ECLI:NL:RBAMS:2009:BK6685

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/845027-06 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift en opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften door directeuren van een trustkantoor

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, zijn de verdachten, directeuren van een trustkantoor, beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten op 22 december 2000 aandelen hebben verkocht aan hun eigen vennootschap voor prijzen die ver boven de marktwaarde lagen, met als doel hun schuld aan de vennootschap af te lossen. Dit leidde tot aanzienlijke fiscale voordelen, aangezien de transacties in feite uitdelingen waren waarover inkomstenbelasting verschuldigd was. De rechtbank oordeelde dat de verdachten op de hoogte waren van de onjuistheid van hun aangiften en dat zij opzettelijk onjuiste informatie hebben verstrekt aan de belastingdienst. De verdediging voerde aan dat de verdachten te goeder trouw handelden en dat er geen bewijs was voor opzet. De rechtbank verwierp deze argumenten en legde een aanzienlijke geldboete en een voorwaardelijke gevangenisstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de verdachten. De rechtbank constateerde ook ernstige vormverzuimen in het opsporingsonderzoek, maar oordeelde dat deze niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidden. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van directeuren in het bedrijfsleven en de noodzaak om fiscale wetgeving na te leven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/845027-06 (PROMIS)
Datum uitspraak: 24 november 2009
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952 ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 februari 2008, 6 maart 2008, 10 april 2008, 26 mei 2008, 20 juni 2008 en 4 juli 2008 en 3 november 2009, 5 november 2009, 6 november 2009, 9 november 2009 en 10 november 2009.
Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door eerst mr. J.J.M. van Dis-Setz en daarna door mrs. T.M. Bosch en V.S.Th. Leenders; verdachte, die hierna ook [verdachte] wordt genoemd, liet zich vertegenwoordigen door mr. R.W.J. Kerckhoffs, advocaat-belastingkundige te Breda, die hij hiertoe voor de terechtzittingen van november 2009 volmacht heeft gegeven.
Alle hierna te bespreken verweren zijn zakelijk en kort samengevat weergegeven.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2000 tot en met 31 december 2000, althans in het jaar 2000, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een geschrift te weten een "Aan- en Verkoopovereenkomst m.b.t. Aandelen" ("share sale and purchase agreement") met bijlage(n) "Bewijsstuk I" ("exhibit I") en/of "Bewijsstuk II" ("exhibit II") (D-83) zijnde (tezamen) een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, of valselijk heeft doen opmaken of heeft doen vervalsen immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (in) voornoemde "Aan- en Verkoopovereenkomst m.b.t. Aandelen" ("share sale and purchase agreement") met bijlage(n) "Bewijsstuk I" ("exhibit I") en/of "Bewijsstuk II" ("exhibit II") (D-83) toen en daar valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op/in dat geschrift vermeld en/of geschreven, en/althans doen en/of laten vermelden en/of schrijven:
(i) de passage(s): "deze overeenkomst bestaat uit 4 pagina's en is opgesteld heden de 1ste dag van december 2000 door en tussen" ("this agreement consists of 4 pages and is made this 1st day of December, 2000 by and between: []") en/of "ten blijke waarvan deze overeenkomst getekend is in drie exemplaren op de bovengenoemde datum" ("in witness whereof this agreement has been signed in 3 counterparts on the date hereinbefore mentioned.") terwijl in werkelijkheid deze overeenkomst niet op 1 december 2000 is ondertekend dan wel (definitief)
is gemaakt, maar op 22 december 2000 althans op een datum gelegen na 1 december 2000 en/of
(ii) de passage: "De aankoopprijs van Aandelen G is NLG 7.340.264,00; d.w.z. de waardering van de recente uitgifte van aandelen in het vermogen van het bedrijf G, conform de laatst bepaalde waarde van het bedrijf G, d.w.z. op dat moment een minimum aandelenprijs van NLG 167,50 per aandeel, zoals besproken op een andeelhoudersvergadering die gehouden is op 22 december 2000." ("The purchase price of Shares G is NLG 7,340,264.00 being the valuation of the recent issuance of shares in the capital of the Company G, in conformity with the latest value of the Company G being at the moment a minimum share price of DFL 167.50 per share, as discussed in a shareholders meeting held 22.12.00.") terwijl in werkelijkheid op de aandeelhoudervergadering van Stonehenge Telecom N.V., "Bedrijf G" ("Company G"), d.d. 22 december 2000 niet gesproken is over een (minimum) prijs (van HFL 167,50) per aandeel althans gesproken is over een andere prijs per aandeel, te weten een lager (minimum) bedrag dan HFL 167,50 per aandeel en/of terwijl in werkelijkheid de "aankoopprijs" ("purchase price") niet overeenkwam met de waarde van de aandelen Stonehenge Telecom N.V., "Bedrijf G"("Company G"), en/of
(iii) de passage(s): "De aankoopprijs van Aandelen H is NLG 12.960.000,00, d.w.z. de waarde van de Aandelen H conform de meest recente waarde van het Bedrijf H en zijn dochterondernemingen." ("The purchase price of Shares H is NLG 12,960,000.00 being the value of the Shares H in conformity with the latest value of the Company H and its subsisiaries.") terwijl in werkelijkheid de verkoopprijs niet overeenkwam met de waarde van de aandelen UC.com Ltd, "Bedrijf H" ("Company H"),;
terwijl, verdachte en/of zijn mededader(s) dat/die geschriften in strijd met de waarheid hebben ondertekend en/of voorzien van handtekeningen ter bevestiging van het in die/dat geschrift(en) gestelde;
zulks met het oogmerk om dat/die (samenstel van) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken
art 225 Wetboek van Strafrecht
2.
hij, op of omstreeks 29 december 2000, althans in het jaar 2000, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in een authentieke akte, te weten een notariële akte d.d. 29 december 2000, betreffende de overdracht van het economisch eigendom van effecten "overdracht van aandelen op naam in economische zin" ("transfer of registered shares in economical sense"), met bijlage(n) (D/114), een valse opgave heeft doen of laten opnemen:
- de volgende passage: "op de eerste dag van december tweeduizend hebben [verdachte] en [C] een Koop- en Verkoopovereenkomst gesloten ("de Koopovereenkomst") met betrekking tot de verkoop, overdracht en afstand van het geregistreerde en economische eigendom (in de meest volledige zin) van" ("on the first day of December two thousand, [verdachte] and [C] entered into an Sale and Purchase Agreement ("the Purchase Agreement") regarding the sale, transfer and assignment of the registered and benificial (to the fullest economical extent) ownership of:"),
van de waarheid van welke feiten die akte moet doen blijken, terwijl in werkelijkheid (de inhoud van) genoemde genoemde "Koop- en Verkoopovereenkomst" ("sale and purchase agreement") pas op 22 december 2000, althans op een datum na 1 december 2000, (definitief) is overeengekomen en/of ondertekend, en/of genoemde notariële akte (vervolgens) te ondertekenen en/of voorzien van (een) handtekening(en) ondertekend ter bevestiging van de juistheid van het daarin gestelde één en ander in strijd met de waarheid
zulks met het oogmerk om die akte of een afschrift daarvan te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de waarheid.
art 227 Wetboek van Strafrecht
3.
[C] Holding B.V., op of omstreeks 8 juni 2001 althans in het jaar 2001 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2000 ten name van de rechtspersoon [C] Holding B.V.(D-2) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, en/althans heeft/hebben doen en/of laten doen door (een) ander(en), immers heeft/hebben genoemde rechtspersoon en/of de mededader(s) van genoemde rechtspersoon opzettelijk op die/dat bij de inspecteur der belastingen te Amsterdam en/of elders in Nederland ingeleverde aangifte vennootschapsbelasting:
- bij de vraag "1k: Hebben in 2000 transacties plaatsgevonden met aandeelhouders-natuurlijke personen of met (buitenlandse)(klein)dochters en overige verbonden lichamen of zijn er overeenkomsten afgesloten met aandeelhouders-natuurlijke personen?" (in strijd met de waarheid) 'nee' geantwoord, althans een kruisje gezet bij het antwoord 'nee', terwijl er in (december) 2000 een "Aan- en Verkoopovereenkomst m.b.t. Aandelen" ("share sale and purchase agreement") (D-83) is overeengekomen tussen [C] Holding B.V. en verdachte, zijnde (enig) aandeelhouder van [C] Holding B.V., terwijl dat feit er toe heeft gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven, aan/tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen en/of opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art. 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
artikel 47 Wetboek van Strafrecht
artikel 51 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij, op of omstreeks 8 juni 2001 althans in het jaar 2001 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen, deze niet en/of onjuist en/of onvolledig heeft verstrekt en/of heeft doen verstrekken aan ((een) ambtena(a)r(en) van) de Belastingdienst, immers heeft genoemde verdachte alstoen aldaar geen en/of onjuiste en/of onvolledige inlichtingen en/of gegevens verstrekt en/of doen verstrekken aan ((een) ambtena(a)r(en) van) de Belastingdienst door in de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2000, ten name van de rechtspersoon [C] Holding B.V.(D-2), bij de vraag "1k: Hebben in 2000 transacties plaatsgevonden met aandeelhouders-natuurlijke personen of met (buitenlandse)(klein)dochters en overige verbonden lichamen of zijn er overeenkomsten afgesloten met aandeelhouders-natuurlijke personen?" (in strijd met de waarheid) 'nee' te antwoorden en/of te doen antwoorden, althans een
kruisje te zetten en/of te doen zetten bij het antwoord 'nee', terwijl er in (december) 2000 een "Aan- en Verkoopovereenkomst m.b.t. Aandelen" ("share sale and purchase agreement") (D-83) is overeengekomen tussen [C] Holding B.V. en verdachte, zijnde (enig) aandeelhouder van [C] Holding B.V.,
terwijl dat/die feit(en) er toe heeft/hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven,
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art. 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 2 ahf/ onder a Algemene wet inzake rijksbelastingen
4.
