Parketnummer: 13/845103-07
Datum uitspraak: 25 november 2009
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
op het adres [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
1.1. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2009.
1.2. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.C. Visser en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.J.W. Vos, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
2.1. Aan verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd dat
Hij, al dan niet handelend onder de naam [M], op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 april 2007 tot 20 maart 2008 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland,
in de uitoefening van zijn beroep, te weten als directeur/eigenaar van de wasserette [M], uit winstbejag (telkens) een of meerdere perso(o)n(en), te weten:
- [naam 1] (G05)
- [naam 2] (G06)
- [naam 3] (G09)
- [naam 4] (G10)
- [naam 5] (G13)
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel hem/hen daartoe uit winstbejag gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft immer heeft, hij, verdachte (telkens) ervoor gezorgd dat die perso(o)n(en) werk en/of inkomsten had(den)
door het aanbieden van werk en/of het tewerkstellen van die perso(o)n(en) in zijn wasserette [M], zulks terwijl hij, verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was, van het plegen van welk feit hij, verdachte, een beroep of gewoonte heeft gemaakt
art. 197a lid 2 en 4 Wetboek van Strafrecht
2.2. Subsidiair is onder 1 aan verdachte ten laste gelegd dat
Hij al dan niet handelend onder de naam [M], op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 april 2007 tot 20 maart 2008 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, (telkens) een of meerdere perso(o)n(en), te weten:
- [naam 1] (G05)
- [naam 2] (G06)
- [naam 3] (G09)
- [naam 4] (G10)
- [naam 5] (G13)
die zich wederrechtelijk toegang tot en/of verblijf in Nederland had(den) verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, te weten in de wasserette [M], van welke wasserette hij, verdachte, eigenaar en/of leidinggevende was, terwijl hij, verdachte wist, althans ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang en/of dat verblijf wederrechtelijk was, van het plegen van welk feit hij, verdachte, een beroep of gewoonte heeft gemaakt
artikel 197b jo. 197c Wetboek van Strafrecht
2.3. Onder 2 primair is aan verdachte ten laste gelegd dat
Hij al dan niet handelend onder de naam [M], op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2007 tot 1 maart 2008 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
- (een) loonsta(a)t(en) van januari, februari, maart en mei tot en met december 2007 (Doc 11.01 t/m Doc 11.04 en AMB-058.01)
- een loonstaat van januari 2008 (Doc 11.05 t/m 11.06 en AMB-058.01) elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
(telkens) opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, immers heeft hij, verdachte, (telkens) in strijd met de waarheid op vorengenoemde loonsta(a)t(en)
- een of meer werknemer(s) niet vermeld en/of
- (een) (tota(a)l(e)) loonbedrag(en) vermeld dat/die lager was/waren dan in werkelijkheid (totaal) is/zijn uitbetaald
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.4. Subsidiair is onder 2 aan verdachte ten laste gelegd dat
Hij al dan niet handelend onder de naam [M], op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2007 tot 1 maart 2008 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
- (een) loonsta(a)t(en) van januari, februari, maart en mei tot en met
december 2007 (Doc 11.01 t/m Doc 11.04 en AMB-058.01)
- een loonstaat januari van 2008 (Doc 11.05 t/m 11.06 en AMB-058.01)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift (telkens) echt en onvervalst,
en/of
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op vorengenoemde loonsta(a)t(en)
- een of meer werknemer(s) niet zijn vermeld en/of
- (een) (tota(a)l(e)) loonbedrag(en) is/zijn vermeld dat/die lager was/waren dan in werkelijkheid (totaal) is/zijn uitbetaald
en/of
bestaande dat gebruik maken daarvan, hierin dat vorengenoemde loonsta(a)t(en) aan de Belastingdienst zijn verstrekt.
