ECLI:NL:RBAMS:2009:BL1122

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-5088 AKW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening recht op kinderbijslag in het kader van samenloop Britse en Nederlandse kinderbijslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2009 uitspraak gedaan over de herziening van het recht op Nederlandse kinderbijslag van eiseres, die in het Verenigd Koninkrijk woonachtig was. Eiseres ontving zowel Nederlandse als Britse kinderbijslag, waarbij de Britse kinderbijslag hoger was. De rechtbank oordeelde dat eiseres ten onrechte dubbele kinderbijslag ontving, omdat zij niet tijdig had gemeld dat zij in het VK woonde en daar ook kinderbijslag ontving. De rechtbank stelde vast dat eiseres in de periode van het derde kwartaal van 2005 tot en met het derde kwartaal van 2007 onterecht Nederlandse kinderbijslag had ontvangen, omdat er in die periode bij voorrang recht op Engelse kinderbijslag bestond. Eiseres had haar verhuizing naar het VK wel gemeld, maar niet het feit dat zij al eerder in het VK verbleef en daar kinderbijslag ontving. De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd was om het recht op kinderbijslag met terugwerkende kracht te herzien, omdat eiseres haar mededelingsplicht had geschonden. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op een gemaakte afspraak met verweerder over het niet contacteren van het Engelse orgaan, omdat dit niet van invloed was op de herziening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de herziening van het recht op kinderbijslag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/5088 AKW
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk),
eiseres,
gemachtigde [gemachtigde],
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
zetelend te Amstelveen,
verweerder,
gemachtigde mr. J.A.J. Groenendaal.
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 29 april 2008 het recht van eiseres op Nederlandse kinderbijslag herzien. Aan eiseres is in dit besluit meegedeeld dat zij in de periode van het derde kwartaal 2005 tot en met het derde kwartaal 2007 ten onrechte Nederlandse kinderbijslag heeft ontvangen omdat in die periode bij voorrang recht op Engelse kinderbijslag bestond. Bij separaat besluit van dezelfde datum heeft verweerder aangekondigd dat het teveel betaalde zal worden teruggevorderd en dat een boete zal worden opgelegd. Tegen eerstgenoemd besluit heeft eiseres op 5 juni 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft verweerder de over bovengenoemde periode betaalde kinderbijslag, ten bedrage van € 1.567,93, teruggevorderd. Tevens is bij dit besluit aan eiseres een boete opgelegd van € 160,-. Tegen dit besluit heeft eiseres op 26 augustus 2008 bezwaar gemaakt.
Bij separate besluiten van 17 november 2008 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het besluit op bezwaar dat betrekking heeft op de herziening (hierna: het bestreden besluit) op 20 december 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2009. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep zich alleen richt tegen de herziening van het recht op kinderbijslag. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres gezegd dat hij ervan uitging dat de terugvordering logisch voortvloeit uit de herziening en dat daarom niet expliciet is ingegaan op het terugvorderingsbesluit. Verweerder heeft hierop medegedeeld dat beide besluiten moeten worden gezien als gekoppelde beschikkingen en dat als de herziening mocht wijzigen, dit eveneens zal gelden voor de terugvordering en de boete.
2.2. Bij de beoordeling van het beroep tegen de herziening gaat de rechtbank uit van de volgende niet betwiste feiten. Eiseres heeft tot en met het derde kwartaal van 2007 Nederlandse kinderbijslag ontvangen. Met ingang van 17 oktober 2007 is eiseres werkzaam in het Verenigd Koninkrijk (hierna: het VK), alwaar zij ook voordien al enige tijd verbleef. Vanaf 19 september 2005 heeft zij tevens kinderbijslag uit het VK ontvangen. Die kinderbijslag is hoger dan de Nederlandse.
2.3. Uit de gedingstukken blijkt verder dat eiseres in ieder geval vanaf 3 september 2006 in verband met studie in het VK woonachtig was, samen met haar kind. Zij heeft die verhuizing destijds bij verweerder gemeld. Omdat het vertrek uit Nederland (nog) niet definitief was, heeft verweerder haar gedurende het eerstvolgende jaar nog als ingezetene aangemerkt. Op die grond bleef eiseres in beginsel recht houden op Nederlandse kinderbijslag. Op 16 november 2007 heeft eiseres bij verweerder melding gemaakt van de aanvang van haar werkzaamheden in het VK per 17 oktober 2007. Daarbij heeft zij tevens meegedeeld dat haar verblijf in het VK nu definitief is. Niet is in geschil dat op eiseres vanaf oktober 2007 het recht van het VK toepassing is en dat zij geen recht meer heeft op Nederlandse kinderbijslag.
