ECLI:NL:RBAMS:2009:BK4896

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
: 13.497.122.2005 RK nummer: 09/3776
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk in verband met strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2009 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk. De overlevering werd verzocht door de Franse autoriteiten in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd op 3 maart 2009. De rechtbank overwoog dat de terugkeergarantie in beginsel in het Nederlands of Engels moest worden vertaald, maar dat in dit geval, gezien de verklaringen van de raadsman en de officier van justitie, de Franse tekst voldoende was. De opgeëiste persoon, geboren in 1960 en thans gedetineerd in Amsterdam, was bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar door het Hof van Assisen van de Gironde op 21 mei 2008. De rechtbank stelde vast dat de feiten waarvoor de overlevering werd gevraagd, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn, en dat er voldoende garanties waren dat de opgeëiste persoon een nieuw proces in Frankrijk zou krijgen. De rechtbank verwierp de verweren van de raadsman, die onder andere aanvoerde dat de opgeëiste persoon onrechtmatig van zijn vrijheid was beroofd en dat de stukken ongenoegzaam waren. De rechtbank concludeerde dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en dat de overlevering moest worden toegestaan. De beslissing werd genomen in het belang van een goede rechtsbedeling, gezien de omstandigheden van de zaak en de betrokkenheid van medeverdachten in Frankrijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.122.2005
RK nummer: 09/3776
Datum uitspraak: 2 september 2009
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 juli 2009 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
3 maart 2009 door de Advocaat-Generaal verbonden aan het Parket-Generaal van het Hof van Beroep te Bordeaux (Frankrijk). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Demersluis” te Amsterdam,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 augustus 2009. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J.W. Verhoef, advocaat te Uithoorn, gehoord.
Ter zitting heeft de rechtbank de termijn, genoemd in artikel 22, eerste lid van de OLW, met toepassing van artikel 22, derde lid van de OLW, verlengd met dertig dagen, aangezien de rechtbank er niet in zou slagen binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrest bij verstek van het Hof van Assisen van de Gironde van 21 mei 2008 ten grondslag, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar.
Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon persoonlijk is gedagvaard of op andere wijze is ingelicht omtrent datum en plaats van de zitting. Gelet hierop en gezien het bepaalde in artikel 12 van de OLW dient de overlevering in beginsel te worden geweigerd, tenzij de uitvaardigende justitiële autoriteit de garantie als bedoeld in dit artikel verstrekt.
Bij fax van 7 juli 2009 heeft de officier van justitie de Franse justitiële autoriteiten onder meer verzocht de vraag te beantwoorden of de opgeëiste persoon inderdaad is veroordeeld bij verstek tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar en, indien sprake is van een veroordeling bij verstek, een verzetgarantie af te geven.
De procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Bordeaux heeft, in reactie op voornoemde fax van de officier van justitie, bij (vertaalde) fax van 7 juli 2009 het volgende verklaard:
[opgeëiste persoon] werd daadwerkelijk bij verstek veroordeeld door het Hof van Assisen van de Gironde op 21 mei 2008. In zijn veroordelend arrest heeft het Hof van Assisen van de Gironde de uitwerking van het aanhoudingsbevel van 28 juni 2007, uitgevaardigd door [persoon 1], rechter van instructie aan de arrondissementsrechtbank van Bordeaux, gehandhaafd.
[opgeëiste persoon], veroordeeld bij verstek, zal in dat opzicht noodzakelijkerwijs een nieuw proces krijgen in Frankrijk op grond van artikel 379-4 van het Franse Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een voldoende garantie in de zin van artikel 12 van de OLW en zal, gezien de gegarandeerde mogelijkheid tot het voeren van een nieuw proces, het EAB beschouwen als een EAB dat een verzoek inhoudt om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, omdat de terugkeergarantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de OLW enkel in de Franse taal is overgelegd en de opgeëiste persoon de Franse taal niet machtig is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 2, derde lid van het EAB dient het EAB te zijn vertaald in de officiële taal of in één van de officiële talen van de uitvoerende lidstaat, dan wel in de taal die deze lidstaat in een bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie neergelegde verklaring heeft aangegeven. Volgens de Nederlandse verklaring moet het EAB, indien het niet in het Nederlands of Engels is opgesteld, vergezeld gaan van een vertaling in één van die talen.