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
3.2. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
3.3. Ontvankelijkheid officier van justitie
3.3.1. De raadsman heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte. Hij heeft ter onderbouwing van dit standpunt betoogd dat een aantal getuigen is gehoord en dat de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (verder: SIOD) bij gelegenheid van een later verhoor ten aanzien van deze getuigen de B9-proceure heeft gebruikt, terwijl geen sprake is van mensenhandel. De B9-procedure wordt gehanteerd bij slachtoffers van mensenhandel die daarover getuigen, en stelt ze een verblijfsvergunning in het vooruitzicht. In deze zaak zijn geen mensen uitgebuit en is door niemand geweld toegepast. Het is daarom onbegrijpelijk dat de B9-procedure is gebruikt. Eerst na uitleg van de B9-procedure verklaren de getuigen dat zij zijn uitgebuit door verdachte en wordt er door een aantal getuigen aangifte gedaan. Het laat zich raden wat hiervoor de reden is. De getuigen is verteld dat als zij nu verklaren dat zij zijn uitgebuit, zij later een beloning in de vorm van een verblijfsrecht krijgen. De verbalisanten van de SIOD hebben door deze procedure in het vooruitzicht te stellen de getuigen woorden in de mond gelegd; een duidelijk geval van misbruik van macht. Dit moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en subsidiair tot bewijsuitsluiting, aldus de raadsman.
3.3.2. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van misbruik van macht. Hij heeft ter onderbouwing van dit standpunt betoogd dat de B9-procedure niet op initiatief van het Openbaar Ministerie is ingeroepen, maar op verzoek van de raadsman die enkele van de getuigen in de vreemdelingrechtelijke procedure bijstaat. Als door de verdediging van de getuigen een beroep wordt gedaan op deze procedure, moet het Openbaar Ministerie daaraan op basis van Europeesrechtelijke regelgeving gevolg geven. Het Openbaar Ministerie kan dat niet weigeren. Ook kan het Openbaar Ministerie de getuigen niet verbieden aangifte te doen. De officier van justitie merkt op dat het Openbaar Ministerie de aangiften niet in behandeling heeft genomen. Een aantal aangevers heeft hiertegen een klacht op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) ingediend. Deze procedure loopt nog.
3.3.3. Oordeel van de rechtbank.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet van enige concrete toezegging van het Openbaar Ministerie dat de getuigen-aangevers aanspraak zouden kunnen maken op een verblijfsstatus op grond van de
B9-procedure. Voor de stelling van de raadsman dat de getuigen eerst na het aanvangen van de B9-verhoren belastend zijn gaan verklaren over verdachte, vindt de rechtbank geen steun in het dossier. De rechtbank merkt voorts op dat niet het Openbaar Ministerie, maar de Immigratie- en Naturalisatiedienst over het eventueel verlenen van een verblijfsvergunning beslist. Dat het Openbaar Ministerie gelegenheid heeft gegeven voor het doen van aangifte en de getuigen-aangevers in dat verband heeft gehoord, strookt met internationale afspraken om al bij het geringste vermoeden van mensensmokkel te waarborgen dat de slachtoffers daarvan gelegenheid wordt geboden tot het doen van aangifte. De rechtbank verwijst in dit verband bijvoorbeeld naar de artikelen 27 en 28 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensensmokkel (Trb. 2006/99). Op geen enkele wijze is gebleken dat het Openbaar Ministerie in deze procedure haar macht heeft misbruikt. De officier van justitie is daarom – en ook overigens – ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3.4. De rechtbank heeft ten slotte vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4.1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van de tenlastelegging uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op basis van twee CIE-verbalen van het Expertisecentrum Mensenhandel Mensensmokkel alsmede een melding bij Meld Misdaad Anoniem (MMA) is de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, regio West steunpunt Amsterdam, in samenwerking met het Functioneel Parket te Amsterdam onder de naam “[T]” een onderzoek gestart naar valsheid in geschrift, witwassen en het te werk stellen van illegale werknemers (de rechtbank begrijpt: illegaal in Nederland verblijvende personen), binnen de éénmanszaak “[M]” met als eigenaar [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981, in de periode van 1 januari 2007 tot 20 maart 2008 .
