vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 403596 / HA ZA 08-2050
Vonnis van 25 november 2009
het publiekrechtelijk lichaam
ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST UTRECHT-GOOI,
gevestigd te Utrecht,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.J.W. Hoogstrate,
1. [A],
wonende te --,
advocaat mr. B.S. Friedberg,
2. [B],
wonende te --,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.D. Madunic.
Partijen zullen hierna de Ontvanger, [A] c.s. en, gedaagden afzonderlijk, [A] en [B] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in incident van 11 februari 2009,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met een productie [A],
- het tussenvonnis van 6 mei 2009 waarin een comparitie is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 10 september 2009, met de daarin genoemde stukken, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie van de Ontvanger en de akte vermeerdering eis in reconventie van [A] c.s., alsmede de nadien ontvangen brief van [A] c.s. van 2 oktober 2009 en het faxbericht van de Ontvanger van 5 oktober 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] en [B] zijn op 9 mei 1980 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2. [A] heeft zich bij overeenkomst van 26 januari 2007 jegens de Ontvanger borg gesteld voor de openstaande belasting- en premieschulden van een groot aantal vennootschappen waarvan [A] bestuurder en/of aandeelhouder was. Deze overeenkomst, die hierna de overeenkomst zal worden genoemd, is opgesteld door de Ontvanger en vermeldt als kenmerk 79.26.455. De overeenkomst is door [A] en [B] ondertekend en houdt onder meer het volgende in:
De ontvanger (…) en [A] komen overeen dat [A] zich borg stelt voor de belasting- en premieschuld van:
(…)
tot een maximumbedrag van € 10.000.000,00. De heer [A] stelt zich borg omdat voornoemde (rechts)personen hun schuld op dit moment niet kunnen betalen. De gegevens van deze belasting- en premieschuld staan in de bijlage bij deze overeenkomst. (…)
Uitstel van betaling
De invordering van de belasting- en premieschuld wordt aangehouden tot uiterlijk 15 april 2007 (…)
Gevolgen van de borgstelling
De heer [A] zal de belasting- en premieschuld van:
(…)
betalen als eigen schuld. Dit doet hij binnen 14 dagen nadat de ontvanger hem heeft verzocht het verschuldigde bedrag te betalen. Als de borgsteller pas na die termijn betaalt, dan is hij rente verschuldigd.
Verder zal de borgsteller geen beroep doen op de artikelen 6:139 en 7:855 van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat hij niet zal vragen om het verschuldigde bedrag te verrekenen met een eventuele teruggaaf die hij krijgt. Bovendien zal hij niet eisen dat de Belastingdienst eerst de schuld verhaalt op de belastingschuldige.
Ondertekening ontvanger
(…)
Goedschrift en ondertekening borgsteller
Goed voor tien miljoen Euro [handgeschreven, toevoeging rechtbank ]
[A] [handgeschreven, toevoeging rechtbank]
Handtekening: (…)
Ondertekening echtgenote van de borgsteller
Handtekening: (…)
Naam: [B] [A] [handgeschreven, toevoeging rechtbank]
2.3. In de bijlage bij de overeenkomst staan de verschillende aanslagnummers, tijdvakken, aanslagdata en bedragen opgesomd van de op 26 januari 2007 reeds opgelegde heffingen en belastingen. Verder is in de bijlage vermeld dat nog onderzoek plaatsvindt bij een aantal met name genoemde vennootschappen ten aanzien van loon- en/of omzetbelasting in specifiek genoemde tijdvakken en dat de borgtocht ook geldt voor deze zeer waarschijnlijk nog na te heffen belastingen, alsmede voor de daarover verschuldigde heffingsrente en boete.
2.4. Een aantal van de genoemde vennootschappen bleef in gebreke de openstaande belastingschulden tijdig te voldoen.
2.5. Bij brief van 19 juli 2007 heeft de Ontvanger [A] aangesproken tot betaling, uiterlijk op 31 augustus 2007, van de belastingschulden van op dat moment in totaal € 1.733,519,= van drie vennootschappen, te weten G.C.A. Schoonmaakdiensten B.V., Total Cleaners Schoonmaakonderhoud B.V. en VBG Bouw B.V.
