ECLI:NL:RBAMS:2009:BL6826

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/994305-06 RK: 09/61
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding kosten raadsman in milieuzaken

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 30 juni 2009, werd een verzoek behandeld op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door verzoekster, die een vergoeding voor de kosten van haar raadsman vroeg. Het verzoek was ingediend op 29 december 2008 en betrof een strafrechtelijk onderzoek naar mogelijke overtredingen van de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer door verzoekster, met betrekking tot de afvoer van grondjetgroutspoil en bentonietslurry in het kader van het project Noord-Zuidlijn. De rechtbank had eerder op 27 november 2008 een vonnis uitgesproken waarbij verzoekster was vrijgesproken van de telastegelegde feiten uit het deelonderzoek [R]. De officier van justitie had echter hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waardoor de zaak niet onherroepelijk was geëindigd.

De rechtbank overwoog dat, volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad, de term 'zaak' in artikel 591a Sv betrekking heeft op alles wat het rechtsgeding omvat. In dit geval waren de verdenkingen uit de deelonderzoeken [R] en [S] zodanig met elkaar verbonden dat ze als één zaak moesten worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de vervolging in het deelonderzoek [R] niet leidde tot een einde van de zaak in de zin van artikel 591a Sv, omdat de vervolging in het deelonderzoek [S] nog voortduurde. Daarom werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om vergoeding van kosten.

