RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/4676 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. G. Taijiou
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: [gemachtigde 1 verweerder] en [gemachtigde 2 verweerder].
Bij besluit van 6 mei 2008 heeft verweerder eisers verzoek van 7 februari 2008 tot het vergoeden van een aantal aanspraken afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij beslissing op bezwaar van 5 november 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter zitting van 6 oktober 2009. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigden.
Feiten en standpunten
2.1. Eiser is bij besluit van 1 januari 1981 aangesteld bij de gemeente Amsterdam (GVB) in de functie van wagenbestuurder. Eiser is in de periode van 1 januari 2001 tot 15 april 2006 gedetacheerd geweest bij Tours and Travel Services B.V. (hierna: TTS).
Bij besluit van 27 december 2006 heeft verweerder eiser per 1 januari 2007 strafontslag verleend. Het door eiser hiertegen ingestelde beroep is ongegrond verklaard, en het daartegen door eiser ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van 20 december 2007 door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. In de brief van 10 april 2003 heeft verweerder afspraken neergelegd aangaande eisers verlofsaldo ten tijde van zijn detachering. Verder heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 januari 2003 een persoonlijke toelage toegekend met een maximum van 5 jaar en daarbij medegedeeld dat de persoonlijke toelage wordt beëindigd als de detachering is beëindigd of als de maximale termijn is bereikt. Bij brief van 20 juni 2006 heeft verweerder de persoonlijke toelage beëindigd. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddelen ingesteld.
2.3. Bij brief van 5 juli 2006 en email van 6 juli 2006 heeft eiser aan verweerder in een bijlage een brief toegezonden van 27 maart 2006 aan verweerder, waarin hij verzoekt om de toekenning van een wachtdiensttoeslag en een tijdvergoeding vanaf 1 maart 2002.
2.4. Bij email van 5 februari 2007 heeft eiser over de periode waarin eiser bij TTS gedetacheerd is geweest aanspraak gemaakt op:
1 een overwerktoeslag;
2. een wachtdiensttoeslag en een vergoeding in tijd die het busbedrijf aan de leidinggevende geeft;
3. een vergoeding woon- werkverkeer in verband met het dagelijks gebruik van de auto voor dienstgebruik en dagelijks overwerk;
4. een compensatie voor het werken op voor ambtenaren erkende vrije dagen;
5. uitbetaling van het gehele tegoed aan vakantiedagen;
6. wettelijke rente.
2.5. Bij het besluit in primo heeft verweerder deze aanspraken van eiser afgewezen. Daarbij is overwogen dat het gaat om een afwijzing om met terugwerkende kracht tegemoet te komen aan de claims, die op één lijn moet worden gesteld met de weigering om terug te komen op eerder genomen in rechte onaantastbare besluiten. Daarbij heeft verweerder gesteld dat eiser destijds heeft berust in zijn salaris- en salarisbetalingen.
2.6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat in de salarisspecificaties impliciete weigeringen zijn vervat om de hierboven genoemde toeslagen en vergoedingen (hierna: de toeslagen) toe te kennen. Dit geldt ook voor de besluiten van 10 april 2003 en van 20 juni 2006. Nu eiser heeft nagelaten om rechtsmiddelen aan te wenden, staan deze besluiten in rechte vast. Eisers verzoeken moeten daarom worden aangemerkt als verzoeken om terug te komen van eerder genoemde besluiten. Nu niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, kon met toepassing van artikel 4:6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de verzoeken tot toekenning van de toeslagen worden geweigerd, aldus verweerder. Ten overvloede heeft verweerder overwogen dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat er aanspraak bestaat op de toeslagen, zodat deze terecht zijn afgewezen.
2.7. Eiser heeft in beroep betwist dat zijn verzoeken tot toekenning van de toeslagen met toepassing van artikel 4:6, van de Awb konden worden afgewezen. Immers, het betreffen aanvragen waarop nog niet is beslist. Niet is gebleken van (impliciete) afwijzende besluiten. Eiser heeft niet berust in de salarisbetaling nu de aanvraag al is voorgelegd aan verweerder. Dit blijkt uit de email van 5 juli 2006 en uit het besluit van 10 april 2003. Daarnaast heeft eiser regelmatig bij zijn directe leidinggevende gevraagd om uitbetaling van de toeslagen maar hij heeft hierop geen antwoord gekregen. Enkel tijdsverloop is geen toereikende grond voor het aannemen van berusting. De verjaringstermijn van 5 jaar is nog niet verstreken. Het ontslag is een nieuw feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, van de Awb. Inhoudelijk heeft eiser naar voren gebracht dat verweerder ten onrechte de claims niet nader heeft onderzocht. Het had op de weg van verweerder gelegen om zijn leidinggevende ([persoon 1]) op te roepen om zijn toezeggingen te verifiëren, aldus eiser. Dat [persoon 1] mogelijk niet meer te traceren valt, laat deze plicht van verweerder onverlet, aldus eiser.