[C] Holding B.V., op of omstreeks 1 november 2002 althans in het jaar 2002, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2001 ten name van de rechtspersoon [C] Holding B.V.(D-3), onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, en/althans heeft/hebben doen en/of laten doen door (een) ander(en), immers heeft/hebben genoemde rechtspersoon en/of de mededader(s) van genoemde rechtspersoon opzettelijk op die/dat bij de inspecteur der belastingen te Amsterdam en/of elders in Nederland ingeleverde aangifte vennootschapsbelasting:
(i) een te hoog bedrag opgenomen of doen opnemen bij vraag "19k: Waarderingsvermindering van effecten.";
(ii) (een) te la(a)g(e) bedrag(en) aan te betalen vennootschapsbelasting en/of (een) te ho(o)g(e) bedrag(en) aan terug te vragen vennootschapsbelasting opgegeven en/of te la(a)ge belastba(a)re bedrag(en), althans een te laag bedrag aan belasting en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen en/of laten opgeven en/of vermelden;
terwijl dat/die feit(en) er toe heeft/hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven, aan/tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen en/of opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art. 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art. 51 Wetboek van Strafrecht
2. Voorvragen
2.1. Geldigheid van de dagvaarding
2.1.1. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de inleidende dagvaarding op verschillende onderdelen nietig is. Daartoe heeft zij het volgende gesteld.
Het onder feit 1 alternatief ten laste leggen van medeplegen en doen plegen leidt tot innerlijke tegenstrijdigheid en onduidelijkheid. Zie ook HR 3 november 1930, NJ 1931, 599. Voorts is het ten laste gelegde onder feit 1, onderdeel (ii), door het veelvuldige gebruik van haakjes onvoldoende feitelijk en concreet. Ten slotte is de betekenis van ‘de waarde’ in onderdeel (ii) en (iii) van het ten laste gelegde onduidelijk, zodat de dagvaarding op die punten onvoldoende feitelijk is.
2.1.2. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt de verweren om de volgende redenen.
Er bestaat geen algemene regel waaruit volgt dat elkaar uitsluitende deelnemingsvormen niet alternatief ten laste gelegd kunnen worden. Vanwege deze alternatieve wijze van ten laste leggen leidt het opnemen van verschillende deelnemingsvormen bovendien niet tot innerlijke tegenstrijdigheid. Het door de verdediging aangehaalde arrest van de Hoge Raad kan niet als onderbouwing van het verweer van de verdediging dienen, alleen al omdat de Hoge Raad daarin voorbij gaat aan het betoog dat de dagvaarding nietig is.
Voorts is wat onder feit 1 in het algemeen en ook in het bijzonder ten aanzien van de onderdelen (ii) en (iii) ten laste is gelegd, voldoende feitelijk, concreet en duidelijk. Onder feit 1 is uitgebreid omschreven van welke feitelijke handelingen verdachte wordt beschuldigd. Het is in deze zaak niet noodzakelijk dat daarnaast een concrete omschrijving per deelnemingsvorm wordt uitgewerkt.
De formulering van de zinsnede over het verhandelde tijdens de aandeelhoudersvergadering van 22 december 2000 (onderdeel ii) laat, zoals de verdediging terecht opmerkt, diverse mogelijkheden open. Dit kan echter niet tot zoveel onduidelijkheid hebben geleid dat de verdediging zich onvoldoende tegen de beschuldigingen heeft kunnen verweren. Het betreft immers een zeer specifiek en afgebakend onderwerp. Bovendien zijn de verschillende mogelijkheden duidelijk te bepalen en te overzien, zoals ook treffend blijkt uit de opsomming daarvan in het door de verdediging gevoerde pleidooi.
Ten slotte moet het begrip ‘waarde’ in de onderdelen (ii) en (iii) gelezen worden als ‘marktwaarde op het moment van overdracht’. Gezien de deskundigheid van verdachte, de context van de ten laste gelegde feiten, de stukken in het dossier en de verhoren van verdachte en zijn medeverdachten, moet dit aan de verdediging duidelijk zijn geweest.
Ook overigens is, gezien de door de verdediging gevoerde verweren, gebleken dat de inhoud van de beschuldigingen aan de verdediging genoegzaam duidelijk is geweest.
De dagvaarding voldoet dan ook aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en is daarmee geldig.
2.2. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
2.2.1. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat het Openbaar Ministerie in zijn vervolging van verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
(1) Bij de vervolging van verdachte is sprake van ongelijkheid en willekeur, omdat verdachte wel wordt vervolgd, maar niet zijn voormalige medevennoot [persoon 1], verder [persoon 1], hoewel hij voor dezelfde prijs als verdachte aandelen UC.com.ltd aan zijn privévennootschap heeft verkocht en nauw bij het overleg over de vaststelling van de waarde van deze (en andere) aandelen betrokken is geweest. Nu het openbaar ministerie kennelijk het standpunt inneemt dat tegen [persoon 1] onvoldoende bewijs voor vervolging daarvoor bestaat, is het innemen van een andersluidend standpunt ten aanzien van verdachte in strijd met het gelijkheidsbeginsel, althans met het verbod van willekeur. Dat moet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging van verdachte ter zake van feit 1, sub (iii) leiden.
(2) De FIOD en het Openbaar Ministerie hebben de rechter-commissaris opzettelijk misleid door bij hem de indruk te wekken dat (de kantoren van TMF in) de panden [A] en [B] in Amsterdam door middel van een luchtbrug met elkaar waren verbonden. Dit verweer is al tijdens de zittingen in 2008 aan de orde geweest en de rechtbank heeft het op 4 juli 2008 verworpen. De rechtbank is nu echter voor een deel anders samengesteld en kan op de eerder genomen beslissing terugkomen. Bovendien heeft de rechtbank bij die beslissing geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat de officier van justitie “doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte” heeft gehandeld. Zij heeft daarmee een gecombineerd criterium gehanteerd in plaats van afzonderlijk te bepalen dat hetzij niet doelbewust, hetzij niet met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte is gehandeld. De rechtbank wordt verzocht alsnog afzonderlijk vast te stellen of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte is gehandeld.
(3) De FIOD heeft van een door de raadsman van verdachte op 27 april 2006 met verdachte en medeverdachte [medeverdachte], verder [medeverdachte], op hun kantoor gevoerd en uren durend gesprek één of meer delen uitgeluisterd en voor het onderzoek gebruikt. Dit kan worden afgeleid uit een uitlating van [persoon 2] van kantoor Haarlem van de Belastingdienst in een e-mail van 10 mei 2006 aan zijn leidinggevende [persoon 3] (als productie 2 aan de pleitnotities preliminair verweer van mr. Kerckhoffs van 3 november 2009 gehecht). Daarin staat: “A’dam is al op de hoogte van het feit dat men ([persoon 4]) zich zal beroepen op het niet kenbaar maken van het verleende uitstel.” Deze – feitelijke – mededeling kan uitsluitend afkomstig zijn uit genoemd gesprek van 27 april 2006, omdat toen daarover is gesproken en dit voornemen vóór 10 mei 2006 nog niet op een andere wijze aan de Belastingdienst ter kennis kan zijn gekomen.
De conclusie luidt dan ook dat leden van het onderzoekteam het gesprek van 27 april 2006 – in ieder geval voor een deel – hebben beluisterd en geregistreerd. Dit volgt ook uit de verklaring van [persoon 5] van de Belastingdienst in zijn verhoor ter terechtzitting van 5 november 2009, dat hij tijdens het opsporingsonderzoek van [persoon 6] (FIOD-ECD) heeft gehoord dat deze uit genoemd gesprek concrete informatie had opgevangen, maar daarmee tot zijn spijt niets kon doen, omdat het om een geheimhoudersgesprek ging. De verklaring van [persoon 6], eveneens ter zitting van 5 november 2009, dat hij geen enkele informatie uit dat gesprek heeft geregistreerd, moet als ongeloofwaardig worden aangemerkt.
Dat betekent dat een dermate grote inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde is gemaakt dat niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moet volgen.
(4) Opnamen van zogenaamde geheimhoudersgesprekken zijn niet tijdig vernietigd. Uit het dossier blijkt dat het opsporingsonderzoek zich feitelijk in de periode van 10 april 2006 tot eind mei 2006 heeft afgespeeld. Op 10 april 2006 zijn de eerste telefoontaps geplaatst en vanaf 24 april 2006 zijn gedurende twee weken met behulp van bijzondere afluisterapparatuur ook gesprekken in de werkkamer van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] afgeluisterd. Na 31 mei 2006 heeft de FIOD-ECD zich voornamelijk met het op schrift vastleggen van de bevindingen beziggehouden.
Onder de opgenomen gesprekken bevond zich een groot aantal gesprekken met geheimhouders, in het bijzonder met verdachtes raadsman. Gelet op artikel 4 van het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken (Bbvs) (Stb. 1999, 548), moet een opsporingsambtenaar die van dergelijke gesprekken kennisneemt, de officier van justitie daarvan onverwijld in kennis stellen en moet deze terstond de vernietiging van het materiaal (processen-verbaal en andere voorwerpen) bevelen. Ook het College van procureurs-generaal en het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) hebben op het belang van een juiste uitvoering van deze regeling gewezen. Het CBP heeft daarbij benadrukt dat tussen het bevel tot vernietiging en de daadwerkelijke vernietiging niet meer dan één dag mag zitten.
[persoon 6] van de FIOD-ECD heeft al eind april, begin mei 2006 van diverse telefoontaps vastgesteld dat het om geheimhoudersgesprekken ging. Toch heeft de FIOD-ECD pas op 10 juli 2006, en dus niet onderwijld, de vernietiging van deze taps verzocht, en dan nog niet eens van alle taps met geheimhoudersgesprekken. Bovendien heeft FIOD-ambtenaar en lid van het onderzoekteam [persoon 7] dit verzoek gedaan. Daaruit blijkt dat de geheimhoudersgesprekken onder de hoede van het onderzoekteam zijn gebleven en niet zijn afgezonderd. Daarna heeft officier van justitie mr. M. Zwinkels pas op 17 juli 2006, en dus niet terstond, de vernietiging bevolen. Van de vernietiging zelf heeft de politie niet eerder dan op 22 augustus 2006 proces-verbaal opgemaakt, en dus niet binnen een dag na het bevel daartoe.