2.6. De Ontvanger heeft op 28 november 2007 met [A] en een aantal vennootschappen, vertegenwoordigd door [A] en de accountant van (de vennootschappen van) [A], een vaststellingsovereenkomst (hierna de vaststellingsovereenkomst) gesloten. De vaststellingsovereenkomst vermeldt dat deze wordt gesloten in het kader van de ingestelde boekenonderzoeken naar de juistheid van de aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting over de tijdvakken 2002 tot en met 2006. Ook staat in de vaststellingsovereenkomst dat [A] voldoende tijd heeft gekregen om één en ander met zijn accountant te overleggen. In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat in totaal € 4.455.778,00 aan loonbelasting en omzetbelasting en € 544.22,00 aan boete is verschuldigd, te vermeerderen met wettelijke heffingsrente.
2.7. Tijdens een bespreking op 31 januari 2008 tussen de Ontvanger en [A] heeft [A] verteld voornemens te zijn om de activa en passiva van VBG Schoonmaak B.V. (hierna VBG Schoonmaak) per 1 juni 2008 aan Facilicom Bedrijfsdiensten B.V. (hierna Facilicom) te verkopen en dat Facilicom bereid is om direct vijf miljoen euro als voorschot op de koopprijs te betalen. Bij brief van 1 februari 2008 heeft de Ontvanger het volgende aan VBG Schoonmaak bericht:
Het voorschot is bedoeld om de continuïteit op korte termijn te verzekeren en zal rechtstreeks worden betaald aan de meest urgente crediteuren (…)
Alles overwegende ben ik onder uitdrukkelijke voorwaarden bereid om te verklaren dat het faillissement van VBG Schoonmaak BV niet zal worden aangevraagd voor de beoogde transactiedatum en dat er tot die datum geen invorderingsmaatregelen zullen worden getroffen die de bedrijfsvoering in gevaar brengen. De voorwaarden waaronder ik deze toezegging doe zijn:
1. Uiterlijk 6 februari 2008 is door Facilicom (…) een bedrag ad € 3.500.000 gestort op bankrekening (…) onder vermelding van “betaling VBG Schoonmaak BV fiscaal nummer 79.26.455”
2. De betaling zal worden afgeboekt op een door mij nader te specificeren wijze.
3. Gedurende de periode tot 1 juni 2008 zullen de lopende verplichtingen stipt worden bijgehouden. (…)
4. De lopende verplichtingen over december 2007 betaalt u zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 februari 2008. (…)
2.8. De Ontvanger heeft de betaling van € 3.500.000,= door Facilicom afgeboekt op de verschuldigde lopende verplichtingen van VBG Schoonmaak, dus niet op de belastingschulden waarvoor [A] zich borg had gesteld.
2.9. Op 28 maart 2008 hebben [A] en [B] staande het huwelijk, met toestemming van de rechtbank, huwelijkse voorwaarden doen opmaken. Bij akte is de tussen [A] en [B] bestaande gemeenschap – kort gezegd – zo verdeeld dat aan [B] alle 31 tot de gemeenschap behorende onroerende zaken en de daarop rustende hypothecaire geldleningen zijn toebedeeld, alsmede diverse roerende zaken zoals kunstverzamelingen, boten en auto’s. Aan [A] zijn alle tot de gemeenschap behorende aandelen in drie vennootschappen en de (per saldo negatieve) banktegoeden toebedeeld. In de akte van verdeling is de volgende clausule opgenomen (die hierna ook de Dozy-clausule wordt genoemd):
Uitdrukkelijk verklaren zowel de heer [A] als mevrouw [B] zich hierbij ieder voor zich als hoofdelijk schuldenaar aansprakelijk te stellen voor alle op heden bestaande gemeenschapsschulden.
2.10. Bij brief van 19 mei 2008 heeft de Ontvanger [A] aangesproken tot betaling, uiterlijk op 31 mei 2008, van de belastingschulden van Schoonmaakbedrijf [A] B.V. en de fiscale eenheid Schoonmaakbedrijf [A] B.V., [A] Beheer B.V., CS van op dat moment in totaal € 4.278.021,00.
