Parketnummers: 13/533006-09 (zaak A); 13/470024-09 (zaak B)(PROMIS)
Datum uitspraak: 24 december 2009
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [woonplaats] (Ierland) op [geboortedatum] 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Het Schouw” te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2009.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaak met parketnummer 13/533006-09 wordt hierna “zaak A” genoemd en de zaak met parketnummer 13/470024-09 wordt hierna “zaak B” genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.R.A. IJzendoorn en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. L.J.B.G. Kleef naar voren is gebracht.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd in zaak A dat:
1. hij op of omstreeks 25 juni 2009 te Amsterdam in het bezit was van een vals of een vervalst paspoort (op naam van [naam 1] geboren op [geboortedatum] 1966 voorzien van het nummer [paspoortnummer]), in elk geval van een reisdocument, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat bovengenoemd paspoort was voorzien van zijn, verdachtes, beeltenis;
2. hij op of omstreeks 25 juni 2009 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of opzettelijk voorhanden heeft gehad, een vals(e) of vervalst(e) rijbewijs (op naam van [naam 1], geboren op [geboortedatum] 1966 en voorzien van nummer [rijbewijsnummer]) en/of een vals(e) of vervalst() paspoort (op naam van [naam 1], geboren op [geboortedatum] 1966 en voorzien van het nummer [paspoortnummer]), - zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte bovengenoemd rijbewijs en/of bovengenoemd paspoort bij zijn staandehouding aan de dienstdoende verbalisant heeft afgegeven als ware het zijn rijbewijs en/of zijn paspoort, en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat bovengenoemd rijbewijs en/of paspoort was voorzien van zijn, verdachtes, beeltenis;
3. hij op of omstreeks 25 juni 2009, te Amsterdam, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 8500 euro, althans een groot geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld, in elk geval voorhanden had, terwijl hij wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit misdrijf;
4. hij op of omstreeks 25 juni 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver (merk:Smith & Wesson, model: 7 schots, kaliber .22 magnum en serienummer 100) en/of een pistool (merk:Glock, model 19, kaliber 9 x 19 mm met verwijderd serienummer), en/of munitie van categorie III (aangetroffen in de omgeving van de Glock), te weten 10, althans een of meer patronen (kaliber 9 mm., volmantel, waarvan 1 patroon van het merk Lapua en 9 patronen van het merk S & B) en/of een huls (kaliber 9 mm Luger, van het merk S & B) en/of munitie van categorie III (aangetroffen in bovengenoemde Smith & Wesson) 7, althans een of meer patronen (merk:Lapua, kaliber .22 Winchester Magnum Rimfire) voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd in zaak B dat:
1. hij op of omstreeks 25 juni 2009 te [woonplaats] (in een woning, [adres]) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen een of meer wapens van categorie III, te weten een patroonmagazijn (specifiek bestemd en van wezenlijke aard voor een pistool van het merk Glock, model 26), en/of munitie van categorie III, te weten 12, althans een of meer patronen (kaliber 9 mm Luger, volmantel, waarvan 1 van het merk Lapua en 11, van het merk S & B), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2. hij op of omstreeks 25 juni 2009 (te omstreeks 15.20 uur, althans op een tijdstip dat er (onder andere) diverse fietsers en/of lopende weggebruikers van de openbare weg gebruik maakten) te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk:Renault, gekentekend [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, het Stadionplein, met een snelheid van ongeveer 80 km/uur, althans met een veel hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 50 km/uur, de kruising van het Stadionplein en de Stadionweg benaderde en/of deze met overminderde hoge snelheid overstak en/of daarbij rakelings langs een fietser reed en/of, met een snelheid van ongeveer 100 km/uur, althans een veel hogere snelheid dan de aldaar toegestande snelheid van 50 km/uur, zijn weg vervolgde over de Amstelveenseweg, en/of (vervolgens) (wederom) met een snelheid van ongeveer 80 km/uur, althans met een veel hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 50 km/uur, zijn weg vervolgde door een of meer smalle straten van de Olympiakade en/of de Turnerstraat en/of de Sportstraat en/of de Olympiaweg en/of de Herculestraat en/of de Marathonweg en/of de Stadionweg en/of de Hectorstraat, zulks terwijl in die een of meer smalle straten diverse fietsende en lopende weggebruikers reden en/of liepen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende betoogd.