Ten slotte bleken zich nog in het voorjaar van 2009 geheimhoudersgesprekken in het dossier te bevinden, die, na een verzoek van de FIOD-ECD van 8 mei 2009 en een bevel van de officier van justitie van 18 mei 2009, op 15 juni 2009 zijn vernietigd. Uit het daartoe opgemaakte proces-verbaal valt op te maken dat niet alle versies van de geheimhoudersgesprekken zijn vernietigd, omdat van de telefoongesprekken een archief-dvd bestaat. De hier geschetste gang van zaken is in strijd met artikel 126aa Sv.
Bij de vernietiging van de in het kantoor van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] opgenomen gesprekken (OVC) zijn de wettelijke regels eveneens geschonden. Hoewel [persoon 6] al begin mei 2006 wist dat zich daaronder geheimhoudersgesprekken bevonden, heeft de FIOD-ECD daarvan pas in een proces-verbaal van 31 mei 2006 uitdrukkelijk melding gemaakt. Het onderzoekteam heeft dus de gehele maand mei 2006 over de opnamen van deze gesprekken beschikt. In die periode is onder meer geprobeerd de opnamekwaliteit te verbeteren. Daarvan is pas op 13 juli 2006 proces-verbaal opgemaakt. De dag daarna heeft de FIOD-ECD bij officier van justitie mr. M. Zwinkels (opnieuw) melding gemaakt van het eerder genoemde gesprek van 27 april 2006. Deze heeft vervolgens op 17 juli 2006 de vernietiging daarvan bevolen, die niet eerder dan op 1 september 2006 is uitgevoerd. Ook hier is onduidelijk of alle opnamen van geheimhoudersgesprekken zijn vernietigd en ook hier heeft de officier van justitie onrechtmatig gehandeld.
Dat betekent dat het openbaar ministerie tijdens het vooronderzoek ernstige vormverzuimen heeft begaan. Daarop past uitsluitend de sanctie van niet-ontvankelijkheid.
Ook als de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf niet tot niet-ontvankelijkheid zouden leiden, dient dat wel te gelden voor de combinatie van wat onder (2) tot en met (4) is aangevoerd, aldus nog steeds de verdediging.
2.2.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat het niet-ontvankelijkheidsverweer in al zijn onderdelen moet worden verworpen. Zijn argumenten voor dit standpunt worden hieronder waar nodig besproken.
2.2.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met betrekking tot de door de verdediging aangevoerde verweren het volgende van oordeel.
(1) De officier van justitie heeft een ruime beleidsvrijheid bij de keuze tot het al of niet vervolgen van verdachten. Gelet op de verschillen in onder meer de bewijspositie en de omvang van de verkooptransacties tussen [persoon 1] enerzijds en verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] anderzijds, kon hij beslissen laatstgenoemden te vervolgen en de strafzaak tegen [persoon 1] te seponeren. Van schending van een behoorlijke procesorde is daarbij niet gebleken. Uit dit beginsel volgt evenmin dat in de tenlastelegging van verdachte feit 1 onder (iii) niet meer opgenomen mocht worden.
(2) De rechtbank ziet, ook in haar gewijzigde samenstelling, geen aanleiding terug te komen op haar in het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 juli 2008 vastgelegde beslissing dat het verweer tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in verband met de gang van zaken rond de zogenaamde luchtbrug wordt verworpen. Voor zover de verdediging het standpunt inneemt dat de rechtbank in die beslissing “doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte” als één gecombineerd criterium heeft gehanteerd, berust dat standpunt op een onjuiste lezing van de beslissing. Met het tussenwoord “en” heeft de rechtbank bedoeld het verweer op ieder van beide gronden afzonderlijk te verwerpen. De rechtbank herhaalt voorts zoals reeds vermeld in genoemd proces-verbaal van 4 juli 2008 dat zij vormverzuimen bij de toepassing van het bijzondere opsporingsmiddel van het opnemen van vertrouwelijke communicatie heeft geconstateerd, en dat die vormverzuimen niet meer kunnen worden hersteld.
(3) Op de terechtzitting van 5 november 2009 is een aantal getuigen gehoord ([persoon 2], [persoon 5], [persoon 8] en [persoon 6]). Het doel hiervan was uitsluitsel te krijgen over de vraag of de zin “A’dam is al op de hoogte van het feit dat men ([persoon 4]) zich zal beroepen op het niet kenbaar maken van het verleende uitstel” in het e-mailbericht van [persoon 2] aan [persoon 3] van 10 mei 2006 erop duidt dat een of meer delen van het gesprek van 27 april 2006 van de raadsman mr. Kerckhoffs met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij het vooronderzoek zijn gebruikt. Getuige [persoon 5] heeft op de zitting, voor zover van belang, verklaard dat getuige [persoon 6] hem tijdens het onderzoek te kennen had gegeven dat hij waardevolle informatie had verkregen uit een gesprek met een advocaat dat was opgenomen met behulp van de in de werkkamer geplaatste opnameapparatuur. Hij vertelde tevens dat hij die helaas niet kon gebruiken, omdat de informatie uit een geheimhoudersgesprek afkomstig was. [persoon 6] had hem niet verteld om welke (waardevolle) informatie het ging. Getuige [persoon 6] heeft verklaard dat hij het gesprek van 27 april 2006 enkele dagen later heeft “doorgespoeld” met de bedoeling vast te stellen of het als een geheimhoudersgesprek moest worden aangemerkt. Hij heeft tevens verklaard dat hij geen onderdelen van het gesprek heeft geregistreerd of gebruikt bij het onderzoek.
De rechtbank acht deze verklaring van [persoon 6] geloofwaardig. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat getuige [persoon 5] heeft verklaard niet te weten welke informatie [persoon 6] zou hebben opgevangen. Dat betekent dat niet is gebleken dat de hiervoor geciteerde zin uit het e-mailbericht van 10 mei 2006 bij het vooronderzoek is geregistreerd en gebruikt. Dit onderdeel vormt dan ook geen aanleiding tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
(4) Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat bij het vernietigen van de geheimhoudersgesprekken vormen zijn verzuimd. Dit geldt zowel voor de gesprekken die met behulp van het tappen van de telefoons zijn opgevangen, als voor de gesprekken die uit de werkkamer van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] afkomstig zijn. In vrijwel alle gevallen zijn daarbij de wettelijke termijnen niet in acht genomen en zijn de opnamen te laat vernietigd, nadat daartoe te laat het verzoek was gedaan en te laat het bevel was gegeven.
De rechtbank is echter eveneens, net als de officieren van justitie, van oordeel dat het bij dit alles om slordigheden handelt en dat doelbewust noch met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte te werk is gegaan. Dit betekent dat geen aanleiding bestaat het Openbaar Ministerie in de vervolging van verdachte niet-ontvankelijk te verklaren.
Ook de combinatie van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden vormt, gelet op de toe te passen criteria, geen reden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie over te gaan. De verweren van de verdediging worden daarom in al hun onderdelen en als geheel verworpen.
De rechtbank zal evenmin het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting aan de hiervoor onder de 2 en 4 bedoelde vormverzuimen verbinden, aangezien de door het verzuim verkregen resultaten van het onderzoek niet belastend zijn en de verdediging derhalve geen belang heeft bij dit rechtsgevolg.
Wel komt strafvermindering in verband met de geconstateerde vormverzuimen in aanmerking, zo de rechtbank in het vervolg van dit vonnis aan strafoplegging toekomt.
3. De feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiteni.
3.1. [verdachte] is directeur en grootaandeelhouder van [C] Holding BV, verder [C], en [medeverdachte] van [M] Beheer BV, verder [M]. Hun vennootschappen hebben in 1999 een deel van de indirect door deze vennootschappen gehouden aandelen in het toen door hen geleide trustkantoor TMF dat vele bedrijven bedient, verkocht. [C] en [M] ontvingen daarvoor ieder ruim 23 miljoen gulden.ii
3.2. Vervolgens heeft [C] veel privé-uitgaven van [verdachte] en heeft [M] veel privé-uitgaven van [medeverdachte] betaald. Daardoor is een rentedragende schuld in rekening-courant van ieder van hen aan de eigen vennootschap ontstaan. Deze schuld is voor ieder van hen uiteindelijk tot meer dan 20 miljoen gulden opgelopen.iii
3.3. Die privé-uitgaven betroffen onder meer de aankoop voor een prijs van in totaal ongeveer 1,2 miljoen gulden van niet ter beurze genoteerde aandelen Stonehenge Telecom NV, verder Stonehenge, en van niet ter beurze genoteerde aandelen UC.com Ltd., verder UC.com.iv
De aankoopprijs van het aandeel Stonehenge varieerde tussen f 18,- en f 25,-v, die van het aandeel UC.com tussen 20 en 40 Britse pencevi. Voor die laatstgenoemde prijs hebben verdachten op 15 juli 2000 de betaling gedaan en het certificaat van eigendom van de hiervoor gekochte partij hebben zij in september 2000 ontvangen.vii
Stonehenge heeft de aandelen Stonehenge publiekelijk te koop aangeboden voor prijzen die varieerden tussen f 18,- (prospectus van 30 juli 1999) en f 167,50 (prospectus van 14 juli 2000), terwijl een prospectus van 15 september 2000 een prijs van f 150,- noemt. Voorts is er een ontwerp-prospectus voor januari 2001 waarin prijzen tussen f 60,- en f 72,- worden genoemd.viii
UC.com heeft de aandelen UC.com publiekelijk te koop aangeboden voor prijzen die varieerden tussen 20 en 50 pence (prospectussen van april en van mei 1999: 20 pence, van juli 1999: 30 pence, van april 2000: 50 pence), terwijl een ontwerp-prospectus voor maart 2001 een prijs van 50 pence noemt.ix
3.4. In de loop van 2000 hebben [verdachte] en [medeverdachte] na advies van hun belastingadviseur mevrouw [persoon 9], verder [persoon 9], besloten hun schuld aan hun vennootschappen af te lossen. Daartoe hebben zij besloten ieder aan de eigen vennootschap door hen in privé gehouden aandelen, waaronder aandelen Stonehenge en UC.com, te verkopen.x
3.5. Op 22 december 2000xi hebben zij ieder een nagenoeg gelijkluidende onderhandse koopaktexii ondertekend, waarbij zij ieder tegen een prijs van ruim 23 miljoen gulden door hen in privé gehouden aandelen aan de eigen vennootschap hebben verkocht en hun schuld hebben afgelost. Deze transactie omvatte, naast relatief geringe partijen andere aandelen, voor ieder 36.701 aandelen Stonehenge tegen een prijs van f 7.340.200,- ([verdachte]), respectievelijk f 7.340.264,- ([medeverdachte]), telkens voor een prijs per aandeel van f 200,-, en 600.000 aandelen UC.com tegen een prijs van f 2.960.000,-, telkens voor een prijs per aandeel van 6 Britse ponden tegen een koers van f 3,50 per pond.