De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de rechters, waarbij werd opgemerkt dat de jongste rechter niet in staat was de beschikking te ondertekenen. Verzoekster heeft het recht om binnen een maand na betekening van deze beschikking hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, TWAALFDE MEERVOUDIGE KAMER
Parketnummer: 13/994305-06
RK: 09/61
BESCHIKKING
Op het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van
GEMEENTE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
voor dit verzoek domicilie kiezend ten kantore van haar raadsman,
mr. C.A. Doets, Schiphol Boulevard 345, 1118 BJ Schiphol,
verzoekster.
Procesgang.
Het verzoek is op 29 december 2008 ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
De rechtbank heeft op 9 juni 2009, de raadsman van verzoekster en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Inhoud van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het verzoekschrift, strekkende tot
het toekennen van een vergoeding ten bedrage van € 48.536,41 voor de kosten van de raadsman en de forfaitaire vergoeding voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Beoordeling.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Jegens verzoekster heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden betreffende de mogelijke overtreding door verzoekster van de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer. Dit onderzoek bestond ten aanzien van verzoekster uit meerdere deelonderzoeken, genaamd [F I] (verder te noemen: [R]) en [FIII] (verder te noemen: [S]).
Het deelonderzoek [R] zag op de afvoer van grondjetgroutspoil en bentonietslurry afkomstig van het project Noord-Zuidlijn, in de periode van 1 januari 2004 tot 1 oktober 2005. De verdenking betrof, onder meer, het medeplegen dan wel als functioneel dader plegen van het zonder vergunning in werking hebben van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer.
Het deelonderzoek [S] zag op de afvoer van jetgroutspoil, eveneens afkomstig van het project Noord-Zuidlijn, in de periode van 25 mei 2005 tot 17 december 2005. De verdenking betrof het medeplegen dan wel als functioneel dader plegen van, onder meer, overtreding van de zorgplichtbepalingen uit de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer.
Verzoekster is op 2 mei 2007 met betrekking tot de verdenkingen uit beide deelonderzoeken gedagvaard te verschijnen voor een regiezitting op 9 augustus 2007. Tijdens die zitting heeft een terugverwijzing plaatsgevonden naar de rechter-commissaris voor nader onderzoek.
Bij faxbericht van 29 september 2008 heeft de officier van justitie laten weten verzoekster niet verder te zullen vervolgen met betrekking tot de verdenkingen uit het deelonderzoek [R].
Ter nadere terechtzitting van 12 november 2008 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot wijziging van de telastelegging, strekkende tot schrapping van de verdenkingen uit het deelonderzoek [R], toegestaan.
Bij vonnis van 27 november 2008 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is verzoekster van het haar telastegelegde vrijgesproken. Tegen dit vonnis heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie heeft aan de hand van haar schriftelijke toelichting, die in het dossier is gevoegd, in raadkamer het woord gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de gevraagde kosten, dan wel tot toekenning naar billijkheid. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van verzoekster in haar verzoekschrift heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er met betrekking tot de verdenkingen uit het deelonderzoek [R] kan worden gesproken van een zaak in de zin van artikel 591a Sv, die is geëindigd door de beslissing van de rechtbank van 12 november 2008 waarbij genoemde wijziging van de telastelegging is toegestaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 591a Sv kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman.
Naar het oordeel van de rechtbank is door het afzien van de vervolging met betrekking tot de verdenkingen uit het deelonderzoek [R] geen einde gekomen aan een zaak in de zin van artikel 591a Sv, nu de vervolging met betrekking tot de verdenkingen uit het deelonderzoek [S] nog voortduurt. De verdenkingen uit de deelonderzoeken [R] en [S] hangen naar het oordeel van de rechtbank namelijk zodanig samen dat zij gezamenlijk beschouwd dienen te worden als één zaak. De rechtbank heeft daarbij betekenis toegekend aan de omstandigheden dat:
- de verdenkingen uit beide deelonderzoeken zien op overtredingen van milieuwetgeving;
- de verdenkingen betrekking hebben op dezelfde locatie waarvan materiaal is afgevoerd:
- de periodes waarop de verdenkingen betrekking hebben elkaar deels overlappen;
- één overkoepelend strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden; en
- de verdenkingen uit beide deelonderzoeken aanvankelijk in één inleidende dagvaarding aan verzoekster zijn telastegelegd. Hieraan doet niet af dat de rechtbank ter zitting van 12 november 2008 de vordering tot wijziging van de telastelegging, strekkende tot schrapping van de verdenkingen uit het deelonderzoek [R] heeft toegestaan.
De rechtbank vindt bovendien steun in haar oordeel dat sprake is van één zaak in de omstandigheid dat de raadsman niet exact kan aangeven welk deel van de door hem gedeclareerde tijd besteed is aan de verdenkingen uit het deelonderzoek [R] en welk deel aan de verdenkingen uit het deelonderzoek [S].
Zowel de raadsman als de officier van justitie hebben ter zitting gewezen op de arresten van de Hoge Raad van 14 november 1989 (LJN ZC8272) en 8 mei 2001 (LJN AB1502). In deze arresten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in het geval een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad de term ‘zaak’ in artikel 591a Sv de betekenis heeft van al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had. De grenzen daarvan zijn volgens de Hoge Raad vastgelegd in hetgeen bij inleidende dagvaarding aan de verdachte is telastegelegd, zij het dat die grenzen nadien nader kunnen worden bepaald door wijziging van de telastelegging op de voet van artikel 313-314a Sv en/of voeging onderscheidenlijk splitsing op de voet van artikel 276 Sv. Naar het oordeel van de rechtbank missen deze arresten ten aanzien van onderhavige situatie relevantie, nu deze arresten zien op gevallen waarin sprake is van verdenkingen van feiten die in het geheel niet met elkaar samenhangen en ten aanzien waarvan afzonderlijke strafrechtelijke onderzoeken hebben plaatsgevonden, terwijl in het onderhavige geval reeds sprake is van één zaak vanwege de onderlinge samenhang van de verdenkingen.
Nu het openbaar ministerie tegen het vonnis van de rechtbank van 27 november 2008, waarin verzoekster is vrijgesproken ter zake de verdenkingen uit het deelonderzoek [S], hoger beroep heeft ingesteld, is de zaak niet onherroepelijk geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Verzoekster kan derhalve op grond van het bepaalde in artikel 591a Sv geen recht doen gelden op een vergoeding van kosten in het deelonderzoek [R] en dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek.
Beslissing:
De rechtbank verklaart verzoekster NIET-ONTVANKELIJK in haar verzoek.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2009 door
mr. A.H. van Zutphen, voorzitter,
mrs. H.J. Bunjes en C. Kraan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Oosterhuis, griffier.
De jongste rechter is buiten staat
de beschikking te ondertekenen.
Tegen de beslissing staat voor verzoekster hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.