3.1.1 Controlebevoegdheden zijn bevoegdheden die doelgebonden zijn. In de jurisprudentie is vastgesteld dat als controlebevoegdheden uitsluitend gebruikt worden voor een ander doel dan waarvoor zij zijn toegekend, deze bevoegdheden ten onrechte zijn toegepast. In zaken als de onderhavige, waarin de verdediging opwerpt dat controlebevoegdheden ten onrechte zijn toegepast, wordt vaak vastgesteld dat er weliswaar sprake was van interesse van het opsporingsapparaat in andere verdenkingen, maar dat de controle plaatsvond mede op grond van de Wegenverkeerswet. Een verdenking sluit dus een controlebevoegdheid niet uit. Echter, in het geval dat geen verdenking bestaat, dan kan een controlebevoegdheid niet worden gebruikt om deze verdenking “op te poetsen”.
3.1.2. In deze zaak wordt in een uitgebreid proces-verbaal (pagina’s 1 en 2 van het doorgenummerde proces-verbaal) is aangegeven op welke grond de controle heeft plaatsgevonden. Het gaat om het controleren van beroepscriminelen op plaatsen waar zij elkaar ontmoeten, waar zij hun criminele activiteiten ontplooien, dan wel waar zij hun crimineel vermogen witwassen. Het kantoor van woningbemiddelaar “[M]” aan de [adres] is een plaats waarop kennelijk zo’n verdenking rust. Het proces-verbaal vermeldt letterlijk dat op grond van deze verdenkingen de observatie van dit perceel is verricht en verkeerscontroles ten aanzien van de bezoekers van deze woningbemiddelaar zijn uitgevoerd.
3.1.3. De recherche had dus op geen enkel moment de intentie om een controle uit te oefenen op grond van de Wegenverkeerswet. De bedoeling was uitsluitend om strafvorderlijk onvoldoende onderbouwde verdenkingen te onderzoeken en zo bewijs te vergaren tegen burgers die door politie en justitie als “beroepscriminelen” worden gezien. Dit is een zuiver geval van het uitsluitend toepassen van controlebevoegdheden voor een doel waarvoor deze niet zijn toegekend. Al de vruchten van deze onrechtmatig toegepaste controlebevoegdheid dienen van het bewijs te worden uitgesloten.
3.1.4. De consequentie van bewijsuitsluiting geldt eveneens voor al het bewijs dat na de onrechtmatige controle is verkregen. Immers, al hetgeen zich na deze onrechtmatige controle heeft afgespeeld is een gevolg van die onrechtmatige controle.
3.2. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd.
3.2.1. De controle die op grond van de Wegenverkeerswet in deze zaak heeft plaatsgevonden stuit niet op enige bezwaren. Er wordt gecontroleerd op plekken waar de politie zich zorgen over maakt, maar dat doet niet af aan het feit dat het slechts een normale controle op basis van de Wegenverkeerswet is, waarbij wat extra vragen worden gesteld door ambtenaren die daar een opleiding voor hebben gevolgd. De Hoge Raad sanctioneert alleen een verregaande vorm van het aanwenden van controlebevoegdheden voor opsporingsdoeleinden. Bovendien heeft de Hoge Raad bepaald dat het bestaan van een verdenking er niet aan in de weg staat een controle op grond van de Wegenverkeerswet uit te voeren, mits bij de aanwending van die controle de waarborgen van verdachte in ogenschouw zijn genomen.
3.2.2. In deze zaak vond de verkeerscontrole enkel plaats op een andere locatie dan waar normaliter gecontroleerd wordt. Bij de controle wordt de bestuurder door rechercheurs ondervraagd en op het moment dat er daarbij iets aan het licht komt, dan wordt daarover doorgevraagd. Dit stuit niet op juridische problemen. Hieruit valt niet af te leiden dat de controle is gebruikt voor de opsporing.
3.2.3. In de onderhavige zaak zijn het aan verdachte gegeven stopteken en het vragen naar zijn persoonsgegevens, legitiem op grond van de Wegenverkeerswet. Deze initiële controle heeft voor de in zaak A of zaak B ten laste gelegde feiten qua bewijs niets opgeleverd. Op dat moment was er nog geen verdenking jegens verdachte. Die verdenking ontstond pas op het moment dat verdachte wegreed en gevaarlijk verkeersgedrag vertoonde. Dit was de keuze van verdachte zelf. Het bewijs na de controle is, gezien de verdenking die toen op verdachte rustte, rechtmatig verkregen.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
3.3.1. Het beleid van de Dienst Regionale Recherche, bureau Zwacri, met betrekking tot controle van zogenaamde sleutelplaatsen van beroepscriminelen is uiteengezet in een proces-verbaal van bevindingen dat zich in het dossier bevindt. Hierin wordt het volgende gerelateerd.
