ECLI:NL:RBAMS:2009:BL2963

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-497542-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van schending van verdedigingsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 november 2009 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Portugese autoriteiten. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een vrijheidsstraf van acht maanden die aan de opgeëiste persoon was opgelegd voor mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon op de zitting van 7 juni 2005 was verschenen en dat hij niet op de juiste wijze was opgeroepen. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van een bewuste afstand van zijn verdedigingsrechten, aangezien het verstekvonnis en het ontvangstcertificaat geen rechtsmiddelenclausule bevatten. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet in staat was om zijn verdediging te voeren, wat in strijd is met artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd, omdat de vereiste garanties voor een eerlijk proces niet waren gegeven. De beslissing is genomen in het kader van de waarborging van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, die essentieel zijn in het strafproces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497542-09
RK nummer: 09/5278
Datum uitspraak: 13 november 2009
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 september 2009 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
23 maart 2009 (ontvangen op 16 september 2009) door de Juiz de Direito (Judge of Right) van de Tribunal Judicial de Estarreja (Judicial Court of Estarreja), te Portugal.
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1971,
wonende op het [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 oktober 2009. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. B.K.M. Fritz, advocaat te Haarlem, aanwezig geweest. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Portugese taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis van 16 juni 2005 van de Judicial Court of Estarreja ten grondslag, onherroepelijk geworden op 13 oktober 2005 (referentie case no 346/02.3GCETR).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden. Deze vrijheidsstraf is voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon binnen vier maanden 600 euro aan de “Humanitarian Association of Volunteer Firemen of Estarreja” zal betalen. Op 4 oktober 2007 is de beslissing genomen dat de opgeëiste persoon de 8 maanden gevangenisstraf zal moeten ondergaan.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is zoals is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Portugese nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd geen lijstfeiten betreffen zodat de feiten zowel naar het recht van Portugal als naar Nederlands recht strafbaar dienen te zijn en dat op deze feiten bovendien in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden dient te zijn gesteld. Aan deze voorwaarden is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Mishandeling.
5. Artikel 12 van de OLW: verstekvonnis
De raadsman heeft een beroep gedaan op artikel 12 van de OLW omdat sprake is van een verstekvonnis en de in artikel 12 van de Overleveringswet bedoelde garantie niet is gegeven. Uit de aanvullende informatie van 22 oktober 2009 van de Portugese autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig is geweest bij de zitting van 7 juni 2005. De opgeëiste persoon is volgens de verdediging ook niet in persoon voor deze zitting opgeroepen. Uit het vonnis valt af te leiden dat de opgeëiste persoon door een advocaat op de zitting is vertegenwoordigd, maar er is op geen enkele wijze enig contact geweest tussen de opgeëiste persoon en een advocaat. Waarschijnlijk is er door de rechtbank ambtshalve een verdediger aangesteld om de zitting bij te wonen. Uit het vonnis blijkt ook dat de verdediger heeft verklaard niets op te merken te hebben. Voorts is geen sprake geweest van een ondubbelzinnige afstand om ter zitting aanwezig te zijn. Bovendien is de verdediging van mening dat de overlevering in feite betrekking heeft op de betaling van 600 euro zodat artikel 7, eerste lid, onder b, van de OLW aan overlevering in de weg staat.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12 van de OLW en dat de aldaar genoemde garantie niet hoeft te worden gegeven. De betaling van 600 euro vormde een voorwaarde in het kader van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van acht maanden. Deze voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is bij de beslissing van 4 oktober 2007 omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf omdat de opgeëiste persoon het bedrag niet had betaald.
De officier van justitie gaat er vanuit dat vaststaat dat de opgeëiste persoon niet bij de zitting van 7 juni 2005 aanwezig is geweest en dat de oproep voor deze zitting niet in persoon in betekend. Voorts deelt de officier van justitie de conclusie van de raadsman dat niet blijkt dat er sprake is geweest van een gemachtigd raadsman die de verdediging namens de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Uit de informatie van de Portugese autoriteiten blijkt echter wel dat het vonnis van 16 juni 2005 op 28 september 2005 aan de opgeëiste persoon in persoon is uitgereikt. In de aanvullende stukken bevindt zich namelijk een ontvangstcertificaat met daarop de handtekening van de opgeëiste persoon.
