ECLI:NL:RBAMS:2009:BL5487

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 09.872
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek tegen rechters in een strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 november 2009 uitspraak gedaan over een schriftelijk verzoek tot wraking van rechters in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was ingediend door de verzoekster, vertegenwoordigd door haar raadsvrouw mr. J. Kuijper, op grond van artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoekster stelde dat de rechters de schijn van partijdigheid op zich hadden geladen, omdat zij door de officier van justitie op de hoogte waren gesteld van haar voornemen om na de zitting een ring in beslag te nemen. Dit zou in strijd zijn met artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) en de beginselen van een eerlijke procesvoering zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De rechtbank heeft overwogen dat de rechters, door aanwezig te blijven tijdens de belastende uitlatingen van de officier van justitie over de waarde van de kleding en ring van de verzoekster, de indruk hebben gewekt dat hun onpartijdigheid in het geding was. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster een objectief gerechtvaardigde vrees had dat de rechters jegens haar een vooringenomenheid koesterden. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat de rechters door de officier van justitie waren ingelicht over het voornemen tot inbeslagname, niet voldoende was om te concluderen dat zij zich hadden ingelaten met partijen in de zin van artikel 12 RO.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking toegewezen en bepaald dat het gesloten onderzoek ter zitting heropend moest worden door een meervoudige kamer in een andere samenstelling. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en tegen deze beslissing staat geen voorziening open op grond van artikel 515 lid 5 Sv.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 13 november 2009 ingekomen en onder rekestnummer
HA RK 09.872 ingeschreven verzoek van:
[ ],
verzoekster tot wraking,
raadsvrouw mr. J. Kuijper,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. [ ], [ ] en [ ], in hun hoedanigheid van voorzitter respectievelijk lid van de meervoudige kamer, rechters in de rechtbank Amsterdam, hierna : de voorzitter, respectievelijk gezamenlijk de rechters.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? de brief van de raadsvrouw aan voornoemde rechters d.d. 13 november 2009;
? het verzoek tot wraking van 13 november 2009;
? de reactie van de voorzitter van de meervoudige kamer d.d. 17 november 2009.
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld in raadkamer van 18 november 2009 alwaar verzoekster, haar raadsvrouw en de officier van justitie zijn gehoord. De raadvrouw heeft een pleitnota overgelegd.
De uitspraak is nader bepaald op 20 november 2009.
1. Het verzoek en de gronden daarvan
1.1 Het verzoek komt er samengevat op neer dat de rechters de schijn van partijdigheid op zich hebben geladen, althans dat de vrees objectief gerechtvaardigd is dat de rechters jegens verzoekster een vooringenomenheid koesteren, doordat:
? de rechters door de officier van justitie – in strijd met het bepaalde in artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO)- op de hoogte waren gesteld van haar voornemen na de zitting een ring onder verzoekster in beslag te nemen;
? de rechters vervolgens de officier van justitie hebben medegedeeld dat dit na sluiting van het onderzoek ter zitting zou kunnen plaats vinden;
? de rechters er voor hebben gekozen aanwezig te blijven toen de officier van justitie zich in voor verzoekster –in het licht van de beschuldiging van witwassen- belastende zin heeft uitgelaten over de waarde van de door haar gedragen kleding en ring, zelfs toen door de verdediging bezwaar werd gemaakt tegen het feit dat deze uitlatingen werden gedaan in hun aanwezigheid omdat het de rechtbank zou kunnen beïnvloeden bij de beoordeling van de zaak.
1.2 Door aldus te handelen hebben de rechters in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 12 RO en de beginselen van een adversarial trial en equality of arms zoals besloten liggen in het recht op een eerlijke procesvoering in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geschonden. Op zijn minst hebben de rechters daarmee de schijn van vooringenomenheid gewekt en is verzoekster het recht op een onafhankelijk en onpartijdig gerecht ontnomen.
2. De reactie van de rechter
2.1 De voorzitter heeft het volgende aangevoerd. Voorafgaande aan het verzoek tot wraking heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht mede te delen of de rechtbank vooraf op de hoogte was gesteld door de officier van justitie van haar voornemen tot conservatoire inbeslagneming. Omdat de overige leden die dag niet aanwezig waren, kon de inhoud van de brief niet met hen worden besproken en is de brief niet per omgaande beantwoord.
2.2 De zaak is behandeld op 12 november 2009. Kort voor de voortzetting na de ochtendonderbreking heeft de officier van justitie de rechtbank medegedeeld dat zij voornemens was na de zitting een ring onder de verdachte in beslag te nemen. De rechtbank heeft deze mededeling voor kennisgeving aangenomen en de officier van justitie laten weten dat dit dan na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting zou kunnen plaatsvinden en dat dit voornemen de rechtbank niet aanging.