Bespreking van het beroep
2.8. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat verweerder de geclaimde uitbetaling van het tegoed aan vakantiedagen heeft uitbetaald, zodat het beroep hier niet langer tegen is gericht.
2.9. In geschil is (primair) of de afwijzing van de verzoeken tot toekenning van de toeslagen met toepassing van artikel 4:6, van de Awb, in rechte stand kan houden.
2.10. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, is indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.11. Gebleken is dat eiser eerst na de beëindiging van zijn detachering heeft verzocht om vergoeding van een wachttoeslag en een tijdsvergoeding. Eiser heeft weliswaar bij brief van 27 maart 2006 verzocht om vergoeding van een wachttoeslag en een tijdsvergoeding, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet onderbouwd dat deze brief ook op of rond die datum door verweerder is ontvangen. Met verweerder gaat de rechtbank ervan uit dat deze brief pas per brief van 5 juli 2006 en per email van 6 juli 2006 verweerder heeft bereikt.
Voorts staat vast dat eiser pas op 5 februari 2007 (niet alleen ruim na afloop van de detachering, maar zelfs na beëindiging van het dienstverband) heeft verzocht om toekenning van een wachttoeslag, een tijdsvergoeding, een overwerktoeslag, een vergoeding woon-werkverkeer en vergoeding van de wettelijke rente over de periode van detachering.
De rechtbank ziet geen feitelijke grondslag voor de stelling van eiser dat hij in het verleden dergelijke verzoeken meerdere malen heeft ingediend bij [persoon 1]. Eiser heeft die stelling ook niet onderbouwd. Anders dan eiser meent, is het niet primair aan verweerder om die stelling van eiser van een onderbouwing te voorzien dan wel te weerleggen, maar aan eiser zelf om die van een onderbouwing te voorzien. Waar eiser die onderbouwing (ook in beroep) in het geheel niet heeft geleverd, was verweerder niet verplicht [persoon 1] te horen als getuige. In het verlengde daarvan, gevoegd bij het feit dat er geen concreet uitzicht bestaat op het traceren van [persoon 1], ziet ook de rechtbank geen aanleiding om [persoon 1] als getuige op te roepen.
2.12. Eiser heeft ook geen rechtsmiddelen aangewend tegen de hoogte van de maandelijks door verweerder aan hem verrichte uitbetalingen, terwijl hem die mogelijkheid wel ten dienste stond. Dat zelfde geldt voor het besluit van 10 april 2003, waarbij de rechtbank aanvullend nog wel overweegt dat dit besluit zag op andere toeslagen en vergoedingen dan de in geding zijnde. Dat laat echter onverlet dat eiser ook tegen dat besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend.
2.13. Gelet op de mogelijkheid van eiser om steeds op te komen tegen de hoogte van zijn maandelijkse betalingen, is de rechtbank van oordeel dat de claims van eiser op één lijn dienen te worden gesteld met een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar geworden besluit. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraken van de CRvB van
1 februari 2001, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: AB0250, en van
4 december 2003, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: AN9805. Of die claims formeel gezien ook een dergelijk verzoek behelzen, is dan niet van belang.
2.14. Het vorenoverwogene brengt met zich dat verweerders besluit terughoudend moet worden getoetst. Doorslaggevend is of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
2.15. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het ontslag geen nieuw feit is als bedoeld in artikel 4:6, van de Awb. Dat ontslag dateert immers van na de periode van detachering (waarop de claims van eiser zien). Het vormt dan ook niet een feit dat in casu voor de (analoge) toepassing van artikel 4:6 van de Awb relevant is te achten.
2.16. Andere nieuwe feiten of omstandigheden zijn door eiser niet gesteld. Dat betekent dat de rechtbank het bestreden besluit dient te respecteren en zich zal dienen te onthouden van een beoordeling van de beroepsgronden die zien op de inhoud van de door verweerder gemaakte afwegingen.
2.17. Eiser zal in het ongelijk worden gesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. F. Nales, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SBA