3.6. Volgens de tekst van beide koopakten zijn de overeenkomsten aangegaan en ondertekend op 1 december 2000. In beide akten is voorts vermeld:
“The purchase price of Shares G” (Stonehenge, rb) “is NLG 7,340,264.00 being the valuation of the recent issuance of shares in the capital of the Company (..), in conformity with the latest value of the Company (..) being at the moment a minimum share price of DFL 167.50 per share, as discussed in a shareholders meeting held 22.12.00.
(..)
The purchase price of Shares H” (UC.com, rb) “is NLG 12,960,000.00 being the value of the shares H in conformity with the latest value of the Company (..) and its subsidiaries.”
3.7. Voorafgaande aan de ondertekening van de akten was [medeverdachte] op 22 december 2000 aanwezig op een bijzondere aandeelhoudersvergadering van Stonehengexiii, waarin is besloten opnieuw aandelen uit te geven tegen een prijs van f 83,75.xiv
3.8. Op 29 december 2000 zijn notariële akten verleden waarin de beide overeenkomsten nog eens zijn vastgelegd. In de notariële akten is vermeld dat de overeenkomsten op 1 december 2000 zijn aangegaan.xv
3.9. Op 30 januari 2001 is Stonehenge in staat van faillissement verklaard xvi en later in 2001 is aan UC.com surseance van betaling verleend.xvii
3.10. Op 11 april 2002 heeft de belastingdienst te Amsterdam de aangifte inkomstenbelasting over 2000 van [verdachte] ontvangen xviii en op 8 juni 2001, respectievelijk 1 november 2002 de aangiften vennootschapsbelasting van [C] over 2000, respectievelijk 2001 xix. Op 8 augustus 2001 heeft de belastingdienst te Haarlem de aangifte inkomstenbelasting van [medeverdachte] over 2000 ontvangenxx en op 14 juni 2001, respectievelijk 1 november 2002 de aangiften vennootschapsbelasting van [M] over 2000, respectievelijk 2001 xxi.
3.11. [persoon 9] heeft de aangiften verzorgd. In de aangiften inkomstenbelasting van [verdachte]xxii en van [medeverdachte]xxiii over 2000 is opgegeven dat zij hun schuld aan hun vennootschap hebben afgelost. Dat is ook terug te vinden in hun aangiften vennootschapsbelasting over 2000.xxiv Daarin is vraag 1k, luidende “hebben in 2000 transacties plaatsgevonden met aandeelhouders-natuurlijke personen (..) ?”, met neen beantwoord. In hun aangiften vennootschapsbelasting 2001 xxv is een verlies op de effectenportefeuille opgevoerd, dat is geleden als gevolg van een afwaardering van de aangekochte aandelen Stonehenge op nihil en van de aangekochte aandelen UC.com op 50 pence.
3.12. Aan [verdachte] heeft de belastingdienst wegens het doen van een onjuiste aangifte inkomstenbelasting over 2000 een boete opgelegd, die kort voor de terechtzitting op nihil is gesteld.xxvi
3.13. [verdachte] en [medeverdachte] hebben in verband met de in deze zaak gerezen verdenkingen uit de directie van TMF moeten terugtreden.xxvii
4. Beoordeling ten gronde
4.1. Kern van de verwijten van het Openbaar Ministerie
4.1.1. De belastingdienst en het Openbaar Ministerie beschouwen de transacties van 22 december 2000 als onzakelijk. De aandelen Stonehenge en UC.com zijn tegen een veel te hoge prijs verkocht. De marktwaarde van de aandelen Stonehenge was op 22 december 2000 f 83,75 en die van de aandelen UC.com 50 pence. Daarom hebben [verdachte] en [medeverdachte] in feite van de eigen vennootschap ieder een uitdeling ontvangen van ruim 16 miljoen gulden xxviii, waarover 25% inkomstenbelasting was verschuldigd. Bovendien is zo ten onrechte een compensabel verlies voor [C] en [M] van voor elk van de beide vennootschappen vele miljoenen guldens gecreëerd.
4.1.2. Op die grond verwijt het Openbaar Ministerie aan [verdachte] en [medeverdachte] dat zij opzettelijk de aangiften vennootschapsbelasting over 2000 en 2001 van [C], respectievelijk [M] onjuist hebben gedaan, evenals, wat [medeverdachte] aangaat, diens aangifte inkomstenbelasting over 2000. Eenzelfde verwijt zou ook [verdachte] te maken zijn voor diens aangifte inkomstenbelasting over 2000, ware het niet dat door oplegging van de hiervoor onder 3.12 vermelde boete voor het doen van die aangifte geen strafvervolging kan worden ingesteld.
4.1.3. Aan [persoon 9] verwijt het Openbaar Ministerie dat zij deze feiten heeft medegepleegd, althans daaraan medeplichtig is.
4.2. Het standpunt van verdachten
4.2.1. [verdachte] en [medeverdachte] voeren aan dat zij volledig te goeder trouw en op goede gronden hun aandelen Stonehenge op f 200,- en hun aandelen UC.com op 6 Britse pond hebben gewaardeerd. Dat was in december 2000 volgens hen de marktwaarde van deze aandelen.
4.2.2. Voor de waardering van het aandeel Stonehenge hebben zij de waarde van het aandeel geëxtrapoleerd, uitgaande van de uitgifteprijzen die golden op het moment dat zij het aandeel kochten, en de laatste uitgifteprijs van volgens hen f 167,50, namelijk die van het prospectus van 14 juli 2000. Zij betwisten dat nadien nog publiekelijk aandelen zijn uitgegeven tegen een lagere prijs. Voor de waardering van het aandeel UC.com zijn verdachten uitgegaan van een vertrouwelijk (concept-)rapport van [persoon 10] van augustus 2000.xxix Volgens een berekening van verdachten op basis van de conclusies uit dit rapport zou voor het aandeel in een dochtervennootschap van UC.com bij een beursgang van die dochter ruim 4 pond kunnen worden gevraagd. Dan mochten verdachten menen dat het moederbedrijf 6 pond per aandeel waard was, aldus [verdachte] en [medeverdachte].
4.2.3. [verdachte] en [medeverdachte] zijn hierbij volgens hun verklaringenxxx niet over één nacht ijs gegaan. Zij hebben hun secretaresse [persoon 11] gevraagd alle benodigde documentatie te verzamelen en hebben vervolgens op 27 november 2000 een en ander uitvoerig besproken. Daarbij was toen ook [persoon 1], eveneens directeur van TMF, aanwezig.
4.2.4. [persoon 1] had ook in aandelen Stonehenge en UC.com belegd, had eveneens een rentedragende schuld in rekening-courant aan de eigen vennootschap en wilde op dezelfde wijze als [verdachte] en [medeverdachte] die schuld aflossen.xxxi Ook [persoon 1] is op 22 december 2000 een transactie met de eigen vennootschap aangegaan, vastgelegd in een overeenkomst in nagenoeg gelijke bewoordingen als die van [verdachte] en [medeverdachte], met dien verstande dat [persoon 1] alleen aandelen UC.com heeft verkocht en dat tegen een prijs van ruim 3,8 miljoen gulden xxxii.
4.2.5. Op 4 december 2000 hebben [verdachte], [medeverdachte] en [persoon 1] een en ander nog eens besproken met [persoon 9]. Naar haar zeggen xxxiii hebben zij haar toen uitgelegd op welke gronden zij tot de waardering van de aandelen op f 200,- en 6 Britse pond waren gekomen en hebben zij ook een deel van de stukken ter onderbouwing daarvan aan haar laten zien. Zo is haar ook een enkele passage uit het rapport van [persoon 10] getoond. Naar aanleiding daarvan, zo heeft zij verklaard xxxiv, heeft zij, om commentaar gevraagd op een concept voor de overeenkomst van [medeverdachte], bij telefax van 19 december 2000 aan de concipiënt van die overeenkomst, [persoon 11], geschreven:
“Ik stel vast dat de waardebepaling van de over te dragen vermogensobjecten met grote zorg door de betrokken partijen is gedaan. Hiervoor gebruikt men objectieve toetsstenen.
Partijen stellen vast dat de waarde van de over te dragen vermogensbestanddelen op 1 december 2000 ten minste bedraagt de hoogte van de rekening-courant schuld in de boeken van de houdstermaatschappij.”xxxv
Ter terechtzitting is [persoon 9] bij dit standpunt gebleven.
4.2.6. De verdachten menen dan ook dat de aangiften juist zijn en dat, mocht hierover anders worden geoordeeld, het opzet ontbrak op het doen van onjuiste aangiften.
