ECLI:NL:RBAMS:2009:BL1135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2237 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onvoldoende informatie over Marokkaanse bankrekening

In deze zaak hebben eisers op 5 februari 2009 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op 3 maart 2009 buiten behandeling gesteld, omdat eisers niet alle benodigde informatie over een Marokkaanse bankrekening hadden verstrekt. Dit besluit werd door verweerder op 16 april 2009 in het bestreden besluit gehandhaafd, waarop eisers beroep instelden. De rechtbank heeft de zaak op 26 augustus 2009 behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de eisers in 2005 hadden verklaard over een bankrekening in Marokko te beschikken, maar geen specificaties of bewijsstukken hadden overgelegd. De rechtbank stelde vast dat de informatie over de bankrekening essentieel was voor de beoordeling van het recht op bijstand, omdat het vermogen van eisers moest worden vastgesteld. De rechtbank vond het niet aannemelijk dat eisers geen informatie konden verstrekken, aangezien zij eerder hadden verklaard dat de rekening bestond, maar niet meer in gebruik was.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. Eisers hadden de kans gekregen om hun aanvraag aan te vullen, maar hadden dit nagelaten. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een schadevergoeding indien het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. L.H. Waller en openbaar uitgesproken op 8 oktober 2009.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/2237 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser 1] en [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde mr. M.H. Klijnstra,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde M. Mulders.
1. Procesverloop
Eisers hebben op 5 februari 2009 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) aangevraagd.
Verweerder heeft bij besluit van 3 maart 2009 de aanvraag van eisers met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) buiten behandeling gesteld wegens het niet verstrekken van alle gegevens over de opheffing van een Marokkaanse bankrekening van eisers.
Bij besluit van 16 april 2009 heeft verweerder het daartegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2009. Partijen zijn verschenen bij voornoemde gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft voorafgaand aan de aanvraag van 5 februari 2009 bij besluit van 11 maart 2005 de bijstandsuitkering van eisers met ingang van 9 februari 2005 ingetrokken. De reden hiervoor was dat eisers tijdens een gesprek in het kader van Klant in Beeld op 9 februari 2005 hebben verklaard te beschikken over een bankrekening in Marokko. Hoewel eisers was verzocht te specificeren bij welke bank deze rekening werd gehouden en wat het rekeningnummer was en bankafschriften te overleggen, hebben eisers deze informatie niet verstrekt. Wegens schending van de op hen rustende inlichtingenplicht van artikel 17 WWB is het recht op bijstand ingetrokken.
2.2. Vervolgens hebben eisers na 11 maart 2005 nog verschillende keren een bijstandsuitkering aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvragen telkens afgewezen op de grond dat eisers geen volledige informatie over de Marokkaanse bankrekening hebben verstrekt.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat eisers tegenstrijdige verklaringen over de Marokkaanse bankrekening hebben afgelegd en dat deze verklaringen nog steeds relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag en voor de vaststelling van het recht op bijstand.
Doordat eisers geen enkel nader stuk met betrekking tot de bankrekening hebben overgelegd, terwijl deze rekening volgens hen wel heeft bestaan, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Het is onaannemelijk dat eisers in het geheel niet over informatie of bescheiden beschikken. De aanvraag is terecht buiten behandeling gesteld nu eisers niet alle informatie hebben verstrekt.
2.4. Eisers stellen zich op het standpunt dat hun aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gelaten, omdat zij alle benodigde informatie aan verweerder hebben verstrekt. Van hen kan niet worden verlangd dat zij nu nog gegevens over een oude bankrekening verstrekken, nu deze informatie niet relevant is voor de aanvraag van 5 februari 2009 en zij niet over een opheffingsbewijs beschikken omdat de bank hun dat niet wil geven. De rekening is namelijk al in 2005 opgeheven en het is niet redelijk om vier jaar later nog steeds om deze informatie te vragen.
2.5. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2.6. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
2.7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat informatie over de bankrekening noodzakelijk is voor de beoordeling of eisers recht hebben op bijstand. Bij die beoordeling dient namelijk het vermogen van eisers te worden vastgesteld en voor die vaststelling is weer van belang dat verweerder over alle informatie van de bankrekeningen van eisers beschikt.
2.8. Met betrekking tot de verstrekte gegevens en de afgelegde verklaringen over de bankrekening overweegt de rechtbank als volgt.
Op 9 februari 2005 heeft [eiser 1] tijdens een gesprek verklaard dat hij nog een bankrekening in Marokko bezit, zo blijkt uit een rapportage van diezelfde datum. [eiser 1] kon het bankrekeningnummer niet noemen en hij kon van deze rekening geen afschriften overleggen omdat die in Marokko lagen. In een rapport van bevindingen van 8 december 2008 is vervolgens opgenomen dat [eiser 1] tijdens een gesprek bij een huisbezoek op 7 december 2005 heeft verklaard dat hij eerder, in 2001, een bankrekening in Marokko heeft gehad maar dat die niet meer bestaat. Ook heeft [eiser 1] volgens dit rapport op 8 december 2005 verklaard dat hij deze Marokkaanse bankrekening sinds 2001 of 2002 niet meer heeft gebruikt en hij die rekening niet meer heeft. Tijdens een hoorzitting van 7 april 2007 heeft [eiser 1] vervolgens verklaard dat hij de bankrekening in 2001 heeft geopend en dat deze niet meer bestaat. De bank heeft deze rekening automatisch opgeheven omdat er geen geld op werd gestort.
2.9. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit niet dat eisers tegenstrijdige verklaringen over de bankrekening hebben afgelegd. Vanaf 9 februari 2005 hebben eisers namelijk steeds verklaard dat er een bankrekening was maar dat die is opgeheven.
2.10. Hoewel dus niet is gebleken dat hetgeen eisers over de bankrekening hebben verklaard tegenstrijdig is, mag verweerder naar het oordeel van de rechtbank nog steeds van eisers verlangen dat zij hierover meer gegevens verstrekken dan zij tot nu hebben gedaan, nu de verstrekte informatie onvoldoende is voor de beoordeling van de aanvraag. Eisers zouden verweerder bijvoorbeeld kunnen informeren over het rekeningnummer of de naam van de bank. Nu uit de stukken blijkt dat de schoonvader van [eiser 1] wel over informatie beschikt, hoeft verweerder dan ook geen genoegen te nemen met de enkele mededeling dat eisers geen opheffingsbewijs kunnen overleggen. Dit temeer nu eisers hebben verklaard wel te begrijpen waarom verweerder meer informatie verlangt. Tot slot is niet gebleken dat eisers hebben geprobeerd om informatie te verkrijgen, terwijl dat wel op hun weg had gelegen.
2.11. De rechtbank is op grond van het bovenstaande dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, terwijl niet is gebleken dat zij niet redelijkerwijs over enige informatie kunnen beschikken. Nu eisers de gelegenheid hebben gehad de aanvraag binnen een door verweerder gestelde termijn aan te vullen, hetgeen zij hebben nagelaten, was verweerder bevoegd om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. In hetgeen eisers hebben aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandelingstelling van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
2.12. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
2.13. De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding afwijzen, omdat artikel 8:73, eerste lid, van de Awb een veroordeling tot vergoeding van schade slechts mogelijk maakt indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. H. Waller, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Sjouke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2009.
de griffier, de rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B