3.3.2. De Dienst Regionale Recherche, bureau Zwacri heeft ervoor gekozen sleutelplaatsen van beroepscriminelen vaker te controleren. Onder deze sleutelplaatsen moet worden verstaan plaatsen waar beroepscriminelen elkaar ontmoeten en criminele activiteiten tot ontplooiing komen of worden uitgevoerd. De sleutelplaatsen worden onderworpen aan (niet-stelselmatige) observaties. Als personen die betreffende sleutelplaats per auto verlaten, dan wordt die auto door een surveillance auto gevolgd en wordt de rijrichting en het kentekennummer van die auto doorgegeven aan de verkeerscontroleteams. De verkeerscontroleteams starten vervolgens een op de Wegenverkeerswet gebaseerde verkeerscontrole op een plek waar de betreffende auto langskomt. Deze auto wordt dan zeer uitvoerig gecontroleerd door onder meer speciaal opgeleide rechercheurs, die niet alleen naar legitimatie en autopapieren vragen maar ook op basis van vrijwilligheid het voertuig onderzoeken en met de passagiers een gesprek proberen aan te knopen.i
3.3.3. Eén van die sleutelplaatsen is woningbemiddelingskantoor “[M]”, [adres] te [woonplaats]. Het bedrijf verhuurt al jaren aan particulieren gemeubileerde woningen in het hogere segment. De afgelopen jaren zijn in tientallen van dergelijke woningen invallen verricht door de politie, waarbij ondermeer vuurwapens, verdovende middelen en grote hoeveelheden contant geld werden aangetroffen. De personen die hierbij werden aangehouden stonden niet op deze adressen ingeschreven, waren veelal actief in het segment zware criminaliteit en gebruikten dergelijke woningen om zichzelf of hun criminele activiteiten af te schermen van de overheid. Op 25 juni 2009 is een (niet-stelselmatige) observatie verricht op [M] en zijn verkeerscontroles uitgevoerd op bezoekers van dit kantoor.ii
3.3.4. Op voornoemde datum zagen de observanten verdachte uit het kantoor van [M] komen en in een voertuig stappen met kenteken [kenteken]. Navraag bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer leert dat deze auto op naam staat van [naam 2], geboren te [geboorteplaats], Groot-Brittannië. Het is de verbalisanten bekend dat uit Engeland afkomstige en daar als crimineel bekend staande personen, vaak in Amsterdam verblijven en daar gebruik maken van woningen die verhuurd worden door woningbemiddelingsbedrijven om zo in de anonimiteit hun criminele activiteiten vanuit Amsterdam te kunnen voortzetten.iii
3.3.5. Naar aanleiding van het onder 3.3.2, 3.3.3 en 3.3.4. genoemde is door verbalisanten het voertuig van verdachte door middel van een stopteken tot stilstand gebracht en hebben verbalisanten aan verdachte en zijn passagier gevraagd hun rijbewijs of paspoort te tonen. Verdachte gaf een paspoort aan een van de verbalisanten en zijn passagier deed dat eveneens. Vervolgens vroegen de verbalisanten of verdachte en zijn passagier uit de auto wilden stappen. De passagier maakte aanstalten uit de auto te stappen, maar verdachte pakte hem vast en trok hem terug de auto in. Hierop reed verdachte vol gas weg.iv
3.3.6. Het uitoefenen van een controlebevoegdheid is onrechtmatig indien vast komt te staan dat de controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel, te weten voor het verrichten van opsporingshandelingen, dan waarvoor deze bevoegdheid is verleend. In dat geval is er sprake van détournement de pouvoir.v Indien de betrokken politieambtenaren de controlebevoegdheid - mede – hebben uitgeoefend om zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften, dan doet aan de rechtmatigheid van die controle niet af, dat die controlebevoegdheid is aangewend naar aanleiding van informatie die zou kunnen wijzen op betrokkenheid van een of meer inzittenden van het voertuig bij enig strafbaar feit. Immers, in dat geval is de controlebevoegdheid mede gebruikt voor controle van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften en is die bevoegdheid dus niet uitsluitend aangewend voor een andere doel, namelijk opsporing.