De rechtbank is met de Officier van Justitie van oordeel dat deze eis in beginsel ook geldt voor een door de wet geëiste terugkeergarantie. In dit geval is echter sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van deze regel af te wijken en de terugkeergarantie in de Franse taal genoegzaam te achten. Zo heeft de raadsman ter zitting verklaard dat hij de Franse taal machtig is en dat hij de inhoud van de terugkeergarantie begrijpt. Hiermee zijn tevens de procesbelangen van de opgeëiste persoon, die de Franse taal niet machtig is, voldoende gewaarborgd. Verder acht de rechtbank van belang dat de officier van justitie ter zitting eveneens heeft verklaard dat zij de Franse taal machtig is en de inhoud van de terugkeergarantie begrijpt. Tot slot is van belang dat ook de (leden van de) behandelende kamer van de rechtbank de inhoud van de terugkeergarantie begrijpen en voldoende achten.
Gezien het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman. Verder ziet de rechtbank gelet op het voorgaande geen aanleiding voor heropening van de zaak teneinde de door de officier van justitie na sluiting van het onderzoek ter zitting overgelegde vertaling van de terugkeergarantie aan het dossier toe te voegen.
5. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
- illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
Bij brief van 17 augustus 2009 heeft het Franse Ministère de la Justice de volgende garantie gegeven:
En réponse à votre demande, j’ai l’honneur de vous faire savoir que le ministère de la Justice français accorde la garantie aux termes de laquelle, si à l’issue du nouveau procès devant se tenir, [opgeëiste persoon] était condamné définitivement à une peine irrévocable de privation de liberté en raison des faits pour lesquels sa remise est demandée, il pourra subir sa peine aux Pays-Bas et ce dans le cadre de l’adaptation de celle-ci par les autorités judiciaires néerlandaises au moyen de la procédure de conversion décrite à l’article 11 de la convention susmentionnée.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan, nu de onder 4 bedoelde feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn en opleveren:
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Verweren
7.1 De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon in de onderhavige procedure onrechtmatig van zijn vrijheid is beroofd.
De rechtbank stelt voorop dat eventuele onrechtmatigheden bij de inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon rechtens geen consequenties hebben voor de te nemen beslissing ten aanzien van de toelaatbaarheid van de overlevering. Verder stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op 13 juli 2009 in verzekering is gesteld op grond van het thans voorliggende EAB. De huidige vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon berust dan ook op een geldige titel en is derhalve rechtmatig.
De inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon op 24 juni 2009 berust eveneens op een geldige titel, te weten het EAB van 7 maart 2005. Het gegeven dat dit EAB later is ingetrokken vanwege het uitvaardigen van een nieuw (het thans voorliggende) EAB, neemt niet weg dat ten tijde van de inverzekeringstelling sprake was van een rechtmatige titel. Hierbij merkt de rechtbank op dat de officier van justitie rechtmatig heeft gehandeld door zo spoedig mogelijk na ontvangst van het nieuwe EAB en onder intrekking van het oude EAB de inverzekeringstelling op grond van het oude EAB op te heffen en de inverzekeringstelling op grond van het nieuwe EAB te bevelen.
7.2 De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de stukken ongenoegzaam zijn, omdat, kort samengevat, sprake is van een slordig en onvolledig dossier en de verdenking ten aanzien van de opgeëiste persoon in het EAB onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman niet en overweegt hiertoe als volgt.
Het dossier bevat alle informatie die vereist is om te kunnen toetsen of het verzoek tot overlevering voldoet aan de voorwaarden gesteld in de OLW. Er is dan ook sprake van een genoegzaam dossier. Dat het dossier mede uit aanvullingen bestaat, doet hier niet aan af.