In het kader van voornoemd onderzoek zijn vooreerst de Kamer van Koophandel Amsterdam , de Gemeentelijke Basisadministratie-online alsook de Belastingdienst geraadpleegd. Vervolgens is er een berekening van de loon- omzetverhouding opgemaakt .
In de periode van 14 november 2007 tot en met 26 november 2007 zijn er observaties verricht op het bedrijfspand van [M] te Amsterdam. Tijdens de observaties zagen de rechercheurs dat er ongeveer 25 verschillende personen het bedrijfspand in en uit liepen . Uit de door de Belastingdienst aangeleverde bestanden bleek dat er bij de loonaangifte over de maand november 2007 vijf werknemers staan vermeld . Op de observatiebeelden was te zien dat er in de periode van de observatie alleen op zondagen geen activiteiten plaatsvonden en dat er op de andere doordeweekse dagen tussen 17.00 uur en 18.00 uur getinte mannen stonden te wachten bij de toegangsdeur van het bedrijfspand. Gezien werd dat deze mannen naar binnen gingen en dat zij de volgende ochtend tussen 07.00 en 08.00 uur het pand weer verlieten. Bovendien was te zien dat in de avonduren, na zonsondergang, de ramen in de roldeur van de ruimte waar vooral overdag kleding op rolcontainers werd geladen en gelost, werden verduisterd. Op de observatiebeelden werd gezien dat er overdag wasgoed door verschillende mannen werd gebracht en gehaald.
Op 1 en 4 oktober 2007 werden statische observaties verricht . Gezien werd dat verdachte reed in een bestelwagen met kenteken [kenteken]. Dit voertuig, een bestelwagen van het merk Mercedes Benz, was op naam gesteld van Wassalon en Chemische wasserij “[K]”.
Op 19 maart 2008 vond er een doorzoeking plaats in het bedrijfspand van [M] gelegen aan de [adres 2]. Tijdens deze doorzoeking werd de administratie van [M] in beslag genomen. Deze is onderzocht. Daarnaast hebben doorzoekingen plaatsgevonden in de woningen aan de [adres 3] en [adres]. Ten slotte is voornoemd voertuig met kenteken [kenteken] doorzocht . Bij deze doorzoekingen zijn onder andere administratieve bescheiden in beslaggenomen. Daarnaast is onder de externe boekhouder van [M], te weten S&H Boekhouders te Amsterdam de nodige administratie in beslag genomen .
Tijdens de doorzoeking in wasserij [M] in het begin van de avond werd een compleet in werking zijnde chemische wasserij aangetroffen waar op dat moment 11 personen werkten. Onder deze elf personen bevonden zich acht personen, onder wie [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5], die het niet was toegestaan in Nederland te verblijven. De 11 aanwezige werknemers werden gehoord als getuige. Naar aanleiding hiervan heeft de recherche telefonisch navraag gedaan bij het CWI voor wat betreft eventueel afgegeven tewerkstellingsvergunningen. Volgens verkregen informatie van het CWI heeft wasserij [M] nooit, voor wie dan ook, een tewerkstellingsvergunning aangevraagd.
Uit de maandoverzichten van de lonen over geheel 2007 en de eerste en tweede maanden van 2008 met betrekking tot [M], die door de externe boekhouder van [M] zijn samengesteld aan de hand van gegevens die verdachte [verdachte] hem leverde, blijkt dat de werknemers die op de in beslag genomen aan- en afwezigheidslijsten staan niet of niet juist in de loonadministratie zijn opgenomen.