3.3.7. In de onderhavige zaak heeft de politie de auto van verdachte tot stilstand gebracht en verdachte naar zijn identiteitspapieren gevraagd op basis van een op artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 gebaseerde controlebevoegdheid. Noch uit het dossier noch uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt dat deze verkeerscontrole werd aangewend om – onder meer - te controleren of verdachte de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften naleefde. Ook feitelijk is in deze zaak geen sprake geweest van (aanvang van) controle van het kentekenbewijs of het voertuig waar verdachte in reed.
3.3.8. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat de politie haar op de Wegenverkeerswet 1994 gebaseerde controlebevoegdheid heeft aangewend met de intentie dan wel met het feitelijke gevolg van controle van naleving door verdachte van bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften en uit de door de verbalisanten beschreven werkwijze zoals uiteengezet onder nummer 3.3.1 tot en met 3.3.4. blijkt dat de politie specifiek tot doel had informatie in te winnen over verdachte, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval de controlebevoegdheid ex artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 uitsluitend is gebruikt voor een ander doel, te weten opsporing, dan waarvoor deze is verleend en er dus sprake is van détournement de pouvoir.
3.3.9. Het gegeven stopteken en de vraag naar de personalia van verdachte is een staandehouding in de zin van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering. Een onrechtmatige toepassing van dit dwangmiddel brengt mee dat artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is. De toepassing van art. 359a Wetboek van Strafvordering is allereerst beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Ingevolge art. 132 Wetboek van Strafvordering moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn blijkens de wetsgeschiedenis met name ook begrepen normschendingen bij de opsporing (Hoge Raad 30-03-2004 LJN: AM2533).
3.3.10. De onrechtmatige staandehouding heeft gevolgen voor het bewijs dat rechtstreeks hieruit is verkregen. Verdachte heeft bij de onrechtmatige controle een paspoort op naam van [naam 1] aan de verbalisant overhandigd waarin een rijbewijs zat dat eveneens op naam van [naam 1] stond.vi Het proces-verbaal dient, voor zoveel het betrekking heeft op zowel dit paspoort als dit rijbewijs, op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafrecht te worden uitgesloten omdat ze rechtstreeks het resultaat is van een opsporingshandeling, waarbij een vormverzuim is begaan.vii Bewijs dat is verkregen vanaf het moment dat verdachte zich aan de controle heeft ontrokken door daarvan weg te rijden, zal echter niet worden uitgesloten. Verdachte heeft door weg te rijden zelf een verdenking op zich gevestigd, welke verdenking de verdere door de politie uitgeoefende bevoegdheden en het daaruit verkregen bewijs, legitimeert.
Met betrekking tot het in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en het in zaak B onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
4.1. Ten aanzien van de feiten ten laste gelegd in zaak A onder 1 en 2
4.1.1. Gelet op hetgeen onder 3.3. is overwogen is het proces-verbaal, voor zoveel het betrekking heeft op zowel het paspoort als het rijbewijs, beide op naam van [naam 1] maar voorzien van de foto van verdachte, van het bewijs uitgesloten. Dientengevolge bevat het proces-verbaal geen bewijs om tot bewezenverklaring te komen van de feiten die onder 1 en 2 in zaak A ten laste zijn gelegd en dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
4.2. Ten aanzien van het feit ten laste gelegd in zaak A onder 3
4.2.1. De officier van justitie is van mening dat hetgeen in zaak A onder 3 ten laste is gelegd kan worden bewezen omdat er indicaties zijn dat het bij de doorzoeking van het huis aan het [adres] te [woonplaats] aangetroffen geldbedrag van € 8.500,00 uit misdrijf afkomstig is. Deze indicaties zijn dat verdachte kort geleden een forse gevangenisstraf heeft gehad voor, onder meer, het plegen van Opiumwetdelicten en het vervalsen van documenten. Voorts is verdachte gevlucht van de verkeerscontrole en zijn wapens en munitie in dit huis en op de vluchtroute van verdachte aangetroffen. Tenslotte wijst de officier van justitie er op dat verdachte geen verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld.
