RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/4957 BELEI
uitspraak van de meervoudige kamer
de besloten vennootschap Cargill B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. L.P.W. Mensink,
de Stichting Opleidingsfonds Groothandel,
verweerster,
gemachtigde: mr. C.F.J. Heemskerk.
Bij brief van 20 juli 2007 heeft verweerster aan eiseres meegedeeld dat de opleiding kraanbestuurder is afgekeurd voor financiële ondersteuning.
Hiertegen heeft eiseres bij brief van 22 augustus 2007 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 7 november 2007 heeft verweerster aan eiseres meegedeeld waarom zij de gevraagde gelden niet heeft gekregen.
Tegen deze brief heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2009. Eiseres is verschenen bij voornoemde gemachtigde. Voorts zijn namens eiseres verschenen mr. N. Cherif (advocaat) en [persoon 1] (HR-manager). Verweerster is verschenen bij voornoemde gemachtigde. Voorts is namens verweerster verschenen [persoon 2] (algemeen directeur).
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
2.1.1. Verweerster heeft in de brieven van 20 juli 2007 en 7 november 2007 aan eiseres meegedeeld dat de ESF-subsidie voor module I van de opleiding kraanbestuurder drijvende overslagkraan is afgekeurd, omdat de benodigde gegevens niet binnen de declaratietermijn zijn aangeleverd. Weliswaar heeft eiseres als IGMA (een handelsnaam van eiseres) alles opgestuurd, maar opleidingsorgaan SBW niet. De declaratietermijn is verstreken en het bedrag is ook niet meer declareerbaar omdat de periode in de ESF inmiddels is afgesloten.
2.1.2. Eiseres kan zich op inhoudelijke gronden niet verenigen met de afwijzing van de ESF-subsidie. Zij heeft zich tot de bestuursrechter gericht, omdat zij van mening is dat de brieven van verweerster van 7 november 2007 en 20 juli 2007 besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Daartoe heeft zij in beroep betoogd dat verweerster een stichting met een publieke taak is en dus een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Hiertoe voert zij aan dat niet alleen sprake is van een financiële, maar ook van een inhoudelijke relatie tussen de overheid en verweerster, nu de overheid invloed heeft op de wijze waarop de gelden door verweerster worden aangewend. Verweerster fungeert slechts als doorgeefluik van overheidsgelden, aldus eiseres.
2.1.3. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Hiertoe voert verweerster aan dat zij geen persoon of college is dat met enig openbaar gezag is bekleed, omdat aan haar geen overheidstaken zijn opgedragen en haar geen daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. Verweerster stelt dat zij ook niet op grond van het ‘publieke taak-criterium’ als bestuursorgaan kan worden aangemerkt, omdat weliswaar sprake is van een financiële relatie maar niet van een inhoudelijke relatie tussen de overheid en verweerster. Aangezien verweerster geen bestuursorgaan is, zijn haar brieven van 7 november 2007 en 20 juli 2007 geen besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De bestuursrechter is volgens verweerster dan ook onbevoegd om over het beroep te oordelen. Verweerster stelt dat het geschil van privaatrechtelijke aard is en alleen aan de burgerlijke rechter kan worden voorgelegd.
2.2. Beoordeling van het beroep
2.2.1. De rechtbank overweegt dat zij als bestuursrechter alleen bevoegd is om te oordelen over besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Aangezien besluiten alleen kunnen worden genomen door bestuursorganen, moet worden beoordeeld of verweerster moet worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb.
2.2.2. Vast staat dat verweerster geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
2.2.3. Ter beoordeling staat of verweerster is aan te merken als een persoon of college in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Voor het antwoord op die vraag is van belang of beslissingen omtrent verstrekkingen van financiële ondersteuning als hier in geding worden genomen ter uitoefening van enig openbaar gezag, als bedoeld in die bepaling. Nu verweerster een privaatrechtelijke rechtspersoon is waaraan, naar evenmin in geschil is, geen overheidstaak is opgedragen ter uitvoering waarvan haar publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend, dient er bij de beantwoording van die vraag van te worden uitgegaan dat dat niet het geval is, tenzij bijzondere omstandigheden nopen tot een ander oordeel. Daartoe dient nader te worden bezien wat de rol is van de overheid bij het door verweerster verstrekken van financiële ondersteuning voor bedrijfsopleidingen in de groothandel (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2009, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BJ2607, St. Waarborgfonds).
2.2.4. De rechtbank stelt vast dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingevolge artikel 2 van de Subsidieregeling Europees Sociaal Fonds Doelstelling 3 (hierna: ESF3) subsidie verstrekt aan de nader krachtens dat besluit aangewezen rechtspersonen die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het programma ESF3.