Voorts zijn er in beslag genomen multomapbladen c.q. aantekeningenblaadjes met daarop handgeschreven teksten c.q. tekens waarop naar de SIOD vermoedt salarisbetalingen worden bijgehouden die verdachte niet leverde aan zijn externe boekhouder, maar die een wezenlijk onderdeel vormen van de loonadministratie.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er vanaf april 2007 tot aan zijn aanhouding op 20 maart 2008 illegaal in Nederland verblijvende personen in zijn bedrijf hebben gewerkt. Die mensen zijn voor hem gaan werken en hij gaf dat niet op aan de Belastingdienst. Hij liet de administratie van het bedrijf aan zijn externe boekhouder over. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij die mensen nooit naar hun papieren heeft gevraagd .
Getuigen hebben verklaard dat de illegaal in Nederland verblijvende werknemers geen papieren of documenten aan verdachte hoefden te tonen en dat verdachte nimmer naar papieren heeft gevraagd. Zij moesten 5 à 6 dagen per week tussen 17.00 uur en 6.00 uur arbeid verrichten. De illegalen ontvingen een salaris vanaf 2 euro per uur. Zij kregen hun salaris contant uitbetaald. Zij kregen geen werkkleding of –handschoenen en kregen beperkt pauze. Voorts hebben zij verklaard dat sommige illegalen op de zaterdagochtenden in het bedrijfspand van [M] sliepen.
De rechtbank stelt voorop, dat voor zover de raadsman met wat hij ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie heeft betoogd subsidiair heeft gesteld dat de verklaringen die zijn afgelegd nadat de B9-procedure aan de orde werd gesteld, niet mogen worden gebruikt voor het bewijs van het ten laste gelegde, duidelijk moge zijn dat daarvoor op basis van wat de rechtbank in rechtsoverweging 3.3.3 heeft overwogen, geen aanleiding bestaat, zodat ook dat verweer zal worden verworpen.
4.2.1. Uit het onderzoek “[T]” volgt dat verdachte [verdachte] in de periode van 1 april 2007 tot 20 maart 2008 actief betrokken is bij het tewerkstellen van illegaal in Nederland verblijvende personen in zijn onderneming wasserij [M].
Verdachte [verdachte] stelde deze illegaal in Nederland verblijvende personen voornamelijk te werk in de nachtelijke uren, terwijl het wel bij de Belastingdienst verantwoorde personeel overdag werkte. Door de ruiten ’s avonds te verduisteren was vanaf de openbare weg niet te zien dat er bedrijfsactiviteiten bij [M] plaatsvonden.
Meerdere getuigen hebben verklaard dat verdachte [verdachte] op de hoogte was van het feit dat hij in zijn onderneming illegalen te werk stelde. Getuigen hebben verklaard dat de eigenaar van [M], te weten [verdachte], voordat zij gingen werken in de wasserij nooit naar hun (identiteits)papieren heeft gevraagd.
4.2.2. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
4.2.2.1. De raadsman heeft gesteld dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Weliswaar heeft verdachte werk aangeboden aan illegaal in Nederland verblijvende personen, maar niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte het verblijf van een of meer van deze personen in Nederland gemakkelijk heeft gemaakt. Zij konden overal terecht en enkelen verbleven al langere tijd in Nederland en hadden al eerder banen gehad.
4.2.2.2. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde. In de visie van de officier van justitie heeft verdachte gezorgd voor werk en inkomen en heeft hij op deze wijze gelegenheid of middelen geboden in de zin van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
4.2.2.3. De rechtbank overweegt dat het bestanddeel ‘behulpzaam zijn bij’ in artikel 197a Sr, moet worden uitgelegd als in artikel 48 Sr. Het gaat er om of de betrokkene het (verdere) verblijf in Nederland van de vreemdeling in enigerlei opzicht bevordert of gemakkelijk maakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in de onderhavige zaak het geval. In het bedrijf van verdachte zijn illegaal in Nederland verblijvende personen tewerkgesteld. Met hun werkzaamheden verdienden zij een minimaal loon dat ze in staat stelde hun verblijf in Nederland – zij het tegen een absoluut bestaansminimum – te financieren. Aldus is verdachte deze mensen behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland. De stelling van de verdediging dat de illegalen overal terecht konden en dat hulp bij hun verblijf in Nederland door een ieder werd verschaft doet aan de strafrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen van verdachte niet af.