4.2.2. De verdediging betwist dat het gevonden geld aan verdachte kan worden toegeschreven en als dat wel het geval zou zijn, dat dan niet aannemelijk is dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft een bar in Spanje die hij thans heeft verpacht. Dit levert inkomen op. Ook heeft verdachte een aan hem toebehorende Range Rover verkocht. Dit leverde een bedrag op van € 35.000,00. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
4.2.3. De rechtbank is van oordeel dat niet vast te stellen is dat dit geldbedrag aan verdachte toebehoort. De woning aan het [adres] te [woonplaats] is niet door verdachte bij [M] gehuurd, doch door en op naam van een Canadees. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte in de woning op het [adres] verbleef. Daarnaast is evenmin aannemelijk gemaakt dat het in die woning aangetroffen geld van misdrijf afkomstig was. Ook al zou het geld aan verdachte toebehoren dan is niet uit te sluiten dat hij dat op rechtmatige wijze, door de pachtinkomsten of de verkoop van zijn auto, heeft verkregen. Daarbij geldt dat het geldbedrag niet van zo grote omvang is dat dit een indicatie is dat het uit misdrijf moet zijn verkregen. Gelet hierop is er onvoldoende bewijs om aan te nemen dat het geldbedrag van € 8.500,00 door verdachte uit misdrijf is verkregen. Verdachte dient van dit aan hem ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
4.3. Ten aanzien van het feit ten laste gelegd in zaak A onder 4
4.3.1. Volgens de officier van justitie zijn het vuurwapen van het merk Smith & Wesson, het vuurwapen van het merk Glock en deze munitie uit de auto van verdachte gegooid terwijl hij vluchtte voor de politie. De wapens en de munitie zijn namelijk langs de vluchtroute van de auto aangetroffen. Uit de bevindingen van de politie blijkt dat de Glock uit een auto moet zijn gegooid. Zij komen tot die conclusie omdat de patronen uit de Glock verspreid lagen en de kennelijk bij de Glock behorende patroonhouder op vier meter afstand van het wapen lag, wat er op zou duiden dat het wapen met kracht op de grond was geland. Ook doet de officier van justitie een beroep op de conclusies van de DNA rapportages ten aanzien van de bemonstering die is verkregen van de patroonhouder die – net als de Glock waar die houder bij hoort – is aangetroffen langs de vluchtroute waar verdachte heeft gereden, waarin geconcludeerd is dat verdachte celmateriaal kan hebben bijgedragen aan het daarop aangetroffen DNA mengprofiel. Ook zijn in de woning van verdachte aan het [adres] te [woonplaats] soortgelijke patronen als de patronen langs de vluchtroute aangetroffen.
4.3.2. De verdediging heeft betoogd dat de rechtbank met het NFI rapport van 2 september 2009, waarin een referentiemonster van het DNA van verdachte wordt vergeleken met onder meer een bemonstering van een houder van een vuurwapen (identiteitszegel [identiteitszegel]), geen kant op kan. De conclusie van dit rapport, dat verdachte een van de celdonoren van het celmateriaal in de bemonstering van de houder van een vuurwapen kan zijn, wordt niet door statistiek onderbouwd. In het rapport d.d. 28 oktober 2009 omtrent het vervolgens door prof. dr. A.D. Kloosterman uitgevoerde Y-chromosonaal DNA onderzoek wordt geconcludeerd dat een deel van het celmateriaal uit de bemonstering van de houder van een vuurwapen (identiteitszegel [identiteitszegel]), afkomstig kan zijn van verdachte of een in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man of van een man die niet aan verdachte verwant is maar wel hetzelfde Y-chromosonale profiel heeft. Het rapport concludeert dat het waarschijnlijker is dat de bemonstering DNA bevat van verdachte en een onbekende man, dan dat de bemonstering DNA bevat van twee onbekende mannen, niet zijnde verdachte.
4.3.3. De raadsman benadrukt dat – zoals prof. dr. A.D. Kloosterman ter zitting heeft bevestigd – aan de onderzoekers niet is medegedeeld dat de broer van verdachte bij verdachte in de auto zat tijdens zijn vlucht voor de politie en medeverdachte is in deze zaak. Nu een Y-chromosonaal DNA-profiel van kinderen met dezelfde vader gelijk is, althans de kans op mutaties daarin vele malen kleiner is vergeleken met Y-chromosonale DNA-profielen van personen die niet dezelfde vader hebben, was dit cruciale informatie die niet aan de onderzoekers had mogen worden onthouden en die afbreuk doet aan de conclusies uit het Y-chromosonale DNA-onderzoek. Nu het op de bemonstering van de houder van een vuurwapen (identiteitszegel [identiteitszegel]) aangetroffen DNA net zo goed van de broer van verdachte als van verdachte kan zijn, levert de match tussen dit bemonsterde DNA materiaal het DNA van verdachte geen bewijs op, aldus de raadsman.
