RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 26 juni 2009 ingekomen en onder rekestnummer
HA RK 09-486 ingeschreven verzoek van:
[ ] B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. J.G.M. Hovius
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 21 april 2009;
- het (tussen)vonnis van 17 juni 2009;
- het verzoekschrift van 25 juni 2009;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 14 juli 2009;
- de brieven van verzoekster van 20 en 21 juli 2009.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 september 2009 in aanwezigheid van mr. [ ], en de rechter.
Verzoekster heeft een pleitnota overgelegd.
a) Verzoekster is gedaagde partij in een bij de rechter aanhangige zaak onder nummer [ ].
b) Op 21 april 2009 is een comparitie van partijen gehouden. Verzoekster heeft de rechter ter comparitie verzocht om de zaak te verwijzen voor repliek/dupliek dan wel om haar de gelegenheid te bieden voor het houden van een pleidooi. Over dat verzoek is de wederpartij gehoord, waarna de rechter heeft meegedeeld dat hierop bij vonnis zal worden beslist. Vervolgens is vonnis bepaald. Het proces-verbaal van de comparitie is met instemming van partijen buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt.
c) Het (tussen)vonnis in onderhavige zaak is op 17 juni 2009 gewezen
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
2.2 Verzoekster is van mening dat de rechter door te weigeren om de zaak naar de rol te verwijzen voor repliek/dupliek dan wel voor pleidooi, blijk heeft gegeven van partijdigheid en dat deze weigering indruist tegen het beginsel dat iedere schijn van partijdigheid dient te worden vermeden. Verzoekster meent dat hierdoor tevens het recht op een eerlijke verdediging als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschaad.
2.3 Verzoekster is voorts van mening dat de rechter in het door hem gewezen (tussen)vonnis van 17 juni 2009 ondubbelzinnig partij kiest voor de wederpartij en dat het vonnis waarin voorshands uit wordt gegaan van de juistheid van de stellingen van deze partij getuigt van partijdigheid en vooringenomenheid van de rechter en dat daardoor op zijn minst de schijn wordt gewekt van zijn partijdigheid.
2.4 Daarnaast heeft verzoekster zowel in haar brieven van 20 en 21 juli 2009, als ter zitting aangevoerd dat de weergave in het voormeld proces-verbaal van de gang van zaken van de comparitie van partijen , onvolledig dan wel onjuist is.
3. De reactie van de rechter
De rechter heeft gemotiveerd bestreden dat er sprake is van partijdigheid dan wel de schijn van partijdigheid zowel ter comparitie als blijkend uit het tussenvonnis. Voor zover van belang wordt wat hij heeft aangevoerd hierna besproken.
4. De ontvankelijkheid van het verzoek/de gronden van de beslissing
De comparitie van partijen
4.1 De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of het verzoek ontvankelijk is.
4.2 Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekers bekend zijn geworden.
4.3 Uit het voormeld proces-verbaal van de comparitie van partijen blijkt dat de rechter ter comparitie aan partijen heeft meegedeeld dat op het verzoek van verzoekster de zaak te verwijzen voor repliek/dupliek dan wel voor pleidooi bij vonnis zal worden beslist.
4.4 Ter zitting heeft verzoekster meegedeeld dat voormeld proces-verbaal is toegezonden aan haar gemachtigde, doch dat het daar enige weken is blijven liggen. Vorenstaande betekent dat verzoekster geruime tijd voor het indienen van het onderhavige verzoek tot wraking bekend had kunnen zijn met de inhoud van dit proces-verbaal. De omstandigheid dat haar gemachtigde dit proces-verbaal niet heeft doorgezonden dient voor rekening en risico van verzoekster te komen.
4.5 Nu het onderhavige verzoek tot wraking eerst is ingediend op 26 juni 2009 is het verzoek naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de comparitie van partijen en het proces-verbaal van deze comparitie niet tijdig gedaan. Dit leidt ertoe dat het verzoek voor zover dat ziet op deze comparitie en proces-verbaal daarvan niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het( tussenvonnis) van 17 juni 2009
4.6 Het onderhavige wrakingsverzoek is op 26 juni 2009 ingediend en dat is voor zover het ziet op het vonnis van 17 juni 2009 derhalve tijdig, zodat verzoekster ontvankelijk is in dat deel van haar verzoek.
4.7 Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig is dan wel een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is. Aan de hand van deze maatstaf zal het verzoek worden beoordeeld.
4.8 Gelet op wat hierna wordt overwogen levert wat verzoekster heeft aangevoerd ten aanzien van de weigering in het tussenvonnis om de zaak te verwijzen voor repliek/dupliek dan wel om verzoekster de gelegenheid te bieden voor het houden van een pleidooi, naar het oordeel van de rechtbank geen grond op voor de vrees dat de rechter in dit geval de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen, dan wel voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.9 Van tekortschietende onpartijdigheid is slechts sprake indien factoren die niet volgen uit (de bestudering van) de zaak zelf, op de beslissing invloed zouden hebben gehad. Wat verzoekster heeft aangevoerd betreft haar zienswijze ten aanzien van wat de rechter had moeten beslissen en overwegen. Dat die beslissing verzoekster onwelgevallig is, brengt niet met zich dat de door haar jegens de rechter gestelde vrees van partijdigheid objectief is gerechtvaardigd. Niet de visie van verzoekster is beslissend: de vrees dat het een rechter aan onpartijdigheid ontbreekt moet, zoals hiervoor reeds is overwogen, objectief gerechtvaardigd zijn. Daarvan is hier geen sprake.
4.10 De juistheid van de door de rechter genomen beslissing staat hier evenmin ter beoordeling. Daarvoor biedt het gesloten systeem van rechtsmiddelen geen ruimte. Dit lijdt slechts uitzondering wanneer er aanleiding bestaat een vooringenomenheid te vermoeden, omdat de wijze waarop de rechter de zaak behandelt en de door hem genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijze daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven. Daarvan getuigt de betreffende wijze van behandeling respectievelijk de genomen beslissingen niet.
4.11 Voorts brengt meergenoemde weigering tot verwijzing, zoals onder 1.b. vermeld, niet met zich dat artikel 6 van het EVRM zou zijn geschonden, zoals gesteld door verzoekster. De rechter heeft in zijn vonnis vermeld dat hij zich voldoende geïnformeerd acht. Deze beslissing is naar het oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk en hieruit kan ook zeker niet een vooringenomenheid van de rechter blijken. Wat er ook zij van de verschillen van mening tussen de rechter en verzoekster over de gang van zaken ter comparitie: niet aannemelijk is geworden dat verzoekster ter comparitie niet de gelegenheid heeft gehad om haar standpunten kenbaar te maken.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
- verklaart verzoekster in het verzoek niet-ontvankelijk voor zover dit ziet op de comparitie van partijen op 21 april 2009 en het proces-verbaal van deze comparitie;
- wijst het verzoek tot wraking voor het overige af.
Aldus gegeven door mr. G.H. Marcus, voorzitter, en mrs. F. Salomon en C.M. Degenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.