2.11. De Ontvanger heeft ten laste van [A] c.s. conservatoir ([C])beslag gelegd op een aantal (on)roerende zaken en de aandelen in drie vennootschappen.
2.12. Bij brief van 6 augustus 2008 heeft [B] het volgende aan de Ontvanger geschreven:
(…) Ik heb nooit toestemming gegeven om met ons privévermogen borg te staan voor deze schulden. Ik ben het niet met deze borgtocht eens. Deze is bijzonder nadelig voor mij. Ik zal mijn toestemming ook niet alsnog geven. Hierbij doe ik dan ook een beroep op art. 1:88 BW en vernietig ik de overeenkomst van borgtocht d.d. 26 januari 2007 tussen mijn man en de belastingdienst. (…)
3. Het geschil
in conventie
3.1. De Ontvanger vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
I [A] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 5.678.402,00, te vermeerderen met de invorderingskosten en (kort gezegd) rente, en
II [A] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, daaronder begrepen de beslagkosten,
subsidiair, voor zover [B] niet hoofdelijk aansprakelijk is voor de verplichtingen van [A] uit hoofde van de overeenkomst:
I [A] te veroordelen tot betaling van € 5.678.402,00, te vermeerderen met de invorderingskosten en (kort gezegd) rente, en
II voor recht te verklaren dat het samenstel van rechtshandelingen houdende het (doen) opmaken van de huwelijkse voorwaarden c.q. de verdeling van de gemeenschap door [A] c.s. paulianeus is en dit samenstel te vernietigen, althans de in deze procedure ingeroepen vernietigingsgronden in rechte te aanvaarden, en
III [B] te veroordelen te dulden dat de Ontvanger zich verhaalt op de voorheen tot de huwelijksgemeenschap behorende (on)roerende zaken als ware de gemeenschap niet verdeeld, en
IV [A] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, daaronder begrepen de beslagkosten.
3.2. De Ontvanger legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.
[A] is verplicht de overeenkomst na te komen en hij dient het thans nog openstaande deel van de belastingschulden waarvoor hij zich borg heeft gesteld aan de Ontvanger te voldoen. Het gaat om de belastingschulden genoemd in 2.5 en 2.10 die thans in totaal € 5.678.402,00 bedragen.
Primair dient ook [B] hoofdelijk te worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag, subsidiair zal zij moeten dulden dat de schuld wordt verhaald op de aan haar toebedeelde vermogensbestanddelen. De totale belastingschuld waarvoor [A] zich heeft borggesteld is immers een gemeenschapschuld waarvoor [B] op grond van de Dozy-clausule ook na de verdeling hoofdelijk aansprakelijk blijft. Indien dit betoog niet opgaat, zou de Ontvanger geen verhaal op de aan [B] bij de akte van verdeling toebedeelde vermogensbestanddelen kunnen uitoefenen. In die situatie is de Ontvanger door het onverplicht opmaken van huwelijkse voorwaarden en vervolgens de verdeling, waarbij het overgrote deel van de waardevolle vermogensbestanddelen aan [B] is toebedeeld, in zijn verhaalsmogelijkheden benadeeld. Vóór het samenstel van deze rechtshandelingen kon de Ontvanger zich immers op alle tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen verhalen, maar door de verdeling biedt [A] geen, althans onvoldoende, verhaal. [A] en [B] zijn echtgenoten en worden vermoed te hebben geweten van deze benadeling, zodat het samenstel van rechthandelingen als paulianeus moet worden betiteld en vernietigd dient te worden.
3.3. [A] c.s. voert het volgende verweer. In de eerste plaats is de overeenkomst door [B] rechtsgeldig vernietigd. [B] heeft de overeenkomst destijds weliswaar ondertekend, maar de overeenkomst voldoet niet aan de eisen van artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek (BW) en met de ondertekening kan zij dan ook niet worden geacht toestemming te hebben verleend aan [A] om de overeenkomst aan te gaan. Op grond van artikel 1:89 BW was [B] dan ook gerechtigd om tot vernietiging over te gaan. Voorts is sprake van dwaling, omdat de Ontvanger [B] bewust onwetend heeft gehouden over de mogelijke gevolgen van de borgstelling voor haar privévermogen.
