ECLI:NL:RBAMS:2009:BK9761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-4865 AOW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen en omrekeningswijze van buitenlandse valuta

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te Bonaire, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Svb, waarin hem met terugwerkende kracht van één jaar, te weten vanaf juni 2007, een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) was toegekend. Eiser was van mening dat het inkomen van zijn partner niet correct was berekend, omdat de juiste wisselkoersen niet waren gehanteerd bij de omrekening van Antilliaanse guldens naar euro's.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb het beleid volgt dat is vastgelegd in artikel 107 van de Verordening 574/72, waarbij de omrekening van buitenlandse valuta naar euro's plaatsvindt op basis van fictieve kwartaalkoersen. Eiser had in maart 2007 een aanvraag voor een ouderdomspensioen ingediend, maar had nagelaten om tijdig de benodigde informatie aan te leveren. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat een afwijking van het beleid rechtvaardigde. Eiser had kunnen begrijpen dat hij een aanvraag voor AOW-pensioen moest indienen, en zijn onbekendheid met de wettelijke bepalingen was niet verschoonbaar.

De rechtbank concludeerde dat de Svb de omrekeningswijze correct had toegepast en dat het bestreden besluit in stand kon blijven. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een veroordeling van de Svb in de proceskosten of vergoeding van griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van aanvragen en de correcte toepassing van omrekeningsmethoden voor buitenlandse valuta.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/4865 AOW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Bonaire),
eiser,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigde: mr. K. Verbeek.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2008 heeft verweerder eiser met terugwerkende kracht van één jaar, te weten met ingang van juni 2007, een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend.
Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 30 november 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 12 juni 2009, alwaar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Eiser is niet verschenen. Het onderzoek is vervolgens ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 28 augustus 2009 is het onderzoek heropend. Verweerder heeft
- desgevraagd - bij brief van 7 oktober 2009 zijn standpunt nader toegelicht. Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen, waarna het onderzoek is gesloten.
2. Overwegingen
Standpunten van partijen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit van 18 augustus 2008 gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe het volgende overwogen. Een ouderdomspensioen kan niet eerder ingaan dan één jaar vóór de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend, tenzij er sprake is van een bijzonder geval. In eisers geval is hiervan geen sprake. Eiser heeft op 29 maart 2007 een ouderdomspensioen krachtens de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering van de Nederlandse Antillen aangevraagd (hierna: de Landsverordening). Eiser had kunnen begrijpen dat voor een pensioen ingevolge de AOW geen aanvraagformulier was bijgevoegd. Na toekenning van het ouderdomspensioen krachtens de Landsverordening bleek dat eiser geen pensioen ingevolge de AOW had aangevraagd. Eiser heeft vervolgens in januari 2008 alsnog om een aanvraagformulier verzocht en ook ontvangen. Eiser heeft het aanvraagformulier laten liggen in afwachting van informatie over het inkomen van zijn partner. Eiser had het aanvraagformulier echter kunnen indienen met de mededeling dat informatie over het inkomen nog zou volgen. Eiser had hier informatie over kunnen inwinnen bij de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de Svb), maar heeft dit nagelaten. Onvoldoende activiteit of onvoldoende oplettendheid van eiser levert geen bijzonder geval op.
2.2. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd. Ten onrechte heeft verweerder eiser geen ouderdomspensioen toegekend met ingang van maart 2007. Eiser heeft immers reeds in maart 2007 bij de Svb in Nederland telefonisch een aanvraagformulier opgevraagd. Aan hem is toen meegedeeld dat hij zich moest richten tot de Svb te Bonaire. De Svb te Bonaire heeft hem vervolgens aanvraagformulieren toegezonden. Eerst bij de beslissing van december 2007 is eiser gebleken dat deze aanvraag alleen betrekking heeft op het ouderdomspensioen krachtens de Landsverordening. In januari 2008 heeft eiser alsnog een aanvraagformulier voor het pensioen ingevolge de AOW ontvangen van de Svb te Bonaire. Eiser kon toen echter nog geen opgave doen van het inkomen van zijn partner omdat de accountant met verlof was. Toen eiser in mei 2008 de aanvraag wilde indienen bleken de formulieren verouderd te zijn en heeft hij na ontvangst van het nieuwe aanvraagformulier alsnog zijn aanvraag ingediend. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder bij het berekenen van het inkomen van eisers partner van de Antilliaanse gulden naar de euro, niet de juiste koersen heeft gehanteerd.