4.3. Oordeel van de rechtbank over de waardering van de aandelen en het in verband daarmee al dan niet opzettelijk doen van onjuiste aangiften
4.3.1. De onderhavige transacties strekten ertoe de schuld van de directeuren, tevens grootaandeelhouders aan de eigen vennootschap af te lossen. Wilden zij ontkomen aan het fiscale oordeel dat in werkelijkheid sprake was van een uitdeling van de vennootschap aan hen, waarover inkomstenbelasting zou moeten worden betaald, dan diende aan de vermogensobjecten waarmee de schuld werd afgelost, de waarde te worden toegekend die deze in het economisch verkeer naar objectieve maatstaven hadden. Voor de aandelen die [verdachte] en [medeverdachte] aan de eigen vennootschap verkochten, moest daarom een marktconforme prijs worden vastgesteld. [verdachte] en [medeverdachte] wisten dit. Blijkens haar getuigenis xxxvi heeft [persoon 9] hen daarop ook gewezen. Hoe zij hier tegenaan keek, wordt duidelijk geïllustreerd door de hiervoor onder 4.2.5 aangehaalde passage uit haar fax van 19 december 2000.
4.3.2. Voor ter beurze genoteerde aandelen is de marktconforme prijs gemakkelijk vast te stellen, omdat daarvoor de (openbare) koers van die aandelen kan worden aangehouden. Voor de onderhavige aandelen, die niet ter beurze waren genoteerd, moet worden geschat welke prijs een gemiddelde, goed geïnformeerde en oplettende belegger daarvoor zou hebben willen betalen.
4.3.3. Welke informatie was er in december 2000 over de aandelen Stonehenge en UC.com voor een zodanige belegger?
In de eerste plaats wist hij dat het ging om internetbedrijven die zich nog op de markt moesten bewijzen. Aan dit soort vennootschappen werden weliswaar goede kansen toegedicht, maar bekend was ook dat de kwade kans op een totale mislukking bestond xxxvii. Hoe dan ook moest veel geld worden geïnvesteerd, voordat het break-evenpoint zou kunnen worden bereikt. Bekend was ook dat oorspronkelijke beleggers bij een beursgang veel winst zouden kunnen behalen. Anderzijds was er na het debacle van World Online, dat zich in maart 2000 begon af te tekenen, al een omslag gekomen in de hype van beleggen in internetbedrijven xxxviii. Bekend was ook dat in verband met het voorgaande de prijzen die voor de aandelen in dit soort bedrijven werden betaald, sterk fluctueerden. Dat was ook het geval na een beursgang. In de derde plaats waren er de prijzen die volgens prospectussen voor de uitgifte van nieuwe aandelen door de vennootschappen werden of zouden worden gevraagd. Er bestond geen publiekelijk toegankelijke informatie of een onderhandse handel in de aandelen bestond en welke prijzen daar voor de aandelen werden betaald.
4.3.4. In dit licht was de prijs die [verdachte] en [medeverdachte] hebben gemeend te kunnen vaststellen voor het aandeel UC.com, verre van marktconform. Het rapport van [persoon 10] was strikt vertrouwelijk en het daarin vermelde zou dus voor de eerder bedoelde gemiddelde belegger, die voor het verkrijgen van zijn informatie zou zijn aangewezen op normale kanalen, niet tot richtsnoer hebben gediend. Daarbij laat de rechtbank nog buiten beschouwing dat het om een ontwerprapport ging. Voor de meerbedoelde gemiddelde belegger zouden de enige punten van houvast de prijzen zijn geweest die in de verschillende prospectussen van UC.com worden genoemd. Aannemelijk is dan ook dat zo’n belegger in december 2000 hoogstens een prijs van rond 50 pence zou hebben willen betalen. [verdachte] en [medeverdachte] hebben het aandeel echter op 6 Britse pond, dus op het twaalfvoudige, gewaardeerd.
4.3.5. Ook de vaststelling van de prijs voor de aandelen Stonehenge door [verdachte] en [medeverdachte] was verre van marktconform. Daarvoor is beslissend dat in december 2000 alle aandeelhouders van Stonehenge bericht hebben gekregen dat zonder spoedige nieuwe financiering de ondergang van Stonehenge dreigde xxxix en dat op 22 december 2000 in de bijzondere vergadering van aandeelhouders mandaat is gegeven om nieuwe aandelen uit te geven tegen een prijs van f 83,75. Voor zover kennis daarvan niet in december 2000 via openbare kanalen al publiek is geworden, dan nog ging het om informatie van een zodanig gewicht dat deze voor de gemiddelde belegger die na de vergadering een transactie tot aankoop van aandelen Stonehenge zou hebben overwogen of zou zijn aangegaan, niet verborgen zou hebben kunnen of mogen blijven. Aannemelijk is dan ook dat zo’n belegger op 22 december 2000 voor de aandelen hoogstens de mandaatprijs van f 83,75 zou hebben willen betalen. [verdachte] en [medeverdachte] hebben het aandeel echter op f 200,-, dus op ruim het tweevoudige, gewaardeerd.
4.3.6. [verdachte] en [medeverdachte] hebben, gelet op het voorgaande en gelet op de kennis en ervaring die zij in hun beroepsuitoefening als directeuren van een groot trustkantoor hebben opgedaan, moeten beseffen dat hun prijsbepaling van de beide aandelen in de mate als hiervoor vermeld afweek van de marktconforme prijs daarvan. Niettemin hebben zij, toen zij op 22 december 2000 na de aandeelhoudersvergadering van Stonehenge en na toevoeging van een passage over die vergadering de koopakten ondertekenden, ervoor gekozen vast te houden aan de eerder door hen voor de aandelen vastgestelde prijzen, hoewel op dat moment niets eraan in de weg stond de prijzen alsnog op een marktconform niveau vast te stellen. Niet van belang is of hun overeenkomsten met de eigen vennootschap voordien reeds waren tot stand gekomen, zoals de verdediging heeft aangevoerd. Zij sloten de overeenkomsten immers in feite met zich zelf en konden dus op z’n minst tot het moment van ondertekening van de koopakten eerder gemaakte afspraken met de eigen vennootschap herzien.
4.3.7. Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] en [medeverdachte] willens en wetens hun aandelen Stonehenge en UC.com aan de eigen vennootschap hebben verkocht tegen een prijs die naar objectieve maatstaven ver boven de waarde daarvan in het economisch verkeer lag. Dat betekent dat de aflossing van hun schuld aan de eigen vennootschap voor een belangrijk deel, namelijk voor ieder van hen voor het door de belastingdienst berekende bedrag van ruim 16 miljoen gulden, moet worden aangemerkt als een uitdeling van elk van de vennootschappen aan haar directeur grootaandeelhouder, waarover zij ieder 25 % inkomstenbelasting waren verschuldigd. Ook dat hebben [verdachte] en [medeverdachte] moeten beseffen. Hun belastingadviseur had hen op dit punt immers goed voorgelicht, zoals uit het hiervoor onder 4.3.1 overwogene blijkt.
4.3.8. Niettemin zijn [verdachte] en [medeverdachte] op het ingeslagen pad voortgegaan. Zij hebben hun aangiften inkomstenbelasting 2000 en vennootschapsbelasting 2000 en 2001 zo doen inrichten als ware hun schuld aan de eigen vennootschap op reguliere wijze afgelost en als ware van de bedoelde uitdeling geen sprake. Zij hebben in de aangiften vennootschapsbelasting 2001 ook nog eens aanspraak gemaakt op verliescompensatie voor hun vennootschappen door afwaardering van de aangekochte aandelen. Op die punten waren de aangiften onjuist.
4.3.9. Eveneens volgt uit het voorgaande dat zij de aangiften opzettelijk onjuist hebben gedaan opdat te weinig belasting zou worden geheven. De rechtbank volgt dus op deze punten het standpunt van het Openbaar Ministerie en verwerpt de verweren dat de aangiften juist waren en dat van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften geen sprake was.
4.4. Oordeel van de rechtbank over de rol van [persoon 9]
4.4.1. De rechtbank heeft niet de overtuiging gekregen dat [persoon 9] heeft beseft of heeft moeten beseffen dat [verdachte] en [medeverdachte] de aandelen Stonehenge en UC.com tegen veel te hoge prijzen aan de eigen vennootschap hebben verkocht.
4.4.2. Uit haar verklaring ter terechtzitting, aan de oprechtheid waarvan de rechtbank niet twijfelt, is gebleken dat [persoon 9] zich ervan bewust is geweest dat de prijs van de aandelen moest worden gesteld op de waarde die deze naar objectieve maatstaven in het economisch verkeer hadden. Zij heeft dat ook aan haar cliënten geadviseerd, zij het in andere bewoordingen. Dat behoorde tot haar taak als belastingadviseur en in zoverre heeft zij zich van die taak goed gekweten.
4.4.3. Daarna is het echter misgegaan. [persoon 9] heeft zich namelijk tevens door haar cliënten laten overtuigen dat zij haar advies hadden opgevolgd, hoewel daarvoor geen goede grond bestond. Zij heeft, zo is gebleken, aan hun waardering van de aandelen haar goedkeuring gehecht, nadat haar cliënten haar op haar verzoek hadden uitgelegd hoe zij tot die waardering waren gekomen en haar daarbij stukken van overtuiging hadden getoond. Door zo te handelen heeft [persoon 9] zich begeven op een terrein, waar zij - anders dan haar cliënten - iedere deskundigheid mist. Zij heeft, naar terechtzitting is gebleken, uitsluitend verstand van belastingzaken, maar heeft zich inhoudelijk ook beziggehouden met de vraag op welke wijze de aandelen moesten worden gewaardeerd. Zij heeft ook nog eens de methode van waarderen van [verdachte] en [medeverdachte] aanvaard.
4.4.4. [persoon 9] is op dit punt vergaand naïef gebleken. Zelfs ter terechtzitting was haar nog niet duidelijk dat zij door deze handelwijze haar goedkeuring had gegeven aan de door haar cliënten voor de waardering gekozen methode. Zij had zich daar verre van moeten houden en haar cliënten moeten adviseren dat zij er goed aan deden een onafhankelijke derde om advies te vragen.