2.4. Na genoemde melding van 16 november 2007 heeft verweerder een nader onderzoek ingesteld waaruit is gebleken dat eiseres reeds sinds 19 september 2005 in het VK verbleef en dat zij vanaf die datum ook Engelse kinderbijslag heeft ontvangen.
2.5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er grond is voor herziening nu eiseres naast de Nederlandse ook Britse kinderbijslag ontving. Er is grond voor herziening met terugwerkende kracht omdat eiseres de mededelingsplicht heeft geschonden. Zij had wel melding gemaakt van de verhuizing per 3 september 2006 maar niet van het verblijf in het VK tussen 19 september 2005 en 3 september 2006. Eiseres heeft als gevolg daarvan ten onrechte kinderbijslag uit twee landen ontvangen, reden voor verweerder om het recht op Nederlandse kinderbijslag te herzien.
2.6. Eiseres heeft naar voren gebracht dat ze in het jaar voorafgaand aan 3 september 2006 in beide landen een studie volgde en daartoe deels in Nederland en deels in het VK verbleef. Zij heeft haar woning in Nederland aangehouden en is ingeschreven blijven staan in de GBA. Zij wilde onderzoeken of een vervolgstudie in het VK een reële kans van slagen zou hebben. Ook wilde zij bekijken hoe het haar kind zou vergaan, waarvan de vader in Nederland woonachtig was. Zij was zich er niet van bewust dat zij naast de Nederlandse kinderbijslag geen recht had op kinderbijslag uit het VK. Zij heeft bij de aanvraag daartoe in het VK gemeld dat zij ook Nederlandse kinderbijslag ontving. Toen zij na die aanvraag kinderbijslag is gaan ontvangen in het VK, ging zij ervan uit dat dit terecht was.
Eiseres beroept zich op een brief van verweerder van 13 oktober 2006, waarin haar zou zijn meegedeeld dat haar recht op kinderbijslag niet zou wijzigen. Voorts is eiseres van mening dat verweerder de met haar gemaakte afspraak dat geen contact zou worden opgenomen met het Engelse orgaan, heeft geschonden.
2.7. De rechtbank overweegt het volgende.
2.8. In artikel 20 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is het volgende bepaald:
Indien voor hetzelfde kind kinderbijslag kan worden betaald ingevolge deze wet en ingevolge een rechtens geldende regeling, bestaande in een ander land, of ingevolge een regeling van een volkenrechtelijke organisatie, kunnen bij ministeriële regeling nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld ter voorkoming van dubbele kinderbijslag.
De hier bedoelde ministeriële regeling is de Regeling samenloop kinderbijslag (Staatscourant 1998, nr. 22) (hierna: de Regeling). In artikel 1 van de Regeling is bepaald dat indien ten aanzien van hetzelfde kind over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag bestaat op grond van de AKW en op grond van een rechtens geldende regeling, bestaande in een ander land, de kinderbijslag op grond van de AKW slechts wordt uitbetaald voor zover deze die andere kinderbijslag overtreft.
2.9. Niet is in geschil dat eiseres in de periode in geding vanuit twee landen volledige kinderbijslag heeft ontvangen en dat de Britse kinderbijslag hoger was dan de Nederlandse kinderbijslag. Daarmee is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 1 van de Regeling.
2.10. Ingevolge artikel 14a, eerste lid, van de AKW herziet verweerder, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van kinderbijslag en terzake van weigering van kinderbijslag, een dergelijk besluit of trekt hij dat in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag of anderszins de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Ingevolge het tweede lid kan verweerder, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien. Verweerder gaat niet tot herziening met volledige terugwerkende kracht over als de verzekerde al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend.
2.11. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de AKW is de verzekerde verplicht aan verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag, de hoogte van de kinderbijslag, het geldend maken van het recht op kinderbijslag of op het bedrag van de kinderbijslag, dat wordt betaald.