In de tweede plaats is het bedrag dat [A] c.s. is verschuldigd maximaal het bedrag uit de vaststellingsovereenkomst, dus € 4.455.788,00.
In de derde plaats had de betaling van 3,5 miljoen euro door Facilicom aan de Ontvanger in mindering moeten worden gebracht op de oudste schuld, dus de schuld die openstond onder de borgtocht, en moet het toe te wijzen bedrag hiermee worden verminderd. Door de betaling van Facilicom af te boeken op lopende verplichtingen heeft de Ontvanger zich schuldig gemaakt aan schuldeiserverzuim.
3.3.1. [B] voert voorts aan dat zij op grond van de Dozy-clausule aansprakelijk blijft voor gemeenschapschulden die bestonden op het moment dat de huwelijkse voorwaarden met toestemming van de rechtbank werden opgemaakt, dus dat van paulianeus handelen geen sprake is. Van een (gemeenschap)schuld is volgens [B] evenwel geen sprake, omdat de overeenkomst is vernietigd. Ook als dit niet het geval zou zijn, is de borgtocht, zolang deze niet is opgeëist, niet aan te merken als een schuld en dus ook niet als een gemeenschapschuld, aldus [B]. Alleen de schulden waarvoor [A] tot betaling was aangesproken op het moment van verdeling, vallen volgens [B] dus binnen de gemeenschap.
3.3.2. [A] betoogt in aanvulling op de verweren genoemd onder 3.3 dat de overeenkomst moet worden vernietigd op grond van dwaling, misbruik van omstandigheden dan wel bedreiging, aangezien de Ontvanger hem onder druk heeft gezet om akkoord te gaan met de overeenkomst en de vaststellingsovereenkomst.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5. [A] en [B] vorderen na vermeerdering van eis, ieder voor zich, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I de Ontvanger te veroordelen om alle beslagen binnen 24 uur na dit vonnis op te heffen en opgeheven te houden, op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 50.000,00 per dag per beslagobject,
II te bepalen dat [A] en [B] op grond van schuldeiserverzuim van de overeenkomst zijn bevrijd,
III met veroordeling van de Ontvanger in de kosten, daaronder begrepen de kosten in verband met (het opheffen van) de gelegde beslagen.
[A] vordert voorts te verklaren voor recht dat de overeenkomst is vernietigd, subsidiair de overeenkomst te vernietigen.
3.6. [A] c.s. stelt dat de vorderingen van de Ontvanger ter verzekering waarvan de beslagen zijn gelegd geen stand houden en dat de beslagen dan ook moeten worden opgeheven. Daarnaast stelt [A] c.s. dat de Ontvanger door de betaling van 3,5 miljoen euro door Facilicom op andere wijze af te boeken heeft verhinderd dat de borgtocht werd betaald, zodat sprake is van schuldeiserverzuim.
Indien de rechtbank [A] c.s. niet volgt in de stelling dat de overeenkomst bij brief van 6 augustus 2008 rechtsgeldig is vernietigd en de primair gevorderde verklaring voor recht afwijst, vordert [A] subsidiair dat de overeenkomst alsnog wordt vernietigd op grond van dwaling, misbruik van omstandigheden dan wel bedreiging.
3.7. De Ontvanger voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
toestemming [B]
4.1. [B] heeft haar volledige naam en handtekening onder de overeenkomst gezet, waarmee zij haar toestemming heeft gegeven voor het aangaan van de overeenkomst. In de overeenkomst (zie 2.2) staat omschreven wat de aard, maximale omvang en mogelijke gevolgen van de borgstelling zijn: [A] stelt zich borg voor de in de bijlage genoemde belastingschulden tot een maximumbedrag van tien miljoen euro, wat tot gevolg heeft dat [A] die schulden als eigen schuld moet betalen. Aangezien de overeenkomst duidelijk de reikwijdte en gevolgen van de borgtocht omschrijft, moet [B] dan ook worden geacht zich bewust te zijn geweest van de risico’s voor het privévermogen van haar echtgenoot en haarzelf op het moment dat zij de overeenkomst ondertekende. Dat [B] geen bemoeienis had met de bedrijfsactiviteiten van haar echtgenoot en niet bij besprekingen met de Ontvanger betrokken is geweest, maakt dit niet anders. Het verweer dat de overeenkomst niet voldoet aan de eisen van artikel 1:88 BW gaat dan ook niet op. Anders dan [A] c.s. aanvoert, rustte op de Ontvanger niet de verplichting om [B] afzonderlijk van haar echtgenoot in een (persoonlijk) gesprek te informeren over de inhoud, bedoeling en mogelijke gevolgen van de borgtocht. Dit betekent dat het verweer van [A] c.s. dat [B] ter zake van het verlenen van haar toestemming voor het sluiten van de overeenkomst heeft gedwaald, faalt, aangezien de Ontvanger niet gehouden was om [B] meer informatie te verstrekken.