4.3.4. De rechtbank oordeelt als volgt. Het is onduidelijk welke patroonhouder door de gerechtelijk deskundige op DNA sporen is onderzocht. De rechtbank neemt aan dat de bemonstering (identiteitszegel [identiteitszegel]) waar de DNA-onderzoeken naar zijn verricht, afkomstig is van een patroonhouder behorende het vuurwapen van het merk Glock dat – samen met deze patroonhouder - op de Amstelveenseweg op het middenstuk tussen het Stadionplein en het Haarlemmermeercircuit is aangetroffen. De rechtbank heeft dit niet met zekerheid kunnen vaststellen omdat het identiteitszegel [identiteitszegel] de bemonstering betreft van een vuurwapen [nummer] (p. 0083 van het doorgenummerde proces-verbaal) en krachtens het proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming (p. 174 van het doorgenummerde proces-verbaal) betrekking heeft op een vuurwapen Glock, maar de toevoeging “+ houder” is in het proces-verbaal doorgehaald.
4.3.5. De Amstelveenseweg ligt op de route die verdachte na zijn vlucht voor de politie met zijn medepassagier heeft gereden. Voorafgaand aan die vlucht heeft de medepassagier ter identificatie aan de politie een paspoort overhandigd op naam van [broer verdachte], zijnde de broer van verdachte. Nu de rechtbank niet kan uitsluiten dat de broer van verdachte tijdens de vlucht voor de politie naast verdachte in de auto heeft gezeten, is – gelet op de conclusies van het Y-chromosonaal DNA-onderzoek – niet uit te sluiten dat het celmateriaal dat op de houder van de Glock is aangetroffen niet van verdachte maar van de broer van verdachte is. De conclusies van de beide DNA-rapportages kunnen dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet tot bewijs dienen dat de gevonden patroonhouder van de Glock – en daarmee het in zaak A onder 4 ten laste gelegde vuurwapen merk Glock - aan verdachte toebehoort.
4.3.6. Het enkele feit dat de tenlastegelegde wapens en munitie worden gevonden langs de route waar verdachte met zijn medepassagier heeft gereden, is onvoldoende om tot bewezenverklaring te komen van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van die zaken. De in de woning aan het [adres] te [woonplaats] aangetroffen soortgelijke munitie levert geen bewijs op nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte daar verbleef, waarbij de rechtbank verwijst naar hetgeen is overwogen onder nummer 4.2.3.
4.3.7. Daar het dossier geen bewijs bevat van nauwe en bewuste samenwerking met een medeverdachte aan wie de hier ten laste gelegde zaken kunnen worden toegerekend, kan ook het in vereniging voorhanden hebben van die zaken niet bewezen worden.
4.3.8. Dit oordeel is niet anders wanneer de onderzochte houder, de (Glock)patroonhouder is die in de woning aan het [adres] is aangetroffen. Het is niet uit te sluiten dat de broer van verdachte ook in deze woning is geweest. Ook dan is onvoldoende vast komen te staan dat verdachte de houder voorhanden heeft gehad en verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
4.3.9. De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte de Smith & Wesson voorhanden heeft gehad. Volgens het DNA-rapport zijn volgens het DNA rapport (p. 085 van het doorgenummerde proces-verbaal) van de Smith & Wesson geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikte DNA-profielen verkregen. Met betrekking tot dit wapen geldt hetzelfde als hiervoor door de rechtbank ten aanzien van de Glock is overwogen.
Verdachte dient van de aan hem in zaak A onder 4 ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
4.4. Ten aanzien van het feit ten laste gelegd in zaak B onder 1
4.4.1. De officier van justitie acht hetgeen in zaak B onder 1 ten laste gelegde bewezen. De patronen en de houder zijn aangetroffen op de tafel in de woonkamer van de woning aan het [adres] te [woonplaats]. Het is, gelet op de aangetroffen Glock langs de vluchtroute van verdachte, aannemelijk dat de patronen en de patroonhouder, die op een Glock passen, ook van verdachte zijn, aldus de officier van justitie.
4.4.2. Volgens de verdediging is het onduidelijk waar de kogels en het magazijn zijn aangetroffen. De directeur van [M], de eigenaar van het perceel [adres] te [woonplaats], heeft daarnaast verklaard dat verdachte niet de huurder was van de woning. Dientengevolge is de heerschappij van verdachte over de daar aangetroffen patroonhouder en munitie niet vast te stellen en kan dit feit niet worden bewezen en dus moet vrijspraak volgen.