4.4.5. Bij [persoon 9] ontbrak dus het opzet op het onjuist waarderen van de aandelen die werden verkocht om de schuld van [verdachte] en [medeverdachte] aan de eigen vennootschap af te lossen. Ook het Openbaar Ministerie is tot die conclusie gekomen.
4.4.6. Anders dan het Openbaar Ministerie stelt, waren er, toen [persoon 9] de aangiften voor [verdachte], [medeverdachte] en hun vennootschappen ging verzorgen, voor haar evenmin aanwijzingen die haar hadden moeten doen twijfelen of de aandelen niet toch veel te hoog waren gewaardeerd en dus de aflossingen in feite grotendeels uitdelingen waren. Het Openbaar Ministerie noemt afwijkingen in de aan [persoon 9] toegezonden concepten voor de koopakten van de definitieve transacties met betrekking tot de waarde en aantallen aandelen, maar die afwijkingen waren niet van dien aard dat ze enige argwaan moesten wekken. Evenmin moest argwaan wekken dat in de ook door [persoon 9] voor [persoon 1] in 2001 verzorgde aangiften inkomstenbelasting aanzienlijk andere waarden voor het aandeel Stonehenge werden opgevoerd. [persoon 9] had zich immers al door haar cliënten laten overtuigen van de juistheid van hun waardering van 4 december 2000, terwijl bekend was dat de prijzen voor dit soort aandelen aanmerkelijk kunnen fluctueren of zelfs plotseling niets meer waard kunnen blijken te zijn, als de onderneming het niet blijkt te hebben gered. Het Openbaar Ministerie heeft nog erop gewezen dat het financieel belang dat met de transacties was gemoeid, hoog was en dat er inmiddels een omslag was gekomen in de populariteit van beleggen in internetaandelen, maar ook die omstandigheden hadden [persoon 9] niet alsnog aan het denken moeten zetten. Uit het dossier en [persoon 9]’s verklaringen op de terechtzitting volgt tenslotte dat niet duidelijk is of [persoon 9] over meer dan één concept van een overdrachtovereenkomst heeft beschikt.
4.4.7. Daaruit volgt dat aan [persoon 9] niet het medeplegen van het opzettelijk opmaken van de koopakten voor zover daarin over de waarde van de aandelen wordt gesproken, kan worden verweten en evenmin het medeplegen van of het medeplichtig zijn aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften, voor zover in die aangiften de transacties van december 2000 zijn verwerkt. Zij zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
4.5. Oordeel van de rechtbank over valsheid in koopakten en mededaderschap van [persoon 1]
4.5.1. Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] en [medeverdachte] in de koopakten, waarin zij ieder hun transactie met de eigen vennootschap hebben vastgelegd, in strijd met de waarheid hebben vermeld of doen vermelden dat de koopprijs van de aandelen Stonehenge en UC.com overeenstemde met de waarde van de aandelen. Ook de vermelding in de akten kort gezegd van een minimumprijs van f 167,50 per aandeel “as discussed” in de aandeelhoudersvergadering van Stonehenge van 22 december 2000 is een bewuste misleiding en maakt de akten vals. Op die wijze is immers in de koopakten als feit gepresenteerd dat de aandeelhouders van Stonehenge op 22 december 2000 nog uitgingen van minimaal die waarde van de aandelen, hoewel dit niet waar kan zijn, omdat de aandeelhouders toen hebben besloten nieuwe aandelen uit te geven tegen de helft van die prijs.
4.5.2. [persoon 1] moet met [verdachte] en [medeverdachte] worden beschouwd als medepleger van het in deze opzichten valselijk opmaken van de koopakten. Uit de vaststaande feiten en het hiervoor onder 4.2.4 vermelde volgt immers dat zij gedrieën volledig samen hebben opgetrokken, voor zover het gaat om de totstandkoming van de koopakten, waarin ieder van hen zijn transactie met de eigen vennootschap heeft vastgelegd.
Weliswaar streefde ieder van hen een eigen doel na, maar dat was om tot een oplossing te komen van een probleem dat voor ieder van hen hetzelfde was (zij het dat [persoon 1] een veel lagere schuld aan de eigen vennootschap had), en zij kozen in onderling overleg voor eenzelfde oplossing daarvan, inclusief de vaststelling van de prijs van de aandelen (zij het dat [persoon 1] ervoor koos uitsluitend aandelen UC.com te verkopen) en de vastlegging van de transacties. Ook [persoon 1] moet hebben beseft dat de aandelen veel te hoog werden gewaardeerd, dat de koopakten dus in dit opzicht de waarheid geweld aandeden en dat de akten bestemd waren om de opstellers daarvan in staat te stellen zich tegenover de belastingdienst te verantwoorden.
4.5.3. [persoon 1] deed voor [verdachte], [medeverdachte] en hun vennootschappen de boekhouding. In zoverre was hij ook bij hun aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting betrokken. Hij moet als medepleger worden beschouwd van het opzettelijk onjuist doen van de aangifte van [C] over 2001. Voor de redenen daarvoor verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierna onder 4.7.3. en 4.7.4. zal overwegen. Er is echter onvoldoende bewijs dat hij ook als medepleger moet worden beschouwd van het opzettelijk onjuist doen van de andere aangiften, omdat niet is gebleken dat hij op enige wijze betrokken was bij de telkens van elkaar te onderscheiden wilsbesluiten van [verdachte] en [medeverdachte] om in die andere aangiften voort te gaan op het ingeslagen pad.
4.6. Oordeel van de rechtbank over nevenverwijten
4.6.1. Volgens het Openbaar Ministerie zijn de onderhandse koopakten ook vals vanwege de vermelding in de akten dat ze op 1 december 2000 zijn ondertekend en de vermelding dat de overeenkomsten die bij de akten zijn vastgelegd, op die dag zijn aangegaan. De rechtbank heeft echter niet de overtuiging gekregen dat sprake is van meer dan een vergissing, zoals ook de getuige [persoon 11] ter terechtzitting heeft verklaard. [persoon 11] was het die de concepten voor de akten heeft gemaakt en ook de definitieve versie heeft opgesteld. Er bestaat geen reden te twijfelen aan de oprechtheid van haar verklaring. Dit betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachten het opzet hebben gehad ook op deze punten een valse akte op te maken of op te doen maken. Voor [persoon 9] geldt nog dat er geen bewijs is dat zij enige invloed heeft gehad of willen hebben op de gewraakte dateringen, zodat zij reeds om die reden van dit feit dient te worden vrijgesproken.
4.6.2. De vermelding in de notariële akten dat de overeenkomsten op 1 december 2000 waren aangegaan, moet worden gezien als een gevolg van de eerder vermelde vergissing die ook bij het verlijden van de notariële akten nog onopgemerkt is gebleven. Ook hier ontbreekt dus het opzet op het valselijk doen opmaken van de akten, daargelaten dat ook hier niet van enige betrokkenheid van [persoon 9] is gebleken. Ook hier moet dus vrijspraak volgen.
4.6.3. De negatieve beantwoording van vraag 1k in de aangiften vennootschapsbelasting over 2000 van [C] en [M] berust eveneens op een vergissing. Voldoende aannemelijk is geworden dat [persoon 9] noch haar cliënten dit hebben opgemerkt. Uit de bijlagen bij de aangiften blijkt dat zij geenszins hebben willen verhullen dat wel degelijk de steeds besproken transacties tussen vennootschap en haar directeur grootaandeelhouder hadden plaatsgevonden. Ook hier moet dus vrijspraak volgen.
4.7. Oordeel van de rechtbank over twee andere bewijsverweren
4.7.1. [verdachte] heeft nog aangevoerd dat niet kan worden bewezen verklaard dat hij aan het doen van de aangifte vennootschapsbelasting 2001 van [C] feitelijk leiding heeft gegeven. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat niet hij, maar [persoon 1] de aangifte heeft ondertekend.
4.7.2.Voor feitelijk leiding geven is niet vereist dat sprake is van feitelijke bemoeienis. Van feitelijk leiding geven kan sprake zijn, indien de verdachte - hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden - maatregelen ter voorkoming van de verboden gedragingen achterwege laat en bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat deze gedragingen zich zullen voordoen. Voor de aanvaarding van deze aanmerkelijke kans is niet altijd noodzakelijk dat de verdachte op de hoogte was van de in de tenlastelegging concreet benoemde gedraging.
4.7.3. Gebleken xl is dat [C] haar aangiften liet voorbereiden door [persoon 1], die haar boekhouding deed. Hij stelde de jaarstukken op en zond deze naar [persoon 9], die mede aan de hand daarvan een concept voor de aangifte opstelde. Dat liet zij door [persoon 1] controleren, waarna zij de definitieve aangifte opstelde. Deze zond zij vervolgens ter ondertekening aan [verdachte]. Soms ondertekende [persoon 1], die daartoe van [verdachte] een volmacht had gekregen, de aangifte namens [verdachte]. Vaststaat voorts dat [verdachte] wist dat de koopakte van 22 december 2000 er toe diende tegenover de fiscus de transactie van die dag met zijn vennootschap te verantwoorden en dat [verdachte] de aangifte van [C] voor 2000 heeft ondertekend, waarin de transactie is verwerkt.
4.7.4. Onder deze omstandigheden moet het aan [verdachte] duidelijk zijn geweest dat [persoon 1], tenzij anders geïnstrueerd, bij de opstelling van de jaarstukken ten behoeve van de aangifte vennootschapsbelasting 2001 hoogstwaarschijnlijk zou uitgaan van een boekwaarde op 1 januari 2001 van het bedrag waarvoor [verdachte] de transactie met zijn vennootschap had gedaan, namelijk voor f 23.097.859,- (oftewel € 10.481.351). Daarmee moet aan [verdachte] eveneens duidelijk zijn geweest dat de aanmerkelijke kans bestond dat de aangifte vennootschapsbelasting 2001 onjuist zou worden opgesteld, in het bijzonder ten aanzien van de waarderingsvermindering van effecten, de te betalen vennootschapsbelasting en het belastbare bedrag. [verdachte] beroept er zich niet op dat hij [persoon 1] de bedoelde andere instructie heeft gegeven.