Verder voldoet de omschrijving van de feiten in het EAB aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW en is daarmee genoegzaam. Een onderbouwing van de verdenking is, anders dan gesteld door de raadsman, in de onderhavige procedure niet vereist. Eventuele bewijsverweren komen in geval van overlevering eerst aan de orde in de Franse strafprocedure.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de overlevering te weigeren vanwege ongenoegzaamheid der stukken.
7.3 De raadsman heeft eveneens aangevoerd dat het verzoek tot overlevering in feite berust op een onherroepelijk vonnis en dat de overlevering derhalve dient te worden geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 6, tweede lid van de OLW.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer van de raadsman. Uit de hiervoor onder 2 weergegeven fax van 7 juli 2009 van de procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Bordeaux blijkt namelijk dat de opgeëiste persoon (na het instellen van een rechtsmiddel) in Frankrijk een nieuw proces zal krijgen. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze informatie te twijfelen en stelt op grond hiervan vast dat thans nog geen sprake is van een onherroepelijk vonnis. Hierbij merkt de rechtbank op dat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon op rechtsgeldige wijze afstand heeft gedaan van zijn recht tot het instellen van een rechtsmiddel. Voor zover de opgeëiste persoon (via zijn raadsman) heeft aangekondigd dat hij geen rechtsmiddel wenst aan te wenden, neemt dit niet weg dat thans nog sprake is van een herroepelijk vonnis.
Gezien het voorgaande staat het bepaalde in artikel 6, tweede lid van de OLW niet in de weg aan het toestaan van de overlevering.
7.4 Tot slot heeft de raadsman gesteld dat de opgeëiste persoon na overlevering naar Frankrijk geen eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zal krijgen. De medeverdachten, die allen in Nederland verblijven, zijn namelijk veroordeeld in Frankrijk, mogen zich gedurende tien jaar niet op Frans grondgebied begeven en kunnen derhalve niet in Frankrijk in de strafzaak van de opgeëiste persoon verschijnen waardoor geen wederhoor kan plaatsvinden, aldus de raadsman.
De rechtbank begrijpt dat de raadsman met zijn verweer het oog heeft op de weigeringsgrond die is neergelegd in artikel 11 van de OLW. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze weigeringsgrond niet aan de orde is. Voor zover de medeverdachten daadwerkelijk niet in de Franse zittingszaal kunnen verschijnen, bestaat immers de mogelijkheid deze personen via een rechtshulpverzoek in Nederland te horen. Op die manier kan het door de raadsman gewenste wederhoor plaatsvinden. Een dreigende schending van het bepaalde in artikel 6 van het EVRM , laat staan van een dreigende flagrante schending van deze bepaling als bedoeld in artikel 11 van de OLW, is derhalve niet aannemelijk gemaakt.
Gezien het voorgaande staat ook het bepaalde in artikel 11 van de OLW niet in de weg aan het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.
8. Artikel 13 van de OLW
De officier van justitie gaat er vanuit dat de feiten deels in Nederland zijn gepleegd, en heeft op grond van artikel 13, tweede lid van de OLW gevorderd dat om redenen van een goede rechtsbedeling wordt afgezien van de weigeringsgrond genoemd in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a van de OLW. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat uit het Franse EAB en de ondersteunende stukken blijkt dat:
- de feiten slechts ten dele hebben plaatsgevonden op Nederlands grondgebied;
- naast de opgeëiste persoon tevens 11 mededaders werden vervolgd in Frankrijk en de medeverdachten zijn overgeleverd aan Frankrijk;
- in Frankrijk zich de stukken en het bewijs bevinden;
- de rechtbank in Frankrijk reeds kennis heeft genomen van de gehele zaak.
De rechtbank stelt, met de officier van justitie, vast dat de feiten deels in Nederland zijn gepleegd. Hiermee is de weigeringsgrond genoemd in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a van de OLW van toepassing. De rechtbank is van oordeel dat, gezien de door de officier van justitie aangevoerde gronden, zij in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen. Gelet op het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de OLW dient daarom te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.
9. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
10. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.
11. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Advocaat-Generaal verbonden aan het Parket-Generaal van het Hof van Beroep te Bordeaux (Frankrijk) ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M.F.J.M. de Werd, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en A.D. Belcheva, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2009.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B