Wettelijk kader
2.3. Artikel 16, eerste lid, van de AOW bepaalt dat het ouderdomspensioen ingaat op de eerste dag van de maand, waarin de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een ouderdomspensioen niet vroeger ingaan dan een jaar vóór de eerste dag van de maand, waarin de aanvraag werd ingediend of waarin ambtshalve toekenning plaatsvond. Verweerder kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
2.4. In het kader van de deze laatste bepaling heeft verweerder een beleid ontwikkeld, hetgeen (ten tijde hier van belang) is neergelegd in het Besluit Beleidsregels SVB 2008. Volgens dit beleid is er sprake van een bijzonder geval indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen of indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen én deze onbekendheid verschoonbaar was.
2.5. Op grond van de jurisprudentie vult verweerder dit beleid als volgt nader in.
Er is geen sprake van een bijzonder geval indien:
- de betrokkene onvoldoende oplettend is geweest;
- de betrokkene onvoldoende activiteit heeft ontplooid;
- onbekendheid met de wettelijke bepalingen.
2.6. De rechtbank acht de beleidsmatige invulling van het begrip bijzonder geval niet rechtens onjuist.
Beoordeling
2.7. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen allereerst in geschil is of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een bijzonder geval, zodat het ouderdomspensioen ingevolge de AOW niet eerder kan ingaan dan één jaar voor de eerste dag van de maand waarin de aanvraag werd ingediend.
2.8. Het bestreden besluit is in overeenstemming met het hiervoor weergegeven beleid en er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die nopen tot afwijking van het gevoerde beleid. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat in het onderhavige geval niet gezegd kan worden dat er sprake is van een bijzonder geval. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt. Van onbekendheid met de wettelijke bepalingen is niet dan wel onvoldoende gebleken. Eiser was ervan op de hoogte dat hij recht had op een AOW-pensioen. Uit hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd leidt de rechtbank af dat eiser van mening is dat hij door de Svb in Nederland op het verkeerde been is gezet, omdat de Svb hem heeft verwezen naar de Svb te Bonaire. Verweerder heeft in dit verband ter zitting aangegeven dat uit het dossier niet blijkt dat eiser in maart 2007 informatie heeft opgevraagd en dat hij is doorverwezen naar de Svb te Bonaire. Wat daar echter ook van zij, eiser had bij het invullen van het aanvraagformulier voor een ouderdomspensioen krachtens de Landsverordening kunnen begrijpen dat het geen aanvraagformulier betrof voor een Nederlands ouderdomspensioen. In ieder geval was dit laatste duidelijk toen eiser een ouderdomspensioen krachtens de Landsverordening werd toegekend. Op dat moment is immers gebleken dat er geen AOW-pensioen is aangevraagd en toegekend. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat eiser zelf had kunnen bewerkstelligen dat hem met ingang van de maand dat hij 65 jaar werd (maart 2007) een AOW-pensioen zou zijn toegekend door het aanvraagformulier tijdig naar de Svb te zenden. Eiser heeft immers in januari 2008 het aanvraagformulier ontvangen. Eiser heeft het aanvraagformulier evenwel laten liggen in afwachting van informatie over het inkomen van zijn partner. Dat eiser er van uit ging dat de aanvraag compleet moest zijn alvorens deze op te sturen, kan niet leiden tot een verschoonbare reden voor de late indiening van de aanvraag. Eiser had hierover immers informatie kunnen inwinnen bij de Svb.
2.9. Verweerder heeft derhalve terecht aan eiser met ingang van juni 2007 een ouderdomspensioen ingevolge de AOW toegekend.