4.4.3. De rechtbank oordeelt als volgt. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte in de woning aan het [adres] te [woonplaats] verbleef, waarbij de rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor onder 4.2.3 is overwogen, is evenmin vast te stellen dat de in dat perceel aangetroffen munitie en patroonhouder aan verdachte toebehoorde. De rechtbank overweegt daarbij dat niet aangetoond is waar deze goederen in de woning zijn gevonden.
Verdachte dient van het aan hem in zaak B onder 1 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 juni 2009 te omstreeks 15.20 uur te Amsterdam als bestuurder van een voertuig personenauto, merk: Renault, gekentekend [kenteken], daarmee rijdende op de weg, het Stadionplein, met een snelheid van ongeveer 80 km/uur de kruising van het Stadionplein en de Stadionweg benaderde en deze met onverminderde snelheid overstak en daarbij rakelings langs een fietser reed en met een snelheid van ongeveer 100 km/uur zijn weg vervolgde over de Amstelveenseweg, en vervolgens wederom met een snelheid van ongeveer 80 km/uur zijn weg vervolgde door straten van de Olympiakade en de Turnerstraat en de Sportstraat en de Olympiaweg en de Herculesstraat en de Marathonweg en de Stadionweg en de Hectorstraat, zulks terwijl in die straten diverse fietsende en lopende weggebruikers reden en liepen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
6. Waardering van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde.
6.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
6.1.1. De officier van justitie is van mening dat bewezen kan worden dat verdachte het in zaak B onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Hij voert ter ondersteuning van zijn standpunt het volgende aan.
6.1.2. De officier van justitie heeft met een powerpointpresentatie ter terechtzitting beelden van de route die verdachte heeft gereden, getoond. Daaruit blijkt volgens de officier van justitie dat het kruispunt waarover verdachte met grote vaart heeft gereden, een druk kruispunt is. Bovendien kwam verdachte uit een weg waar hij tegen de rijrichting in reed. Tevens zijn de straatjes waar verdachte heeft gereden erg smal. Ook zijn hier veel fietsers en voetgangers aanwezig. In het proces-verbaal van de verbalisanten staat aangegeven welke route verdachte die dag heeft gereden. Daarbij zijn snelheden van 80 tot 100 kilometer per uur gehaald, waar 50 kilometer per uur als maximale snelheid is toegestaan. Dit verkeersgedrag van verdachte is gevaarzettend.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, zakelijk weergegeven, het volgende betoogd.
6.2.1. De feitelijkheden vinden geen dan wel onvoldoende onderbouwing in het dossier. Zo wordt er onder andere verklaard dat een fietser “op een haar na” is geraakt. Van deze fietser bevindt zich echter in het dossier geen aangifte noch is letsel geconstateerd. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte feit heeft begaan op de volgende feiten en omstandigheden.
6.3.1. Op donderdag 25 juni 2009 te 15:20 uur te Amsterdam is aan de bestuurder, verdachte, van de personenauto merk Renault en voorzien van kenteken [kenteken], een stopteken gegeven. Plotseling geeft verdachte veel gas en rijdt weg.viii Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zetten hierop de achtervolging in. Zij zien dat verdachte via de Tuyll van Serooskerkenweg rechtsaf het Stadionplein op rijdt. Aangekomen bij de kruising van het Stadionplein en de Stadionweg steekt verdachte met onverminderde snelheid deze kruising over, waarbij hij op een haar na een vrouw en een kind op een fiets mist. Verdachte rijdt vervolgens met 100 kilometer per uur over de Amstelveense weg en slaat rechtsaf de Olympiakade op. Hierop gaat hij rechts de Turnerstraat in en wederom rechts de Sportstraat in. Hierna slaat hij linksaf de Olympiaweg in om vervolgens rechtsaf de Herculesstraat in te rijden. Vanuit de Herculesstraat rijdt verdacht rechts de Marathonweg op en daarna wederom rechts de Stadionweg op. Door verdachte wordt met snelheden gereden van ongeveer 80 kilometer per uur, terwijl in deze straten zich op dat moment diverse fietsende en lopende weggebruikers bevinden.ix Uiteindelijk worden de auto en verdachte aangetroffen in de Hectorstraat.x
6.3.2. Nu in het geschrift, te weten een proces-verbaal van de achtervolging, wordt gerelateerd dat verdachte – kort gezegd – gevaarzettend verkeersgedrag heeft vertoond en in het proces-verbaal van bevindingen van het stilhouden van de auto van verdachte wordt gerelateerd dat verdachte vol gas wegrijdt, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het hem in zaak B onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en de rechtbank is daar ook van overtuigd.
7. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen
9.1. Het standpunt van de officier van justitie
9.1.1. De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder A en B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
9.1.2. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een ontzegging van het besturen van motorrijtuigen voor de duur van vier maanden.
9.1.3. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten: € 8.500,00, verbeurd wordt verklaard. Het geldbedrag is daarvoor vatbaar omdat het aan verdachte toebehoort en het geheel of grotendeels door middel van het in zaak A onder 3 bewezen geachte is verkregen, aldus de officier van justitie.
9.2. Het standpunt van de verdediging
9.2.1. De verdediging heeft voor alle ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit en heeft dientengevolge geen strafmaatverweer gevoerd.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
9.3.1. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
9.3.2. De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf laten meewegen dat verdachte zich op zodanige wijze heeft gedragen dat hij een gevaar op de weg heeft veroorzaakt en daarbij het verkeer heeft gehinderd. Verdachte heeft met hoge snelheden door de binnenstad van Amsterdam gereden op een tijdstip dat er ander verkeer, waaronder fietsers en voetgangers, aanwezig waren. Deze medeweggebruikers moeten er op kunnen vertrouwen dat anderen zich in het verkeer veilig gedragen. Verdachte heeft met zijn gedragingen de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
9.3.3. Tevens heeft verdachte zich onttrokken aan de verkeerscontrole van de opsporingsambtenaren. Dat de controle onrechtmatig was, doet hier niet aan af. Dit handelen van verdachte rechtvaardigt de hoogte van de hierna op te leggen geldboete.
9.3.4. Tot slot eist het belang van de verkeersveiligheid in dit geval dat een ontzegging van het besturen van een motorrijtuig wordt opgelegd.
9.3.5. Nu alleen het in zaak B onder 1 ten laste gelegde feit bewezen is verkaard, komt de rechtbank tot een andere strafoplegging dan geëist door de officier van justitie. Deze strafoplegging acht de rechtbank gelet op het hiervoor overwogene in deze zaak passend en geboden.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van tien dagen.
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden.
Gelast de bewaring van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een geldbedrag van
€ 8.500,00 ten behoeve van de rechthebbende.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 11 december 2009. Deze beslissing is afzonderlijk schriftelijk vastgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Wieland, voorzitter,
mrs. W.M. van den Bergh en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.D. Coumou, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2009.
De oudste rechter is buiten staat
mede te ondertekenen
i Een proces-verbaal van de uitleg dynamische controle donderdag 25 juni 2009 van 25 juni 2009, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T081, doorgenummerde pagina 1, inhoudende de verklaring van de verbalisant en een proces-verbaal van bevindingen van 25 juni 2009, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina 6 tot en met 8, inhoudende de verklaring van de verbalisanten.
ii Een proces-verbaal van de uitleg dynamische controle donderdag 25 juni 2009 van 25 juni 2009, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T081, doorgenummerde pagina 1, inhoudende de verklaring van de verbalisant.
iii Een proces-verbaal van relaas van 26 juni 2009, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], niet doorgenummerd, pagina 2, inhoudende de verklaring van de verbalisant.
iv Een proces-verbaal van bevindingen van 25 juni 2009 met nummer 2009175018-1, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], doorgenummerde pagina 4, inhoudende de verklaring van de verbalisanten.
v HR 21 november 2006, LJN: AY9670, G.J.M. Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2008, pagina ‘s 270-271.
vi Een proces-verbaal van relaas van 26 juni 2009 met nummer 2009175018, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pagina R003, inhoudende de verklaring van de verbalisant.
vii HR 17 januari 2006, NJ 2006/495.
viii Een proces-verbaal van bevindingen van 25 juni 2009 met nummer 2009175018-1, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], doorgenummerde pagina 4, inhoudende de verklaring van de verbalisanten.
ix Een geschrift, te weten een proces-verbaal van bevindingen van 25 juni 2009 met nummer 2009175018-1, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], welk proces-verbaal alleen is ondertekend door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 7 en 8, inhoudende de verklaring van de verbalisanten.
x Een proces-verbaal van bevindingen van 25 juni 2009 met nummer 2009175018-1, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], doorgenummerde pagina 4, inhoudende de verklaring van de verbalisanten.
Parketnummers: 13/533006-09 (zaak A); 13/470024-09(zaak B)
Inzake [verdachte]