RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.293-09
RK nummer: 09/2931
Datum uitspraak: 23 oktober 2009
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 mei 2009 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 17 april 2009 door de 1ste substituut Procureur des Konings te Antwerpen (België). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [opgeëiste persoon] (België) op [geboortedatum] 1954,
wonende op het adres [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 juni 2009. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam, gehoord. De rechtbank heeft op deze zitting de behandeling van de vordering voor onbepaalde tijd aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te winnen bij de Belgische autoriteiten. Verder heeft de rechtbank ter zitting de termijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de OLW op grond van artikel 22, derde lid, van de OLW met dertig dagen verlengd omdat de rechtbank niet binnen een termijn van 60 dagen uitspraak zou kunnen doen.
De rechtbank heeft ter zitting van 31 juli 2009 de behandeling van de vordering hervat. Daarbij zijn de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam, gehoord. De rechtbank heeft op deze zitting de behandeling van de vordering voor onbepaalde tijd aangehouden, teneinde de opgeëiste persoon, die door de Dienst Vervoer & Ondersteuning niet naar de rechtbank was gebracht, in de gelegenheid te stellen de behandeling van de vordering bij te wonen.
Ter zitting van 9 oktober 2009 heeft de rechtbank de behandeling van de vordering wederom hervat. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam, gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen van 14 maart 1984 ten grondslag alsmede een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 25 april 1985.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een onbepaalde interneringsmaatregel. Deze maatregel is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis en arrest.
Voornoemd vonnis en voornoemd arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Belgische nationaliteit heeft.
4. Genoegzaamheid van het EAB
De officier van justitie heeft bij brief van 14 mei 2009 de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht de omschrijving van de feiten in het EAB te verduidelijken, in die zin dat zij onder meer heeft verzocht om een gedetailleerde omschrijving van de feiten, met bij elk van de feiten tenminste de vermelding van de plaats en pleegdatum.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft hierop bij brief van 29 mei 2009 kopieën van het aan het EAB ten grondslag liggende vonnis en arrest overgelegd. Aangezien de kopie van het vonnis onvolledig was, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit, op verzoek van de officier van justitie, bij brief van 22 juni 2009 alsnog een kopie van het volledige vonnis overgelegd.
Ter zitting van 24 juni 2009 bleek, kort samengevat, dat zowel de rechtbank als de officier van justitie de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie ten aanzien van de feiten vooralsnog niet genoegzaam achtten. De officier van justitie heeft vervolgens, hiertoe in de gelegenheid gesteld door de rechtbank, bij brief van 25 juni 2009 wederom nadere informatie gevraagd aan de justitiële autoriteit ten aanzien van de feiten, te weten
- een toelichting ten aanzien van het aantal feiten waarop het EAB betrekking heeft;
- een omschrijving van enkele door de officier van justitie nader aangeduide feiten conform de vereisten genoemd in artikel 8, eerste lid, onder e van het Kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel, geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving in artikel 2, tweede lid, onder e van de OLW;
- vermelding van de hoeveelheid verdovende middelen ten aanzien van enkele door de officier van justitie nader aangeduide feiten.
Bij brief van 26 juni 2009 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit schriftelijk gereageerd op de brief van 25 juni 2009 van de officier van justitie.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het EAB, ook in samenhang gelezen met de nadere door de Belgische justitiële autoriteit verstrekte informatie ten aanzien van de feiten, niet voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke vereisten, nu de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd onvoldoende duidelijk zijn omschreven. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e van het Kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel is bepaald dat in het EAB overeenkomstig het als bijlage bij het kaderbesluit gevoegde model wordt vermeld een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit.
Het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e van het Kaderbesluit EAB is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW, waarin is bepaald dat een EAB volgens het in bijlage 2 bij de wet opgenomen model wordt opgemaakt en in elk geval dient te bevatten een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit.
De door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie ten aanzien van de feiten voldoet niet aan de in voornoemde bepaling van de OLW vermelde vereisten. Het ligt op de weg van de uitvaardigende justitiële autoriteit om in het EAB een beschrijving van de feiten te geven die voldoet aan de vereisten die zijn vermeld in voornoemde bepalingen. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft volstaan met het overleggen van het vonnis en arrest, het maken van enkele toelichtende opmerkingen en (in de brief van 26 juni 2009) het weergeven van de kwalificaties op basis waarvan de opgeëiste persoon bij vonnis van 14 april 1984 werd geïnterneerd. Nog daargelaten dat het vonnis en het arrest op meerdere personen betrekking hebben waardoor er geen overzichtelijke opsomming voorhanden is van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon werd geïnterneerd, voldoet de omschrijving van een aantal feiten, zoals vermeld in het vonnis en arrest, niet aan de hiervoor weergegeven vereisten. In het bijzonder geldt in dit verband dat ten aanzien van een aantal feiten slechts sprake is van vermelding van de wettelijke kwalificaties in plaats van een concrete beschrijving ervan. Verder heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de door de officier van justitie verzochte informatie met betrekking tot de hoeveelheid verdovende middelen niet kunnen verstrekken.
De rechtbank wijst er op, dat de gedachte achter de Europese overleveringsprocedure onder meer is, dat op eenvoudige en snelle wijze de overlevering van personen tussen lidstaten geëffectueerd kan worden. Om dat mogelijk te maken, dient de uitvaardigende autoriteit onder meer de feiten ten aanzien waarvan de overlevering wordt verzocht op duidelijke en overzichtelijke wijze te presenteren. De uitvaardigende Belgische autoriteit is door de rechtbank en het openbaar ministerie in de gelegenheid gesteld de feiten duidelijk te presenteren, maar heeft dat tot op heden niet gedaan. De rechtbank rekent het niet tot haar taak om aan de hand van het thans niet overzichtelijke dossier te deduceren welke feiten mogelijk aan het verzoek tot overlevering ten grondslag liggen. Die verantwoordelijkheid rust op de Belgische uitvaardigende autoriteit.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank de omschrijving van de feiten, en daarmee het EAB, ongenoegzaam.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd reeds op grond van het voorgaande niet aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden geweigerd.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 2 van de Overleveringswet.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de 1ste substituut Procureur des Konings te Antwerpen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de interneringsmaatregel, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M.M. van der Nat, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en I.V. Ottens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 oktober 2009.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.