ECLI:NL:RBAMS:2009:BL1591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/497237-2009 RK nummer: 09/2236
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering in verband met verkeersongeval met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2009 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon, die in verband wordt gebracht met een verkeersongeval in Polen waarbij een dodelijk slachtoffer viel. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering afgewezen op basis van het feit dat er geen sprake was van dubbele gekwalificeerde strafbaarheid. De rechtbank oordeelde dat uit de feiten niet kon worden afgeleid dat de opgeëiste persoon schuld had in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor overlevering werd gevraagd, niet voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW), aangezien het feit niet als strafbaar kon worden aangemerkt onder Nederlands recht. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd, omdat het feit niet onder een Nederlandse strafbepaling viel die een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden met zich meebracht. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid in het wegverkeer, zoals beschermd door de Wegenverkeerswet, niet voldoende was geschonden om tot overlevering over te gaan. De beslissing is genomen in het kader van een Europees aanhoudingsbevel dat was uitgevaardigd door de Provinciale Rechtbank in Lódz, Polen, en de rechtbank heeft benadrukt dat de vereisten van de OLW niet waren vervuld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497237-2009
RK nummer: 09/2236
Datum uitspraak: 29 juli 2009
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 april 2009 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 22 augustus 2006 door de Provincial Court in Lódz, 4th Criminal Division (Polen). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Griekenland) op [geboortedatum] 1946,
wonende op het adres [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 juni 2009. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam, gehoord. Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, OLW met dertig dagen verlengd. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een aantal vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Op de zitting van 15 juli 2009 heeft de rechtbank, met instemming van de opgeëiste persoon, van de raadsman van de opgeëiste persoon en van de officier van justitie, het onderzoek hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing bevond. Ook op deze zitting heeft de rechtbank de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een decision on temporary arrest by the District Court for Lódz Widzew, 8th Criminal Division, issued on 11th May 2000, file reference VIII K 53/00, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één naar het recht van Polen strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Griekse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van de dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank zal dan ook moeten onderzoeken of dit feit zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar is en of daarop een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld, zoals artikel 7, eerste lid, OLW vereist.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, nu het feit naar Nederlands recht niet een strafbaar feit oplevert waarop een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. Op grond van de omschrijving van het feit in het EAB kan namelijk niet worden vastgesteld dat het ongeval aan de schuld van de opgeëiste persoon is te wijten, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het feit, zoals omschreven, valt wel onder artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, maar overtreding van deze bepaling wordt ingevolge artikel 177, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 slechts bestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden.
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, primair omdat artikel 177 van het Poolse Wetboek van Strafrecht geen “evenknie” heeft in het Nederlandse strafrecht en subsidiair omdat overlevering onevenredig zou zijn. Meer subsidiair heeft de raadsman om aanhouding van de behandeling van de zaak verzocht, in afwachting van de beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Wolzenburg (zaak C-123/08).
De rechtbank overweegt als volgt.
Rubriek E onder 2 van het EAB omschrijft het feit als volgt:
The requested person drove a Ford Escort, registration number [nr], in Bolewice, commune Niedzichowo, province of Poznan, road No. E-30, on 15th August 1999 at 5.30 a.m.. He broke the traffic rules on the road bend, not controlling the vehicle on the wet road surface; the car slipped onto the lane for vehicles coming from the opposite direction and bumped into an Iveco motor coach, registration number [nr ], driven by a Ukrainian citizen, [persoon 1]. A passenger of the Ford Escort car, [persoon 2], lost her life, the other passenger, [persoon 3], had injuries head, broken right clavicle, bruises of her chest and backbone, resulting in health disorder lasting longer than 7 days.
Dit feit is naar Pools recht strafbaar ingevolge artikel 177 van het Poolse Wetboek van Strafrecht, welke bepaling een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden op het feit stelt.
Bij faxbericht van 18 juni 2009 is namens de officier van justitie - onder meer - de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd:
Could you please explain in detail which behaviour regarding the offence mentioned in the EAW the requested person is blamed for and which traffic regulations(s) has the requested person violated?
Bij brief van 22 juni 2009 heeft Grzegorz Wasinski, Presiding Judge, 4th Criminal Division, Provincial Court in Lódz, deze vraag beantwoord. De Engelse vertaling van deze brief houdt – onder meer – in:
It is not possible to provide more information about the behaviour of [opgeëiste persoon] in his driving without evidence proceedings, except that described in the European Arrest Warrant. All that can be concluded from the documents of the case is that he did not control the car driving on the bend of the wet road and slid to the other lane of the road. In my opinion, it is not possible to explain the circumstances without evidence proceedings in the presence of the defendant.
Anders dan de raadsman meent, is niet van belang of het Nederlandse strafrecht een “evenknie” kent van artikel 177 van het Poolse Wetboek van Strafrecht. Het vereiste van dubbele strafbaarheid vergt niet dat een met de buitenlandse delictsomschrijving als zodanig overeenstemmende Nederlandse strafbepaling bestaat. Vereist is dat het materiële feit waarvoor de overlevering is verzocht en dat strafbaar is naar het recht van de uitvaardigende lidstaat, binnen de termen van een Nederlandse strafbepaling valt. Aan die strafbepaling dient bovendien een strafbedreiging van ten minste 12 maanden vrijheidsbeneming te zijn verbonden. Daarbij doet dus niet ter zake of de buitenlandse strafbaarstelling in alle opzichten overeenstemt met de Nederlandse. Voldoende is dat die buitenlandse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse strafbaarstelling.
Het in het EAB bedoelde rechtsgoed, de veiligheid in het wegverkeer, wordt in Nederland beschermd door de artikelen 5 en 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 luidt als volgt:
Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.
Bij de beantwoording van de vraag of een verkeersongeval te wijten is aan schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, zo volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (o.a. HR 14 april 2009, NJ 2009, 197 en HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252).
Deze maatstaf in aanmerking genomen, bevat de omschrijving van het feit onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het verkeersongeval naar Nederlands recht aan de schuld van de opgeëiste persoon te wijten zou zijn geweest. Zoals het feit in het EAB en de bovengenoemde aanvullende brief is omschreven, levert het dan ook niet het in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde strafbare feit op.
Het feit valt wel te brengen onder artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, dat luidt dat het een ieder verboden is zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Overtreding hiervan is echter bedreigd met hechtenis van maximaal twee maanden.
Het feit valt ook niet onder enige andere Nederlandse strafbepaling waarop een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De rechtbank zal de overlevering dan ook weigeren. De rechtbank komt daardoor niet toe aan de beoordeling van het subsidiaire verweer en het meer subsidiaire verzoek om aanhouding.
5. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat niet aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden geweigerd.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.
7. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Provincial Court in Lódz ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. A.D. Belcheva en C.W. Inden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juli 2009.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C