2.10. De rechtbank overweegt voorts als volgt. Eiser ontvangt een toeslag op zijn AOW-pensioen, omdat zijn partner jonger is dan 65 jaar. Tussen partijen is niet in geschil dat deze toeslag gekort dient te worden, omdat de partner van eiser eigen inkomsten heeft en omdat zij niet altijd verzekerd is geweest voor de AOW. Eiser is van mening dat het inkomen van zijn partner niet juist berekend is, omdat niet de juiste wisselkoersen zijn gehanteerd.
2.11. In het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van de periode van 1 oktober 2007 tot en met juni 2008 per maand aan de hand van het door eiser opgegeven inkomen in Antilliaanse guldens, gelet op de door verweerder gehanteerde wisselkoers, het uiteindelijke inkomen aangegeven dat wordt gekort op eisers toeslag. Ten aanzien van de periode na 1 juli 2008 heeft verweerder overwogen dat rekening zal worden gehouden met een fictief inkomen van € 400,- en dat aan de hand van loonspecificaties tot en met december 2008 de toeslag definitief zal worden vastgesteld.
2.12. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat volgens vast beleid van verweerder het inkomen aan de hand van de door De Nederlandsche Bank NV geadviseerde fictieve kwartaalwisselkoersen wordt omgerekend.
2.13. Bij beslissing van 28 augustus 2009 is het onderzoek heropend. De rechtbank heeft verweerder verzocht de berekeningswijze (het hanteren van fictieve kwartaalkoersen) nader toe te lichten, gelet ook op de wijziging met ingang van 1 januari 2002 van de redactie van artikel 9, eerste lid, van het Inkomensbesluit AOW 1996.
2.14. Artikel 9, eerste lid, van het Inkomensbesluit AOW 1996 luidt sedert 1 januari 2002 als volgt: De bij de toepassing van de voorgaande artikelen noodzakelijke omrekening in euro van het niet in euro uitgedrukte inkomen uit of in verband met arbeid geschiedt met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen.
2.15. Verweerder heeft bij brief van 7 oktober 2009 de berekeningswijze als volgt toegelicht. Verweerder hanteert voor de omrekening van een buitenlandse valuta naar euro’s het systeem van omrekenen dat binnen de Europese Unie (EU) wordt gebruikt voor de omrekening van valuta’s van niet aan de euro deelnemende landen naar euro’s. Dit systeem is vastgelegd in artikel 107 van de Verordening 574/72. Eenduidige uitvoering van wetgeving die geldt voor de valuta’s van de EU-landen wordt door verweerder beleidsmatig doorgetrokken naar de valuta’s van landen buiten de EU. In artikel 107 wordt uitgegaan van “fictieve” kwartaalkoersen. De koers die gehanteerd wordt in een bepaald kwartaal is gebaseerd op de gemiddelde maandkoers van de eerste maand van het voorafgaande kwartaal. De hantering van de op deze wijze berekende kwartaalkoers heeft als doel een zo optimaal en rechtvaardig mogelijke berekening te krijgen. Toepassing van deze kwartaalkoers heeft tot gevolg dat koersfluctuaties minder invloed hebben op de hoogte van de uitkering. Bovendien wordt hiermee een tijdige en efficiënte uitvoering bewerkstelligd. In de SVB Beleidsregels is vermeld dat de uitkering wordt omgerekend naar euro’s op basis van door De Nederlandsche Bank NV berekende gemiddelde koers. Dit is niet geheel juist. Verweerder berekent deze gemiddelde koers op basis van de door De Nederlandsche Bank NV gehanteerde wisselkoersen (de rechtbank begrijpt: de door De Nederlandsche Bank NV
-op basis van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen- gehanteerde wisselkoersen). Verweerder zal dit onderdeel in zijn beleidsregels aanscherpen.
2.16. Gelet op de hiervoor onder 2.15. gegeven toelichting ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 9, eerste lid, van het inkomensbesluit AOW 1996. Ook overigens is niet gebleken dat de berekening van het inkomen van de partner van eiser onjuist is.
2.17. De bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep is dan ook ongegrond.
2.18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten en/of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.G. Schoots, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.D. Jibodh, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2009.
De griffier, De rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
SB
DOC: B