2.12. Naar het oordeel van de rechtbank had het eiseres, na het in dezelfde periode ontvangen van volledige kinderbijslag uit beide landen, duidelijk kunnen dan wel moeten zijn dat dit (mogelijk) niet juist was. Eiseres ontving immers dubbel kinderbijslag voor haar kind zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestond. Eiseres had dan ook het ontvangen van Britse kinderbijslag onverwijld dienen te melden aan verweerder. Dat heeft zij niet gedaan.
2.13. De brief van verweerder van 13 oktober 2006 waarnaar eiseres verwijst -en waarin de rechtbank mede een beroep op het vertrouwensbeginsel leest- maakt dit niet anders. Deze brief heeft eiseres ontvangen nadat ze melding heeft gemaakt van haar verhuizing naar Londen per 3 september 2006. Van een eventueel eerder definitief verblijf van eiseres in het VK was verweerder op dat moment niet op de hoogte. De mededeling in de brief dat het recht op kinderbijslag ongewijzigd blijft, berust op de opvatting van verweerder dat eiseres gedurende het eerste jaar na haar vertrek nog als ingezetene zal worden beschouwd. Niet is hierin te lezen dat het recht ongewijzigd blijft, ook als zich relevante wijzigingen in de situatie van eiseres voordoen.
Eiseres is bovendien expliciet gewezen op de plicht tot het melden van wijzigingen, daar waar staat vermeld: “Let u erop dat u wijzigingen in de situatie van u of uw kind, zoals gaan werken buiten Nederland of het verhuizen van u en/of uw kind, tijdig aan ons meldt.” De rechtbank is van oordeel dat hiermee voor eiseres eens te meer duidelijk had moeten zijn dat zij zelf actief en tijdig wijzigingen aan verweerder diende te melden.
Er was dan ook geen sprake van een dringende reden om af te zien van herziening met terugwerkende kracht. De rechtbank merkt daarbij nog op dat het -nog los van de schending van de inlichtingenplicht- aan eiseres redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat zij te veel (namelijk: dubbel) kinderbijslag ontving, zodat verweerder ook om die reden bevoegd was over te gaan tot een herziening met terugwerkende kracht.
2.14. Ten aanzien van het beroep van eiseres op een met verweerder gemaakte afspraak overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder erkent dat in de bezwaarfase met eiseres is afgesproken dat geen contact zou worden opgenomen met het Engelse orgaan. Uit de stukken blijkt niet van het doel of de achtergrond van deze afspraak en ook ter zitting kon verweerder hierover geen opheldering verschaffen.
2.15. Verweerder heeft in de beroepsfase alsnog inlichtingen ingewonnen bij het Engelse orgaan. Eiseres dan wel haar gemachtigde is hierover niet vooraf geïnformeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet in lijn met de gemaakte afspraak. Dit brengt echter niet met zich dat verweerder niet tot herziening van het recht op kinderbijslag had mogen overgaan. In dat verband overweegt de rechtbank dat de nadere informatie eerst is opgevraagd en verkregen in de beroepsfase en dat deze derhalve geen invloed heeft gehad op het bestreden besluit.
2.16. De rechtbank heeft ook nog beoordeeld of het bestreden besluit strijdig is met EG-verordening 1408/71 en de bijbehorende Toepassingsverordening. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Met name is niet komen vast te staan dat het recht op Nederlandse kinderbijslag over de periode hier in geding als prevalerend moet worden gezien boven de (overigens ook hogere) Britse kinderbijslag.
2.17. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder op goede gronden het recht van eiseres op kinderbijslag heeft herzien.
2.18. De stelling van eiseres over de berekening van de draagkracht is eerst ter zitting aangevoerd en heeft bovendien betrekking op de terugvordering van de teveel ontvangen kinderbijslag. De rechtbank zal daarom deze stelling niet in haar beoordeling betrekken. Wel merkt de rechtbank op dat voor eiseres de mogelijkheid openstaat om bij verweerder een nader verzoek tot (wijziging van) een betalingsregeling in te dienen.
2.19. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
2.20. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mrs. J.H.M. van de Ven en A.J. van Putten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lammertink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2009.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het be¬stuursorgaan binnen zes weken na toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
Conc.: HL
Doc: B