2.3 Na sluiting van het onderzoek stond de officier van justitie op en maakte kenbaar de verdachte nog enkele vragen te willen stellen. De raadsvrouw van de verdachte maakte bezwaar tegen het feit dat de officier van justitie alsnog de gelegenheid kreeg een vraag te stellen omdat het onderzoek ter zitting al was gesloten. De voorzitter heeft medegedeeld dat het onderzoek ter zitting was gesloten en de raadsvrouw verzocht de officier van justitie de gelegenheid te geven de vraag te stellen zodat zij en de verdachte konden vernemen wat de officier van justitie wilde vertellen.
2.4 Vervolgens werd door de officier van justitie geen vraag gesteld doch mede¬ge¬deeld dat zij had gezien dat de verdachte dure kleding, schoenen en een ring droeg en dat zij de ring in beslag wenste te nemen. De voorzitter heeft de officier van justitie verzocht een en ander buiten de zittingzaal af te wikkelen aan welk verzoek gevolg is gegeven. De verdachte is vervolgens begeleid door enkele parketwachten, naar de publieke ruimte gelopen. De rechtbank heeft van het verdere verloop van de inbeslagname geen kennis genomen.
2.5 Dat de rechtbank na sluiting ter zitting niet direct de zaal heeft verlaten, vindt zijn oorzaak in de gebruikelijke gang van zaken, te weten dat de rechtbank eerst opstaat nadat de verdachten, de raadslieden, benadeelde partijen de zaal hebben verlaten. Nadat de voorzitter de officier had verzocht een en ander buiten de zaal af te wikkelen, is de rechtbank opgestaan om vervolgens de zaal te verlaten, aldus de voorzitter.
3. Beoordeling van het verzoek
3.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstan¬digheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2 Bij die beoordeling staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rech-ter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De vraag of er sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of on-afhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoekster objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdig-heid bij deze rechters ontbreekt.
3.3 Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzing te ontlenen dat de rechters - subjectief - partijdig waren. Ook overigens is voor zodanig oordeel geen houvast gevonden.
3.4 Te onderzoeken staat vervolgens of niettemin de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechters jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.5 De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Uit de feitelijke gang van zaken, zoals uit de notitie van de voorzitter van 17 november 2009 en de ter zitting door de raadsvrouw en de officier van justitie gegeven toelichting naar voren komt, is de rechtbank gebleken dat de officier van justitie de rechtbank kort voor de voortzetting van de behandeling na een onderbreking heeft medegedeeld dat zij voornemens was na de zitting een ring onder de verdachte in beslag te nemen. De rechtbank heeft deze mededeling voor kennisgeving aangenomen en de officier laten weten dat de inbeslagname na de zitting zou moeten plaatsvinden. Nadat verzoekster het laatste woord was gegeven heeft een van de rechters de voorzitter kenbaar gemaakt dat de officier van justitie nog wat wilde zeggen. De voorzitter heeft medegedeeld eerst het onderzoek ter zitting te willen sluiten. Nadat het onderzoek was gesloten heeft de officier kenbaar gemaakt enkele vragen te willen stellen aan de verdachte. De raadsvrouw van verzoekster heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen het feit dat de officier van justitie alsnog de gelegenheid kreeg een vraag te stellen na sluiting van het onderzoek ter zitting. De voorzitter heeft daarop bevestigd dat het onderzoek ter zitting was gesloten en de raadsvrouw verzocht de officier van justitie de gelegenheid te geven het woord te voeren opdat zij en verzoekster konden vernemen wat zij wilde te vertellen. De officier van justitie heeft vervolgens geen vraag gesteld, maar opmerkingen gemaakt aangaande haar eigen waarneming met betrekking tot waarde van de kleding van verzoekster. De officier van justitie heeft vervolgens medegedeeld dat zij de ring die verzoekster droeg in beslag zou nemen in het kader van het gelegde conservatoire beslag.
3.6 De rechtbank is van oordeel dat door de feitelijke gang van zaken als hiervoor omschreven en het optreden van de rechters daarbij, in samenhang met de strafbare feiten waarvan verzoekster wordt verdacht, bij verzoekster de indruk kunnen wekken dat hetgeen door de officier van justitie na sluiting van het onderzoek in aanwezig¬heid van de rechters is aangevoerd op de beoordeling van de zaak door de rechters van invloed zou kunnen zijn. Daarmee kon bij verzoekster de objectief gerecht¬vaardigde vrees ontstaan dat de rechters jegens haar een vooringenomenheid koesteren. Dit betekent dat het verzoek tot wraking van de rechters dient te worden toegewezen.
3.7 De rechtbank merkt overigens op dat het enkele feit dat de rechters door de officier van justitie eenzijdig zijn ingelicht over haar voornemen om na de zitting een ring in beslag te nemen, nog niet maakt dat de rechters zich hebben ingelaten met partijen in de zin van artikel 12 RO.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking toe;
- bepaalt dat het gesloten onderzoek ter zitting wordt heropend en op een nader te bepalen datum, door een meervoudige kamer in een andere samenstelling, wordt hervat.
Aldus gegeven door mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mrs. G.H. Marcus en T.J.M. Gijsberts, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.