4. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer tegen de vordering en voeren - kort gezegd - aan dat Heineken eigenlijk een verklaring voor recht vordert omtrent de vraag wie huurder is, in welke vordering zij in kort geding niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voorts is er volgens gedaagden geen sprake van een inhoudelijk geschil maar wordt het uitblijven van betaling slechts veroorzaakt door fouten van medewerkers van Heineken. Eerst moeten de rechtsverhoudingen tussen Heineken en de diverse andere vennootschappen helder en deugdelijk worden geregeld, aldus gedaagden. Volgens gedaagden is nimmer sprake geweest van een in rechte afdwingbare huurovereenkomst tussen Heineken en Gouden Kooi. Gouden Kooi betrof slechts een lege BV die tussen Heineken en (de pachter behorende tot) het [persoon 1]-concern werd gezet teneinde aan bepaalde regels te voldoen waaronder Heineken gerechtigd was om de horecabedrijven aan haar leveringen te binden. Gedaagden verwijzen naar afspraken die op 16 maart 2009 zijn gemaakt. Daarbij is Heineken volgens gedaagden akkoord gegaan met de indeplaatsstelling van Gouden Kooi door Kropa. Omdat, nu feitelijk diende te worden betaald, Kropa incasso-risico loopt en bij wanbetaling door de pachter of door andere oorzaken in betalingsproblemen kan komen te verkeren, verlangde Heineken echter ten onrechte dat Kropa hetzelfde huurbedrag zou betalen als Gouden Kooi deed. Daaromtrent kunnen en moeten partijen andere afspraken maken, aldus gedaagden.
Beoordeling
5. Waar nodig zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen. Geoordeeld wordt als volgt.
6. Anders dan gedaagden aanvoeren heeft de vordering van Heineken geen betrekking op een verklaring voor recht. Wel dient voor een beoordeling van de vordering (eventueel) een voorlopig oordeel te worden gegeven omtrent de voorvraag welke vennootschap thans als huurster moet worden aangemerkt. Of dat in dit kort geding mogelijk is zal hierna blijken.
7. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen, dan wel of de vordering van Heineken in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
8. De stellingen van gedaagden komen er op neer dat de onder 1.1 bedoelde huurovereenkomsten niet als afzonderlijke, in rechte afdwingbare huurovereenkomsten kunnen worden aangemerkt omdat zij slechts betekenis hebben binnen het gehele raamwerk van afspraken omtrent gebruik van de panden, leveranties, kortingen, borgstellingen en wat dies meer zij, tussen het [persoon 1]-concern enerzijds en Heineken anderzijds. Gedaagden hebben daartoe bovendien aangevoerd dat Gouden Kooi een lege BV betrof en dat zij nimmer (ook niet tot medio maart 2009) feitelijk enige huur heeft betaald of ontvangen.
9. Deze stellingen van gedaagden worden niet gevolgd. Reeds omdat, naar Heineken onbetwist heeft gesteld, de feitelijke exploitant van het horecabedrijf een 100% dochter is van Gouden Kooi kan Gouden Kooi niet worden aangemerkt als een lege BV, althans als een vennootschap die moet worden vereenzelvigd met Plassania of een andere vennootschap. Nu zowel Gouden Kooi als Plassania behoren (althans in de betreffende periode behoorden) tot hetzelfde concern, vormt het feit dat Gouden Kooi niet feitelijk aan Heineken betaalde en dat Heineken niet feitelijk aan Plassania betaalde op zichzelf onvoldoende reden om de beide rechtsverhoudingen niet als huurovereenkomsten aan te merken. Het staat de verhuurder in beginsel immers vrij om te bepalen op welke wijze de huur dient te worden betaald (i.c. door verrekening tussen vorderingen op en van vennootschappen van hetzelfde concern). Dat er naast de huurovereenkomsten tussen de diverse vennootschappen nog andere afspraken en overeenkomsten van toepassing waren doet – naar voorlopig oordeel – evenmin af aan de rechtsgeldigheid van de onderhavige huurovereenkomsten, aan het feit dat Gouden Kooi daarbij partij is en aan de opeisbaarheid van daaruit voortvloeiende verbintenissen.
10. Uit het voorgaande volgt dat er – voorlopig oordelend – van uit wordt gegaan dat tussen Heineken en Gouden Kooi sprake was van een huurovereenkomst op grond waarvan Gouden Kooi verplicht was tot huurbetaling aan Heineken.
11. Gouden Kooi voert daarnaast aan dat zij van bovenbedoelde betalingsverplichting is ontslagen omdat haar plaats als huurder is ingenomen door Kropa middels contracts-overname of indeplaatsstelling. Voor beide vormen van contractsovergang is de medewerking van Heineken noodzakelijk. Heineken heeft die medewerking (onder meer) afhankelijk gesteld van het tekenen door Kropa van de door Heineken opgestelde akten van indeplaatsstelling. Daarin wordt Kropa verplicht tot betaling van dezelfde huurprijs als Gouden Kooi voordien verschuldigd was. Kropa is met deze laatste voorwaarden niet akkoord gegaan. Daardoor is niet aannemelijk dat tussen Heineken en Kropa wilsovereenstemming is bereikt omtrent de (hoofdpunten van de) door Kropa beoogde indeplaatsstelling.
12. Nu gesteld noch gebleken is dat de huurovereenkomst tussen Heineken en Gouden Kooi en de daaruit voor Gouden Kooi voortvloeiende verplichtingen op enige andere wijze een einde is gekomen, volgt uit het voorgaande dat Gouden Kooi aansprakelijk is gebleven voor het nakomen van de betalingsverplichtingen uit de onder 1.2 bedoelde huurovereenkomsten.
13. Uit het voorgaande volgt tevens dat de vorderingen jegens Kropa niet toewijsbaar zijn. Nu Kropa door haar opstelling de onderhavige procedure noodzakelijk heeft gemaakt zal dit geen consequenties hebben voor de proceskosten.
14. Hetgeen Gouden Kooi heeft aangevoerd omtrent eventuele fouten of onvolkomenheden van medewerkers van Heineken vormt – wat daar ook van zij – geen grond voor een (eventueel) beroep op opschorting door Gouden Kooi.
15. Gouden Kooi heeft de hoogte van de gevorderde huurachterstand c.a. niet betwist, zodat deze jegens haar toewijsbaar is. Hetzelfde geldt ten aanzien van de gevorderde rente.
16. De huurachterstand is zodanig dat, voorlopig oordelend, wordt geconcludeerd dat een vordering tot ontbinding in een bodemprocedure zoveel kans van slagen heeft dat het vooruitlopen daarop door toewijzing van de (voorwaardelijk) gevorderde ontruiming in dit geval gerechtvaardigd is.
17. De vorderingen gericht op betaling van toekomstige, thans nog niet opeisbare huurtermijnen zijn niet toewijsbaar omdat daarvoor onvoldoende is gesteld. Hetzelfde geldt ten aanzien van de vordering van een verbod om het gehuurde, na een eventuele ontruiming, weer in gebruik te nemen.
18. Derhalve wordt de vordering toegewezen als hieronder wordt bepaald.
19. Hetgeen betaald zal worden ingevolge de veroordeling tot betaling hieronder uitgesproken, strekt als voorschot op hetgeen als te betalen zal worden toegewezen in de beslissing in de bodemprocedure terzake van onderhavig geschil.
20. Gelet op de afloop van de procedure worden gedaagden veroordeeld in de kosten gevallen aan de zijde van Heineken.