wrakingsgrond, maar kan eventueel in hoger beroep aan de orde komen. Net als hun stelling dat ten onrechte is overwogen dat er sprake is van betalingsonmacht.
3.3 Uit het voorgaande blijkt dat van objectieve partijdigheid geen sprake is geweest, aldus de rechter.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.2 Op grond van de overwegingen in het vonnis is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de rechter in het kader van de beoordeling van de incidentele vordering al een zodanig specifiek gemotiveerd en op de grondslag van de incidentele vordering gebaseerd oordeel heeft gegeven met betrekking tot de hoofdzaak, dat daaruit een objectief gerechtvaardigd vermoeden valt af te leiden dat de rechter bij de beoordeling van de hoofdzaak niet onpartijdig zal zijn.
4.3. Zoals ter zitting toegelicht heeft de rechter zich genoodzaakt gevoeld om op de incidentele vordering te beslissen en heeft hij er niet bij stilgestaan dat hij de beslissing in het incident zou kunnen aanhouden totdat in de hoofdzaak zodanige beslissingen zouden zijn genomen, dat beoordeeld zou kunnen worden of de incidentele vordering zou moeten worden behandeld. De rechter heeft eveneens toegelicht, hetgeen ook uit de tekst van het vonnis kan worden afgeleid, dat hij met de overweging dat verzoekster sub 1 zich niet aan haar contractuele verplichtingen
heeft gehouden, heeft bedoeld te overwegen dat er sprake was van een betalingsachterstand aan de zijde van verzoekster sub 1. Dit is een feitelijke constatering, die niet onbegrijpelijk is. Vervolgens heeft de rechter op grond van de gegevens zoals die in het incident aan hem waren voorgelegd, een voorlopig oordeel gegeven over de gegrondheid van de vordering van [ ] tegen verzoekster sub 1. Het is inherent aan de aard van een rechterlijke beslissing in een incident, dat met die beslissing een voorlopige blik kan worden geworpen op de hoofdzaak. Dat betekent echter nog niet dat het stelsel van hoor en wederhoor wordt geschonden of dat de rechter vooringenomen is. In het algemeen zal in de hoofdzaak, na verdere standpuntuitwisseling tussen partijen, alsnog ten gronde worden beslist waarbij de rechter niet is gebonden aan zijn voorlopige beslissing in het incident. Ook in de onderhavige zaak is dat het geval, al behoefde de rechter strikt genomen de beslissing in het incident nog niet te nemen.
4.4 De overige bezwaren van verzoekers tegen het vonnis kunnen desgewenst in hoger beroep aan de orde worden gesteld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, gelet op de achterliggende gedachte bij het wrakingsincident – te waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid of de schijn van rechterlijke partijdigheid – in een wrakingsprocedure niet kan worden opgekomen tegen onwelgevallige (proces)beslissingen. Het is immers niet de taak van
de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar om te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Dat is niet het geval.
5. De slotsom luidt dat het wrakingsverzoek als zijnde ongegrond wordt afgewezen.
B E S L I S S I N G :
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de zaak met rolnummer [ ] wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. M. van Hees, M.V. Ulrici en Th. P.J. de Graaf, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Coll:
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.