Het gevolg is dat [B] de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft vernietigd bij brief van 6 augustus 2008.
4.2. Ingevolge de Dozy-clausule (zie 2.9) is [B] hoofdelijk aansprakelijk voor alle gemeenschapschulden die bestonden op het moment dat [A] en [B] hun gemeenschap bij akte van 28 maart 2008 verdeelden. Hieronder vallen naar het oordeel van de rechtbank de belastingschulden waarvoor [A] zich borg had gesteld in de overeenkomst. Weliswaar ontstond de verplichting tot betaling van deze schulden voor [A] pas nadat hij hiertoe was aangesproken (dus op 19 juli 2007 en 19 mei 2008), maar dit neemt niet weg dat de belastingschulden waarvoor [A] zich tot betaling had verbonden reeds bestonden ten tijde van het verdelen van de gemeenschap. Daarmee behoorden zij tot de gemeenschapschulden.
4.3. Van[A] heeft zich borg gesteld voor de in de bijlage van de overeenkomst genoemde belastingschulden tot een maximumbedrag van tien miljoen euro. Op het moment dat de Ontvanger en Van[A] de overeenkomst sloten, stonden niet alle belastingschulden waarvoor de borgtocht gold precies vast. Bij een aantal vennootschappen vond nog een boekenonderzoek plaats naar de omvang van de belastingschulden in specifiek genoemde tijdvakken. De Ontvanger stelt dat de vaststellingsovereenkomst is gesloten omtrent de hoogte van deze laatste schulden. Dit is in overeenstemming met de tekst van de vaststellingsovereenkomst, nu daarin staat vermeld dat deze wordt gesloten in het kader van de ingestelde boekenonderzoeken (zie 2.6). Voor de lezing van [A] c.s. dat de vaststellingsovereenkomst is gesloten voor alle belastingschulden waarop de overeenkomst van borgtocht betrekking heeft, dus ook voor de eerder vastgestelde en nog openstaande schulden waarvoor [A] bij brief van 19 juli 2007 was aangesproken, bestaan geen aanknopingspunten.
4.4. De Ontvanger heeft de betaling van € 3.500.000,00 van Facilicom in mindering gebracht op de schulden uit de lopende verplichtingen van VBG Schoonmaak, hetgeen volgens [A] c.s. onjuist is. Volgens [A] c.s. had deze betaling moeten worden afgeboekt op de schulden waarvoor [A] zich borg had gesteld. [A] c.s. voert daartoe het volgende aan.
De afspraken zoals vervat in de brief van 1 februari 2008 (zie 2.7) waren het uitvloeisel van de borgstelling. [A] verkocht op aandringen van de Ontvanger zijn bedrijven en had daarna geen ondernemingsactiviteiten meer. Mede gezien het betalingskenmerk 79.26.455, dat hetzelfde is als het kenmerk waaronder de borgstelling bij de Ontvanger bekend was, ging [A] ervan uit dat de betaling door Facilicom zou worden afgeboekt op de schulden waarvoor [A] zich borg had gesteld. De zinsnede “de betaling zal worden afgeboekt op een door mij nader te specificeren wijze” heeft [A] zo opgevat dat de Ontvanger de betaling zou afboeken op een door de Ontvanger te prefereren wijze binnen de grenzen van de borgstelling. Dit is ook conform het uitgangspunt (zoals onder meer verwoord in de Leidraad Invordering 2008) dat een betaling afgeboekt dient te worden op de oudste vordering.