2.2.5. Ingevolge artikel 2a, eerste lid, aanhef en onder a, van het ESF3-beleidskader 2001 worden met betrekking tot de projecten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met c en e tot en met g, van de Subsidieregeling ESF3 (onder meer) slechts als aanvrager aangemerkt: door werkgevers en werknemers in het leven geroepen, dan wel beheerde, samenwerkingsverbanden per bedrijfstak of onderneming, als aangewezen in bijlage 2. Verweerster is in voornoemde bijlage aangewezen als aanvrager van projecten zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met c en e tot en met g, van de Subsidieregeling ESF3.
Verweerster heeft derhalve de status van subsidieaanvrager. Die status heeft naar het oordeel van de rechtbank, anders dan die van subsidieverlener, in beginsel geen betrekking op de uitoefening van een publieke taak. Dat het bij subsidies om publieke gelden gaat, maakt dat niet anders.
2.2.6. De beslissing van verweerster vindt haar grondslag in de statuten van verweerster. Daarin is opgenomen dat verweerster ten doel heeft te streven naar en het in stand houden van een zo hoog mogelijk kwaliteitsniveau van de beroepenstructuur, de vakbekwaamheidseisen en het opleidingsaanbod in de onderscheiden branches van de groothandel en de vanuit de groothandel bedreven internationale handel. Deze statuten zijn verleden op 25 november 1997; derhalve ruim vóór genoemd ESF3-beleidskader. Uit de statuten blijkt verder niet van enige invloed van de overheid op verweerster bij het nemen van beslissingen als hier in geding. Deze beide elementen wijzen evenmin op het door verweerster uitoefenen van een publieke taak.
2.2.7. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerster, blijkens de Subsidieregeling ESF3, subsidieontvanger en begunstigde is in de zin van de Awb en dus verantwoordelijk is voor de juiste uitvoering van de projecten. In dat kader stelt zij randvoorwaarden voor de werkgevers in de groothandel waaraan subsidiegelden worden verstrekt.
Verweerster heeft die randvoorwaarden vastgelegd in de ‘Handleiding voor uw ESF administratie’. Uit deze handleiding leidt de rechtbank af dat, om het door de Europese Unie beschikbaar gestelde bedrag daadwerkelijk te kunnen ontvangen, door de werkgever, de werknemer en de opleider moet worden voldaan aan een aantal administratieve verplichtingen. Zo is de werknemer verplicht een werknemersverklaring in te vullen en te ondertekenen en de presentielijst bij cursussen te tekenen. De werkgever is op zijn beurt verplicht een werkgeversverklaring in te vullen, waarna de werknemer kan worden aangemeld. Vervolgens ontvangt de werkgever een factuur voor de opleidingskosten van de werknemer en de administratiekosten van verweerster. Na ontvangst van de declaratie van de werkgever en de controle op de aanwezige administratiegegevens maakt verweerster de subsidie over. De goedkeuring van de declaratie is afhankelijk van de juiste en tijdige aanlevering van de gegevens. Het aan verweerster betaalde bedrag voor administratiekosten wordt voor 50% gesubsidieerd. De betaling van de opleider verloopt ten slotte via verweerster.
Ook dit gegeven wijst niet op de uitoefening van een publieke taak door verweerster, maar slechts op het stellen van een aantal administratieve vereisten in het kader van de afhandeling van verzoeken om scholingsgelden.
2.2.8. De rechtbank is niet gebleken dat sprake is van een (volledige) verdiscontering van door de minister gestelde criteria in de handleiding van verweerster. Voorts is niet gebleken dat het ESF3 beleidskader 2001 doorwerkt in de rechtsverhouding tussen verweerster en eiseres. Dat is door eiseres overigens ook niet gesteld. De in dit beleidskader gestelde voorwaarden zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet direct van toepassing op eiseres. Ook in dit opzicht is er geen aanleiding om te spreken van een door eiseres vervulde publieke taak.
2.2.9. Gelet op het voorgaande is er geen reden om ten aanzien van verweerster af te wijken van de hoofdregel dat een privaatrechtelijke rechtspersoon waaraan geen overheidstaak is opgedragen ter uitvoering waarvan hem publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend, niet als bestuursorgaan moet worden aangemerkt. Het betoog van eiseres dat verweerster een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb treft dus geen doel. Hieruit volgt dat de brieven van verweerster van 20 juli 2007 en 7 november 2007 geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Awb bezwaar dan wel beroep openstond.
2.3.1. De rechtbank is onbevoegd van het beroep kennis te nemen. Een eventuele rechtsvordering ter zake van de brieven van 20 juli 2007 en 7 november 2007 zal dienen te worden ingesteld bij de burgerlijke rechter.
2.3.2. Bij deze beslissing ziet de rechtbank geen aanleiding voor een veroordeling van verweerster in de proceskosten dan wel vergoeding van het griffierecht van eiseres.
- verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. W.P. van der Haak, voorzitter, mrs. H.J. Tijselink en C.E. Heyning-Huydecoper, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Baijens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2009.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.