4.2.2.4. Ten aanzien van het bestanddeel ‘winstbejag’ uit voornoemd artikel 197a Sr, overweegt de rechtbank dat verdachte heeft erkend dat wanneer hij zijn werknemers op legale wijze in dienst had genomen, zijn winst aanmerkelijk lager was geweest .
Het tewerkstellen van deze personen diende daarom geen ander doel dan de loonkosten zo laag mogelijk te houden, opdat een zo hoog mogelijke winst kon worden behaald.
4.2.2.5. Verdachte heeft ter terechtzitting verschillende verklaringen afgelegd over of hij nu wel of niet wist dat de mensen die hij te werk stelde rechtmatig in Nederland verbleven. Voor zover verdachte heeft bedoeld te zeggen dat hij van de onrechtmatigheid van hun verblijf niet heeft geweten, overweegt de rechtbank dat verdachte tenminste ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van de in de tenlastelegging genoemde personen wederrechtelijk was. Zo heeft verdachte aan geen van zijn werknemers identiteitspapieren gevraagd, accepteerden zijn werknemers zeer slechte arbeidsomstandigheden die legaal in Nederland verblijvende personen nooit zouden accepteren en werkten zij uitsluitend ’s nachts.
4.2.2.6. Aangezien er gedurende lange tijd bij [M] is gewerkt met illegaal in Nederland verblijvende personen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte van het tewerkstellen van illegaal in Nederland verblijvende personen een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Door de - in de voetnoten genoemde - wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van het ten laste gelegde feit waarop het zoals blijkt uit de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft de rechtbank de overtuiging gekregen en verklaart zij wettig bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
hij, handelend onder de naam [M], op tijdstippen in de periode van
1 april 2007 tot 20 maart 2008 te Amsterdam, in de uitoefening van zijn beroep, te weten als eigenaar van de wasserette [M], uit winstbejag telkens personen, te weten:
- [naam 1]
- [naam 2]
- [naam 3]
- [naam 4]
- [naam 5]
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, immers heeft, hij, verdachte telkens ervoor gezorgd dat die personen werk en inkomsten hadden door het tewerkstellen van die personen in zijn wasserette [M], zulks terwijl hij, verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was, van het plegen van welk feit hij, verdachte, een beroep of gewoonte heeft gemaakt
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij handelend onder de naam [M], op tijdstippen in de periode van 1 april 2007 tot 1 maart 2008 te Amsterdam,
- een loonstaat van januari, februari, maart en mei tot en met december 2007 (Doc 11.01 t/m Doc 11.04 en AMB-058.01)
- een loonstaat van januari 2008 (Doc 11.05 t/m 11.06 en AMB-058.01) elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
telkens opzettelijk valselijk heeft doen opmaken met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, immers heeft hij, verdachte, telkens in strijd met de waarheid op vorengenoemde loonstaten
- een of meer werknemers niet doen vermelden en
- totale loonbedragen doen vermelden die lager waren dan in werkelijkheid totaal is uitbetaald.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
7.1.1. De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 primair en 2 primair bewezen geachte feit(en) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest en een geldboete ter hoogte van € 10.000,00 , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 85 dagen.
7.1.2. De officier van justitie heeft zijn eis – zakelijk weergegeven – als volgt gemotiveerd. Verdachte heeft illegaal in Nederland verblijvende personen in dienst gehad, gedurende een lange periode. Allereerst draagt verdachte er aan bij dat mensen illegaal in Nederland kunnen verblijven, waarmee hij het beleid op dat gebied doorkruist. Om de illegale tewerkstelling van vreemdelingen te verdoezelen is de bedrijfsadministratie valselijk opgemaakt. Verdachte heeft zo misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in stukken met een belangrijke bewijsbestemming. Voorts heeft het ‘zwart’ betalen van werknemers op haar beurt weer gevolgen voor de veiligheid, de rechtspositie en de voorzieningen van de werknemers. Het betalen van een zeer laag salaris leidt tot oneerlijke concurrentie in het economisch verkeer. Niet in de laatste plaats heeft verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin de illegale werknemers zich bevonden door deze zeer lang te laten werken tegen een zeer laag loon onder slechte werkomstandigheden.