Het verweer faalt dus.
4.7.5. De verdediging heeft voorts nog betoogd dat de boekwaarde van de aangekochte aandelen per 1 januari 2001, zoals vermeld in de aangiften vennootschapsbelasting over 2001 van beide vennootschappen, niet onjuist is. De fiscale beginbalans van 2001 moet immers gelijk zijn aan de fiscale eindbalans van 2000. De fiscale eindbalans van 2000 is in de tenlastelegging niet als onjuist aangemerkt. Hieruit volgt volgens de verdediging dat geen sprake is van onjuiste aangiften vennootschapsbelasting 2001.
4.7.6. Een dergelijke lezing van de fiscale praktijk en regelgeving is echter onjuist. Aanvaarding van het standpunt van de verdediging zou immers betekenen dat een eenmaal in strijd met de waarheid opgegeven eindbalans er toe zou kunnen leiden dat deze fout in (de) opvolgende aangiften wordt gelegitimeerd en niet zou mogen worden hersteld. Ook dit verweer verwerpt de rechtbank derhalve.
4.7. Vrijspraken
De rechtbank acht op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2, 3 primair en 3 subsidiair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.8. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 22 december 2000 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een geschrift, te weten een "share sale and purchase agreement" (Aan- en Verkoopovereenkomst m.b.t. Aandelen) met bijlagen "exhibit I" (Bewijsstuk I) en "exhibit II" (Bewijsstuk II) (D-83) -zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt,
immers hebben verdachte en zijn mededaders in voornoemd contract valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- vermeld of doen vermelden:
(ii) de passage: "The purchase price of Shares G is NLG 7,340,264.00 being the valuation of the recent issuance of shares in the capital of the Company G, in conformity with the latest value of the Company G being at the moment a minimum share price of DFL 167.50 per share, as discussed in a shareholders meeting held 22.12.00." (De aankoopprijs van Aandelen G is NLG 7.340.264,00; d.w.z. de waardering van de recente uitgifte van aandelen in het vermogen van het bedrijf G, conform de laatstbepaalde waarde van het bedrijf G, d.w.z. op dat moment een minimumaandelenprijs van NLG 167,50 per aandeel, zoals besproken op een aandeelhoudersvergadering die gehouden is op 22 december 2000.), terwijl in werkelijkheid op de aandeelhoudervergadering van Stonehenge Telecom N.V., "Company G" (Bedrijf G), op 22 december 2000 gesproken is over een andere prijs per aandeel, te weten een lager bedrag dan HFL 167,50 per aandeel, en terwijl in werkelijkheid de "purchase price” (aankoopprijs) niet overeenkwam met de waarde van de aandelen Stonehenge Telecom N.V., “Company G" (Bedrijf G), en
(iii) de passage: "The purchase price of Shares H is NLG 12,960,000.00 being the value of the Shares H in conformity with the latest value of the Company H and its subsidiaries." (De aankoopprijs van Aandelen H is NLG 12.960.000,00, d.w.z. de waarde van de Aandelen H conform de meest recente waarde van het Bedrijf H en zijn dochterondernemingen.), terwijl in werkelijkheid de “purchase price” (aankoopprijs) niet overeenkwam met de waarde van de aandelen UC.com Ltd, "Company H” (Bedrijf H),
terwijl verdachte dit geschrift heeft ondertekend ter bevestiging van het in dit geschrift gestelde, zulks met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander te doen gebruiken;
4.
[C] Holding B.V. op 1 november 2002 te Amsterdam opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2001 ten name van [C] Holding B.V. (D-3), onjuist heeft gedaan, immers heeft genoemde rechtspersoon opzettelijk op die bij de inspecteur der belastingen te Amsterdam ingeleverde aangifte vennootschapsbelasting:
(i) een te hoog bedrag opgenomen of doen opnemen bij vraag "19k: Waarderingsvermindering van effecten.";
(ii) een te laag bedrag aan te betalen vennootschapsbelasting en een te hoog bedrag aan terug te vragen vennootschapsbelasting opgegeven en een te laag belastbaar bedrag vermeld, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan gegrond op de hiervoor onder 3 en 4 in samenvattende vorm weergegeven feiten en omstandigheden zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door hen onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 1.000.000,-. Zij hebben hiertoe het volgende aangevoerd.
Verdachte en zijn mededader [verdachte] hebben een uiterst sluwe constructie opgezet, die hun € 4.300.000,- had kunnen besparen en de maatschappij hetzelfde bedrag had kunnen kosten. Het is pure zelfverrijking, er is geen bedrijfsbelang in het spel. Verdachten hebben met hun handelen laten zien lak te hebben aan wet- en regelgeving. Juist in hun positie van directeur van een groot bedrijf is dat extreem kwalijk. Verdachten zijn van meet af aan blijven volharden in hun foute handelwijze. Zij hebben geen enkel besef van de kwalijkheid van hun handelen getoond.
Ten voordele van verdachten geldt dat zij in staat zijn alsnog aan hun fiscale verplichtingen te voldoen.
De gedateerdheid van de feiten speelt geen rol bij de strafmaat. Het gaat om sluw verborgen feiten die pas eind 2004 aan het licht zijn gekomen. Toen is het onderzoek op nette en voortvarende wijze opgestart. De omstandigheid dat de feiten zeven à negen jaar geleden hebben plaatsgevonden, doet aan de kwalijkheid niet af.
Verdachten kunnen hun bedrijf niet meer leiden als gevolg van deze zaak. Dit speelt echter evenmin een rol in de strafmaat, aangezien hun reputatie door deze zaak niet is geschaad, maar juist inzichtelijk is geworden.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende verweer gevoerd.
Het fiscale nadeel als berekend door het Openbaar Ministerie geeft een vertekend beeld van de werkelijkheid. Als de inspecteur in zijn berekening rekening had gehouden met de winsten over andere jaren, zou het fiscale nadeel bij de vennootschapsbelasting een fractie zijn van het bedrag dat nu aan de rechtbank is gepresenteerd. Van carry back is geen sprake geweest . Het feitelijk nadeel dat na het schrappen van de verliezen is ontstaan, bedraagt € 242.978,-. De fiscale positie van de betrokken holdingvennootschappen is van dien aard dat weinig vennootschapsbelasting op dat niveau te besparen valt.
Verdachte heeft tot uitdrukking gebracht dat hij nu alsnog bereid is om de verliezen van [C] Holding BV fiscaal te negeren en de aflossing van de rekeningcourant alsnog te realiseren via een dividend. Dit zou toch een belangrijke matigende factor moeten zijn.
Rekening dient te worden gehouden met de ontvankelijkheidsverweren, in het bijzonder het verweer over de schending van het gelijkheidsbeginsel.
Dat de inhoudelijke behandeling twee jaar vertraging heeft opgelopen, is te wijten aan het feit dat het Openbaar Ministerie in het najaar van 2007 met een wel heel merkwaardig proces-verbaal (het proces-verbaal van mr. Zwinkels over het plaatsen van de afluisterapparatuur in de werkkamers van [verdachte] en [medeverdachte]) op de proppen kwam. Deze vertraging moet in matigende zin worden meegenomen.
Verdachte meent dat hij destijds te goeder trouw heeft gehandeld en ter verdediging heeft aangevoerd dat geen bewijs in het dossier aanwezig is. Dat mag niet tegen hem worden gebruikt. Van een vileine en vernuftige fraude is geen sprake geweest.
Deze zaak heeft verdachte en zijn gezin enorm geraakt en voor hem grote gevolgen gehad. De zaak heeft de jaren waarin verdachte als oprichter en manager in de bloei van zijn leven was, volledig overschaduwd. Verdachte zal het zijn leven lang zonder zijn baan als directeur van zijn bedrijf moeten stellen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal een aanzienlijke geldboete en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Bij de keuze tot het opleggen van deze straffen en bij de vaststelling van de duur van de voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft opzettelijk onjuiste belastingaangiften gedaan. Hij was directeur en mede-eigenaar van een groot trustkantoor. Een deel daarvan heeft hij verkocht. De miljoenen aan opbrengst zijn gevloeid in een aan verdachte toebehorende vennootschap, maar heeft verdachte aangewend voor het doen van privé-uitgaven. Daardoor ontstond een zeer aanzienlijke schuld van hem aan zijn vennootschap. Die schuld heeft verdachte afgelost door aan zijn vennootschap door hem in privé gehouden aandelen te verkopen. Die aandelen waren echter, naar verdachte moet hebben geweten, in het economisch verkeer maar een fractie waard van het bedrag, waartegen hij deze heeft verkocht. In fiscaal opzicht was er daarom sprake van een aanzienlijke uitdeling van zijn vennootschap aan hem, waarover inkomstenbelasting was verschuldigd. Ook dat moet verdachte hebben geweten, maar in zijn aangiften heeft verdachte het doen voorkomen als ware zijn schuld door de verkoop van de aandelen op reguliere wijze afgelost.
Voor het opzetten van deze constructie, die verdachte heeft bedacht samen met zijn mede directeuren, die ieder hetzelfde hebben gedaan, heeft verdachte bovendien, net als zij, een valse koopakte opgemaakt. De constructie leidde er tevens toe dat verdachte voor zijn vennootschap verliescompensatie kon claimen. Ten onrechte heeft hij daarop aanspraak gemaakt.
Zou de constructie niet zijn ontdekt, dan zou verdachte zich enkele miljoenen aan inkomstenbelasting en enkele miljoenen aan vennootschapsbelasting hebben bespaard. Ten tijde van het plegen van de feiten was de verliescompensatie die kon worden geclaimd, nog onbeperkt.