4.4.1. [A] c.s. wordt niet in zijn betoog gevolgd dat de afspraken in de brief van 1 februari 2008 op de borgstelling betrekking hebben. In de brief heeft de Ontvanger aan VBG Schoonmaak (dus niet aan [A]) bericht bereid te zijn om onder de in de brief genoemde voorwaarden het faillissement van VBG Schoonmaak niet aan te vragen en geen invorderingsmaatregelen te treffen. Hieruit volgt dat de continuering van VBG Schoonmaak tot de geplande overname centraal stond in het gesprek van 31 januari 2008, niet de borgstelling van [A]. Dit staat ook met zoveel woorden in de brief van 1 februari 2008 opgenomen, nu daarin is uitgelegd dat de afspraken erop zijn gericht de bedrijfsvoering op korte termijn van VBG Schoonmaak niet in gevaar te brengen.
4.4.2. De Ontvanger heeft betoogd dat de afboeking in overleg met [A] is gebeurd, van welke stelling, die door [A] c.s. gemotiveerd is betwist, de Ontvanger bewijs heeft aangeboden. In deze zaak is het evenwel niet relevant of er overleg met [A] is geweest over de wijze van afboeking. Als er geen overleg is geweest, brengt dit immers slechts mee dat de Ontvanger de betaling door Facilicom op de in de Invorderingswet bepaalde wijze diende af te boeken, niet dat de betaling op de door [A] voorgestelde (voor hem gunstige) wijze moest worden afgeboekt. Dit zou slechts anders zijn indien de Ontvanger en [A] in het gesprek op 31 januari 2008 zouden hebben afgesproken dat de betaling door Facilicom in mindering zou worden gebracht op de schulden waarvoor [A] zich borg heeft gesteld, maar dit is gesteld noch gebleken.
4.4.3. Over het kenmerk 79.26.455 heeft de Ontvanger aangevoerd dat dit niet het kenmerk van de borgstelling betreft, maar dat dit het overkoepelende nummer is waaronder [A] met alle B.V.’s bij de Ontvanger bekend is. De juistheid van dit punt kan in het midden blijven. Indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgaat dat 79.26.455 het kenmerk van de borgstelling betrof, kon [A] gezien de verdere inhoud van de niet aan hem gerichte brief van 1 februari 2008 aan de enkele vermelding van dit kenmerk niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat de betaling door Facilicom van een voorschot op de koopprijs ter zake VBG Schoonmaak in mindering zou strekken op de schulden waarop zijn borgstelling betrekking had.
4.4.4. De slotsom is dat de Ontvanger de betaling door Facilicom niet hoefde aan te wenden om de schulden waarop de overeenkomst betrekking had te voldoen. Op grond van de Leidraad Invordering 2008 mocht de Ontvanger bij het verlenen van uitstel van betaling aan VBG Schoonmaak voorwaarden stellen, zoals de voorwaarde dat de betaling zou worden afgeboekt op een door de Ontvanger te specificeren wijze. Door de Ontvanger is onweersproken gesteld dat VBG Schoonmaak op 1 februari 2008 een achterstand van meer dan 3,5 miljoen euro aan lopende verplichtingen had. Na betaling van deze verplichtingen was er dus niets meer over van het voorschot van Facilicom. Van schuldeiserverzuim is gelet op het voorgaande geen sprake.
dwaling, misbruik van omstandigheden dan wel bedreiging
4.5. [A] heeft nog aangevoerd dat de overeenkomst en de vaststellingsovereenkomst moeten worden vernietigd omdat de Ontvanger ten onrechte heeft getracht zijn verhaalsmogelijkheden voor vennootschapschulden uit te breiden tot het privévermogen van [A]. Door steeds hogere aanslagen en boetes op te leggen en te dreigen met nog meer beslagen en faillissementen heeft de Ontvanger [A] onder druk gezet om akkoord te gaan met regelingen waarmee hij normaal gesproken nooit akkoord zou zijn gaan. Daarbij werd [A] geen tijd gegund om deskundig advies in te winnen.