7.2. Het standpunt van de verdediging
7.2.1. De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat met de volgende omstandigheden rekening te houden. Verdachte heeft in een periode waarin sprake was van hevige concurrentie en waarin het moeilijk was om werknemers te vinden geen andere uitweg gezien dan het in dienst nemen van mensen zonder verblijfsstatus. Dit houdt verband met een bepaalde situatie op de markt waarin geen sprake is van uitbuiting, maar van marktwerking. Met de vervolging van verdachte doet het Openbaar Ministerie aan symptoombestrijding. Verdachte heeft zijn medewerking verleend aan het strafrechtelijk onderzoek. Hij is zijn bedrijf kwijtgeraakt en beschikt niet over aantoonbare rijkdom. De verdediging heeft bepleit dat een geheel voorwaardelijke straf passend is en dat rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
7.3.1. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan ten nadele van verdachte het volgende laten meewegen.
7.3.2. Verdachte heeft gedurende een lange periode wederrechtelijk in Nederland verblijvende personen in dienst gehad. Hij heeft hier bewust voor gekozen, naar zijn zeggen gedwongen door de hevige concurrentie. Deze illegale werknemers werkten voornamelijk gedurende de nachtelijke uren onder buitengewoon slechte omstandigheden. Bovendien ontvingen zij een zeer laag salaris. Om de illegale tewerkstelling van vreemdelingen te verdoezelen liet verdachte de bedrijfsadministratie valselijk opmaken door de illegale werknemers niet in die administratie op te nemen. Hij heeft zich aldus schuldig gemaakt aan mensensmokkel en valsheid in geschrift.
Door winstbejag gedreven heeft verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin de werknemers zich bevonden. De rechtbank rekent verdachte deze uitbuiting in hoge mate aan. Daarnaast heeft verdachte, door werknemers in dienst te nemen van wie hij ernstig vermoeden had dat zij zich wederrechtelijk verblijf in Nederland hadden verschaft, het overheidsbeleid ten aanzien van de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland gefrustreerd. Ook heeft verdachte aldus de belangen van legale werkzoekenden doorkruist.
Door de bedrijfsadministratie valselijk te doen opmaken heeft verdachte het vertrouwen dat anderen, waaronder de fiscus, moeten kunnen stellen in administratieve bescheiden beschaamd, en aldus tekort gedaan aan de fiscus en daarmee aan het algemeen belang. Fiscale opbrengsten dienen immers om de in Nederland bestaande hoge welvaart op peil te houden.
7.3.4. Onder deze omstandigheden doet het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging bepleit, onvoldoende recht aan de feiten zoals door verdachte begaan.
7.3.5. Dit alles maakt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur zoals door de officier van justitie gevorderd passend en geboden is.
7.3.6. De geldboete zoals door de officier van justitie gevorderd acht de rechtbank niet in verhouding met het door verdachte behaalde voordeel. Door zijn op winstbejag gerichte handelen heeft verdachte immers aanmerkelijk meer winst behaald en aldus een aanmerkelijk voordeel behaald op zijn concurrenten dan wanneer hij werknemers op legale wijze in dienst had genomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de bepaling van de hoogte van de geldboete naar boven af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23 (oud), 24c (oud), 24c, 57, 197a en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. uit gewoonte het een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland terwijl hij ernstige redenen heeft om te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is
2. valsheid in geschrift, meermalen geplaagd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete ter hoogte van € 40.000,00 (veertigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 234 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. P.H.A. Knol en M.M. van der Nat, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.P. Pijls, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2009.