Zo sluw als de officieren van justitie de constructie hebben gekenschetst, was deze niet, omdat niet is gebleken dat verdachte door het antedateren van de koopakte en door in een aanslagbiljet een kruisje verkeerd te plaatsen, heeft geprobeerd de transactie met zijn vennootschap te verhullen. Wel valt het verdachte in het bijzonder kwalijk te nemen dat hij in zijn positie van directeur van een in de Nederlandse zakelijke financiële wereld vooraanstaande en toonaangevende onderneming, niet het goede voorbeeld heeft gegeven. Hij is in die positie iemand in wie niet alleen die financiële wereld, maar ook het zakenleven en de samenleving het vertrouwen moeten kunnen hebben dat hij financieel, ook privé, in alle opzichten integer handelt. Zijn handelwijze zal de gewone burger maar al te begrijpelijk rangschikken onder het “grote graaien” van personen die in het bedrijfsleven de dienst uitmaken, zoals dat herhaaldelijk in pers en publiciteit aan de kaak wordt gesteld.
Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte geen blijk heeft gegeven van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen.
Anderzijds geldt dat de zaak ingrijpende gevolgen heeft gehad en in de toekomst zal hebben voor het privé- en zakelijk leven van verdachte. In feite heeft deze zaak het einde van het zakelijk leven van verdachte ingeluid; verdachte heeft zijn leidende positie moeten neerleggen in het bedrijf dat mede door hem is opgericht en tot een internationaal concern is opgebouwd.
De rechtbank houdt voorts rekening met de verwachting dat het genoemde fiscaal nadeel door de naheffing van de belastingdienst in zijn geheel zal worden goedgemaakt.
Vormverzuimen
Zoals hiervoor besproken onder rubriek 2.2.3. heeft de rechtbank geconstateerd dat in het voorbereidend onderzoek een aantal onherstelbare vormverzuimen is gemaakt. Het betreft de vormverzuimen genoemd onder 2 en 4 van die rubriek.
De onder 2 van die rubriek genoemde vormverzuimen acht de rechtbank ernstig. Door die verzuimen zijn de waarborgen met voeten getreden, die de wetgever aan het gebruik van het verstrekkende opsporingsmiddel van het opnemen van vertrouwelijke communicatie heeft verbonden. Die waarborgen strekken ertoe voor het strafproces fundamentele belangen te beschermen. Ten gevolge van de hier gemaakte onherstelbare fouten heeft verdachte rechtstreeks nadeel ondervonden. Zonder recht of titel is zijn privacy immers geschonden. Privé gesprekken zijn afgeluisterd en in het dossier terechtgekomen.
Dat nadeel voor verdachte acht de rechtbank geschikt voor compensatie door matiging van de op te leggen straf.
De rechtbank volstaat met de constatering dat de onder 4 van rubriek 2.2.3 genoemde vormverzuimen zijn gemaakt omdat niet is gebleken dat verdachte hiervan enig nadeel heeft ondervonden.
Verdachte heeft geen relevante documentatie.
Op grond van het voorgaande en omdat de rechtbank, anders dan door de officieren van justitie gevorderd, verdachte van een aantal feiten vrijspreekt, is een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf niet op zijn plaats. Om niettemin de ernst van de bewezen verklaarde feiten tot uitdrukking te brengen is een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden geboden, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een geldboete van € 1.000.000,- gepast, om de samenleving, die verdachte indirect heeft willen benadelen, genoegdoening te verschaffen.
Redelijke termijn
Verdachte is op 24 april 2006 voor het eerst verhoord in deze zaak. Die dag geldt als de dag waarop de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, omdat hij daaraan de verwachting heeft mogen ontlenen dat tegen hem voor enig strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld.
In augustus, oktober en november 2006 zijn bij de rechter-commissaris getuigen gehoord in de zaak tegen verdachte.
Op 6 juli 2007 is in raadkamer het namens verdachte ingediende bezwaarschrift tegen de dagvaarding behandeld. Op 17 juli 2007 heeft de rechtbank dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Op 21 februari 2008 heeft een regiezitting plaatsgevonden, waarop de verdediging een preliminair verweer heeft gevoerd. Dit preliminaire verweer heeft de rechtbank vervolgens behandeld op de zittingen van 6 maart 2008, 10 april 2008, 26 mei 2008 en 20 juni 2008. Ter terechtzitting van 4 juli 2008 heeft de rechtbank haar beslissing, verwerping van het verweer, meegedeeld.
Door gebrekkige communicatie met de verdediging in de planning van het vervolg van de behandeling heeft het proces vervolgens 17 maanden stilgelegen.
Op 3, 5, 6, 9 en 10 november 2009 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. Op de laatstgenoemde datum is het onderzoek gesloten.
De rechtbank stelt vast dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting zal zijn afgerond met een eindvonnis drie jaar en zeven maanden nadat de genoemde termijn is aangevangen. In beginsel staat hiervoor twee jaar. De omvang en complexiteit van de zaak rechtvaardigen een overschrijding van zes maanden. Voor de dertien maanden extra vertraging, gedurende welke verdachte in onzekerheid heeft moeten verkeren, zal de rechtbank de op te leggen onvoorwaardelijke straf verminderen met 10 procent, zijnde € 100.000,-.
Deze straf is dezelfde die de rechtbank aan [medeverdachte] zal opleggen, ook al is in de zaak van verdachte, anders dan in de zaak van [medeverdachte] niet ook ten laste gelegd en bewezen verklaard het opzettelijke onjuist doen van de aangifte inkomstenbelasting 2000. Dat zou slechts anders zijn geweest, indien aan verdachte een boete terzake van het doen van die aangifte zou zijn opgelegd, in welk geval de rechtbank daarin aanleiding tot matiging van de straf zou hebben gevonden. Vast staat echter dat de aanvankelijk opgelegde boete is teruggebracht tot nihil.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 47, 225 van het Wetboek van Strafrecht en 69 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder 2, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.8. is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
Medeplegen van valsheid in geschrift.
4.
Medeplegen van feitelijk leidinggeven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete ter hoogte van € 900.000,- (negenhonderdduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 365 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. W.F. Korthals Altes en L.I.M. van Bergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.C.N. van Gelderen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 november 2009.
De oudste rechter is buiten staat mede te ondertekenen.
i Waar hierna wordt verwezen naar bewijsmiddelen betreft dit telkens processtukken, behorende bij het dossier tegen de verdachten [verdachte] (13/845027-06), [medeverdachte] (13/845028-06) en [persoon 9] (13/845030-06).
Waar in de hierna volgende voetnoten wordt verwezen naar de processtukken
- ‘V’, betreft dit telkens een door de daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en) in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van verhoor [NN] als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 3 Sv, telkens inhoudende de als verdachte afgelegde verklaring van na te noemen [NN];
- ‘G’, betreft dit telkens een door de daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en) in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van verhoor [NN] als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 3 Sv, telkens inhoudende de als getuige afgelegde verklaring van na te noemen [NN];
- ‘AH’, betreft dit telkens een door de daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en) in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 3 Sv, telkens inhoudende de mededeling van door hem/haar/hun waargenomen of ondervonden feiten en omstandigheden;
- ‘D’, betreft dit telkens een ander geschrift als bedoeld in artikel 344 onder 5 Sv;
- ‘OPV’, betreft dit telkens een door de daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en) in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt overzichtsproces-verbaal, bevattende een overzicht van het hierna te noemen proces-verbaal van de FIOD-ECD.
Deze bewijsmiddelen ‘V’, ‘AH’ en ‘D’ en ‘OPV’ zijn telkens opgenomen als bijlage bij het proces-verbaal van de FIOD-ECD met dossiernummer 35386/36923.
Waar voorts wordt verwezen naar
- ‘verklaring bij de rechter-commissaris’, betreft dit telkens een proces-verbaal van verhoor van getuige van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank;
- ‘verklaring ter terechtzitting’ betreft dit telkens een ter terechtzitting afgelegde verklaring, die is vervat in het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal ter terechtzitting.
ii D/157, p. 4 e.v.; D/140.
iii Idem.
iv Idem.
v D/35; D/111.
vi D/53, p. 9 e.v.
vii Mededeling raadsman R.W.J. Kerckhoffs bij dupliek namens [verdachte] en [medeverdachte].
viii AH-47.
ix AH-65.
x V02-01, p. 5; D/157, p. 4 e.v.
xi Verklaring ter terechtzitting van 3 november 2009 van [persoon 11] als getuige; D/157, p. 12.
xii D/83 ([verdachte]); D/46 ([medeverdachte]).
xiii Verklaring ter terechtzitting van 3 november 2009 van [persoon 11] als getuige; D/157, p. 12.
xiv Verklaring ter terechtzitting van 3 november 2009 van [persoon 12] als getuige;.
xv D/114 ([verdachte]); D/115 ([medeverdachte]).
xvi D/26.
xvii Verklaring ter terechtzitting van 3 november 2009 van [persoon 12] als getuige.
xviii D1, p. 1.
xix D/141.
xx D/142.
xxi D/143.
xxii D/1.
xxiii D/13.
xxiv D/2 ([C]); D/14 ([M]).
xxv D/3 ([C]) ; D/15 ([M]).
xxvi Mededeling raadsman R.W.J. Kerckhoffs ter terechtzitting van 3 november 2009.
xxvii Mededeling raadsman R.W.J. Kerckhoffs ter terechtzitting van 5 november 2009.
xxviii Nadeelsberekeningen D/170 ([C]) en D/171 ([M]).
xxix D/146.
xxx D/157.
xxxi Verklaring ter terechtzitting van 5 november 2009 van [persoon 1] als getuige.
xxxii D/84.
xxxiii Verklaring ter terechtzitting van 5 november 2009 van [persoon 9] als getuige.
xxxiv Idem.
xxxv D/48, p. 3.
xxxvi Verklaring ter terechtzitting van 5 november 2009 van [persoon 9] als getuige.
xxxvii Verklaring ter terechtzitting van 3 november 2009 van [persoon 12] als getuige; zie voorts bijv.: D/116, p. 1.
xxxviii Verklaringen van getuigen [persoon 13] en [persoon 14], respectievelijk G03-01, p. 4 en G08-01, p. 2.
xxxix D/37.
xl V01-03, p. 12 en 18.
parketnummer 13/845027-06 (PROMIS) inzake [verdachte]