De strekking van artikel 12 van de OLW is dat de opgeëiste persoon op enig moment in de procedure in de gelegenheid moet zijn geweest om zijn verdediging te kunnen voeren. Volgens de officier van justitie is hieraan voldaan nu de opgeëiste persoon bewust afstand heeft gedaan om zijn verdediging te voeren omdat hij geen hoger beroep tegen het vonnis heeft ingesteld. Dit heeft de opgeëiste persoon niet binnen 15 dagen gedaan zodat het vonnis op 13 oktober 2005 – dit staat ook vermeld in het EAB - onherroepelijk is geworden. Ter bevestiging van de beroepstermijn heeft de officier van justitie verwezen naar een door haar ter terechtzitting overgelegde mail van een Portugese officier van justitie die als “second national member” voor Portugal is gedetacheerd bij Eurojust.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank overweegt allereerst dat zij het verweer van de verdediging verwerpt dat de overlevering feitelijk wordt verzocht voor de betaling van de 600 euro en dat hiermee niet wordt voldaan aan de minimumeis van vier maanden gevangenisstraf zoals gesteld in artikel 7 van de OLW. Vastgesteld kan worden dat de opgeëiste persoon niet heeft voldaan aan de voorwaarde tot het betalen van de 600 euro aan de vrijwillige brandweer. Daarom is op 4 oktober 2007 de tenuitvoerlegging gelast van de gevangenisstraf van acht maanden.
De rechtbank stelt voorts vast dat het vonnis van 16 juni 2005 waarbij de vrijheidsstraf (voorwaardelijk) is opgelegd bij verstek is gewezen, nu de opgeëiste persoon niet ter terechtzitting aanwezig is geweest, terwijl de oproeping voor de zitting volgens de Portugese autoriteiten wel op de juiste wijze aan de opgeëiste persoon is betekend, maar niet is gebleken dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting.
De ratio van artikel 12 van de OLW is, zo heeft deze rechtbank meermalen geoordeeld, het waarborgen van de verdedigingsrechten van een opgeëiste persoon. Als de opgeëiste persoon op enig moment in de procedure zijn verdedigingsrechten tegen een “criminal charge” heeft kunnen uitoefenen, hoeft de garantie van artikel 12 van de OLW niet te worden gegeven. Uit de aanvullende stukken blijkt dat het vonnis van 16 juni 2005 aan de opgeëiste persoon in persoon is uitgereikt. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon ook bevestigd dat de handtekening die op het ontvangstcertificaat van 28 september staat vermeld, van hem is. Vast staat ook, dat de opgeëiste persoon tegen dit vonnis geen hoger beroep heeft aangetekend. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de opgeëiste persoon bewust afstand heeft gedaan van de mogelijkheid van hoger beroep, met andere woorden: of hij bewust afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten.
Nu de vertaling van het vonnis noch die van het ontvangstcertificaat een rechtsmiddelenclausule bevat, kan reeds daarom niet met succes worden betoogd dat de opgeëiste persoon bewust afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten, en is wél sprake van een verstekvonnis als bedoeld in artikel 12 van de OLW.
Gelet op het voorgaande kan de verzochte overlevering alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 12 van de Overleveringswet bedoelde garantie heeft gegeven. Nu deze garantie ontbreekt, is niet gewaarborgd dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting. De rechtbank zal de overlevering dan ook weigeren.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat niet aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden geweigerd.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5, 7, 12 van de OLW.
8. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Juiz de Direito (Judge of Right) van de Tribunal Judicial de Estarreja (Judicial Court of Estarreja).
Aldus gedaan door
mr. M.M. van der Nat, voorzitter,
mrs. C.W. Bianchi en C.W. Inden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 november 2009.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A]