4.5.1. Voorop wordt gesteld dat het de Ontvanger, zoals iedere schuldeiser, is toegestaan om in het kader van onderhandelingen over het sluiten van een overeenkomst of over het al dan niet verlenen van uitstel van betaling, te trachten zijn positie te versterken, bijvoorbeeld door te verlangen dat voor een vennootschapschuld met privévermogen zekerheid wordt gesteld. Het is aan de schuldenaar (en eventueel de derde) om hiermee wel of niet akkoord te gaan. Dat de Ontvanger in deze zaak misbruik van omstandigheden heeft gemaakt, onjuiste mededelingen heeft gedaan, een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven of op andere wijze onoorbaar heeft gehandeld, is niet komen vast te staan. De omstandigheid dat de Ontvanger veel aanslagen en boetes heeft opgelegd en – bij niet betaling – mogelijke beslagen en faillissementen in het vooruitzicht heeft gesteld, is op zichzelf niet onrechtmatig. Niet gesteld of gebleken is immers dat de aanslagen en boetes ten onrechte waren opgelegd, dan wel dat de Ontvanger bij niet betaling geen beslag mocht leggen of niet het faillissement van een of meer vennootschappen kon vragen. Tot slot is van belang dat [A] tijdens zijn contacten met de Ontvanger werd bijgestaan door zijn vaste accountant en dat [A] blijkens de vaststellingsovereenkomst voldoende tijd heeft gehad om met hem te overleggen, zodat het verweer dat [A] geen tijd is gegund om deskundig advies in te winnen niet opgaat. Van dwaling, misbruik van omstandigheden of bedreiging is dan ook geen sprake.
4.6. [A] is verplicht de overeenkomst na te komen en dient het nog openstaande deel van de belastingschulden, waarvoor hij zich borg heeft gesteld, te voldoen. Dit betreft € 5.678.402,00, te vermeerderen met de gevorderde en niet weersproken invorderingskosten en rente. Op grond van de Dozy-clausule is [B] voor deze schuld hoofdelijk aansprakelijk. De verschuldigde rente betreft:
- de invorderingsrente vanaf de respectievelijke vervaldata van de aanslagen ten name van de vennootschappen genoemd in 2.5 tot 31 augustus 2007 en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf die datum, te voldoen over de niet betaalde belastingschulden zoals genoemd in 2.5 en
- de invorderingsrente vanaf de respectievelijke vervaldata van de aanslagen ten name van de vennootschappen genoemd in 2.10 tot 31 mei 2008 en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf die datum, te voldoen over de niet betaalde belastingschulden zoals genoemd in 2.10.
4.7. De Ontvanger vordert [A] c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 550,00 voor verschotten en € 6.422,00 voor salaris advocaat (2 rekesten x € 3.211,00).
4.8. [A] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- dagvaarding € 14,00
- vast recht 4.685,00
- in mindering gebracht vast recht 99,00
- salaris advocaat 6.422,00 (2,0 punten × tarief EUR 3.211,00)
Totaal € 11.220,00
in reconventie
4.9. Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, bestaat geen grond voor toewijzing van de vorderingen in reconventie.
4.10. [A] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op € 452,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de Ontvanger te betalen een bedrag van EUR 5.678.402,00 (vijf miljoen zeshonderdachtenzeventig duizend vierhonderdtwee euro), vermeerderd met de invorderingkosten en
- de invorderingsrente vanaf de respectievelijke vervaldata van de aanslagen ten name van de vennootschappen genoemd in 2.5 tot 31 augustus 2007 en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf die datum, te voldoen over de niet betaalde belastingschulden zoals genoemd in 2.5, tot de dag van volledige betaling en
- de invorderingsrente vanaf de respectievelijke vervaldata van de aanslagen ten name van de vennootschappen genoemd in 2.10 tot 31 mei 2008 en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf die datum, te voldoen over de niet betaalde belastingschulden zoals genoemd in 2.10, tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 6.972,00,
5.3. veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op EUR 11.220,00,
5.4. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5. wijst de vorderingen af,
5.6. veroordeelt [A] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op EUR 452,00,
5.7. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. Jöbsis en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2009.?