ECLI:NL:RBAMS:2009:BK4889

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.376.2009 RK nummer: 09/3466
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van onvoldoende informatie in Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2009 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de overlevering geweigerd voor een deel van de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, omdat de verstrekte informatie als onvoldoende werd beoordeeld. De opgeëiste persoon, geboren in 1949 en thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Zwaag, werd beschuldigd van oplichting, vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten, evenals vervalsing van betaalmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de omschrijving van de feiten in het EAB niet genoegzaam was, met name omdat de details over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten ontbraken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten die in het EAB zijn vermeld, betrekking hebben op meerdere bedrijven en dat de opgeëiste persoon de spilfiguur zou zijn in een organisatie die zich bezighoudt met het overnemen van bedrijven en het opzetten van sterfhuisconstructies. De rechtbank concludeerde dat de omschrijving van de feiten onvoldoende was om de beschermende werking van het specialiteitsbeginsel te waarborgen. Daarom werd de overlevering geweigerd voor de feiten die niet specifiek betrekking hadden op de bedrijven die in het EAB waren genoemd.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn overlevering alleen kan worden toegestaan indien de Belgische autoriteiten de nodige garanties geven. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon vorderingen had gedaan over de vooringenomenheid van de Belgische autoriteiten, deze stelling niet voldoende was onderbouwd. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan voor de feiten die betrekking hebben op de bedrijven die in het EAB zijn genoemd, maar geweigerd voor de overige feiten. De uitspraak is gedaan in het kader van de Overleveringswet (OLW) en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.376.2009
RK nummer: 09/3466
Datum uitspraak: 2 september 2009
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 juni 2009 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 9 juni 2009 door de onderzoeksrechter verbonden aan de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren (België). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
[adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 augustus 2009. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon, zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam, en zijn raadsvrouw, mr. A.E. van der Straten, advocaat te Dendermonde (België) en in de onderhavige zaak samenwerkend met de raadsman van de opgeëiste persoon, gehoord. De rechtbank heeft mr. A.E. van der Straten toegelaten als raadsvrouw in de onderhavige procedure op grond van het bepaalde in de artikelen 37 van het Wetboek van Strafvordering en 16b tot en met 16f van de Advocatenwet, welke bepalingen van overeenkomstige toepassing zijn in de onderhavige procedure ingevolge het bepaalde in artikel 30 van de OLW.
Ter zitting heeft de rechtbank de termijn, genoemd in artikel 22, lid 1 van de OLW, met toepassing van artikel 22, lid 3 van de OLW, verlengd met dertig dagen, aangezien de rechtbank er niet in zou slagen binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een bevel tot aanhouding bij verstek van de onderzoeksrechter verbonden aan de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren van 9 juni 2009 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en in de door de onderzoeksrechter,
verbonden aan de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren, opgestelde, aanvullende brieven van 18 juni 2009 en 4 augustus 2009, waarvan door de griffier gewaarmerkte fotokopieën als bijlagen aan deze uitspraak zijn gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Genoegzaamheid der stukken
De raadslieden van verdachte hebben zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten in het EAB niet genoegzaam is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 2, lid 2, aanhef onder e van de OLW dient een EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit, te bevatten.
De omschrijving van de strafbare feiten is neergelegd in het EAB en in, op verzoek van de officier van justitie door de onderzoeksrechter verbonden aan de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren, opgestelde, aanvullende brieven van 18 juni 2009 en 4 augustus 2009.
Uit voornoemde stukken volgt dat de strafbare feiten zouden zijn gepleegd ten aanzien van meerdere bedrijven. De opgeëiste persoon wordt ervan verdacht de spilfiguur te zijn in een organisatie die zich bezighoudt met, kort samengevat, het overnemen van bedrijven en het vervolgens opzetten van sterfhuisconstructies, welk handelen naar Belgisch recht de in het EAB genoemde strafbare feiten zou hebben opgeleverd. In het EAB worden Hasselt, Bocholt, Sint-Truiden, Geetbets, Nieuwerkerken en plaatsen elders in het Rijk genoemd als pleegplaatsen, en is vermeld dat de strafbare feiten zouden zijn gepleegd in de periode van 21 februari 2007 tot 11 maart 2009.
De rechtbank is van oordeel dat de omschrijving van de strafbare feiten genoegzaam is voor zover deze betrekking heeft op de strafbare feiten die zouden zijn gepleegd ten aanzien van de bedrijven: ‘[X]’ en ‘[Y]’. Enkel bij de omschrijving van deze strafbare feiten is namelijk sprake van zowel de vermelding van feitelijke gedragingen als van de bij die gedragingen betrokken bedrijven. Voor het overige is slechts sprake van het vermelden in algemene zin van de modus operandi die de opgeëiste persoon en zijn medeverdachten zouden hebben toegepast bij het opzetten van sterfhuisconstructies. Zonder nadere concretisering acht de rechtbank deze omschrijving onvoldoende om de beschermende werking van het specialiteitsbeginsel, welk beginsel mede ten grondslag ligt aan het bepaalde in artikel 2, lid 2, onder e van de OLW, te garanderen.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de overlevering weigeren ten aanzien van die strafbare feiten die niet zien op de bedrijven: ‘[X]’ en ‘[Y]’.
5. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten die zien op de bedrijven: ‘[X]’ en ‘[Y]’ aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB en in de door de onderzoeksrechter verbonden aan de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren, opgestelde aanvullende brieven van 18 juni 2009 en 4 augustus 2009 vermelde gegevens, heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummers 20 en 23 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
- oplichting;
- vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De Procureur des Konings te Tongeren heeft bij brief van 4 augustus 2009 de volgende garantie gegeven:
Langs deze weg wens ik u ervan in kennis te stellen dat mijn ambt akkoord gaat met de dubbele WOTS-garantie aangaande [opgeëiste persoon].
Van zodra betrokkene in België onherroepelijk wordt veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, mag hij deze ondergaan in Nederland, met toepassing van de omzettingsprocedure zoals bedoeld in artikel 11 van het verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan, nu de onder 4 bedoelde feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn en opleveren:
- medeplegen van oplichting;
- medeplegen van valsheid in geschrift;
- medeplegen van verduistering.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Verweren
Artikel 11 van de OLW
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat de Belgische autoriteiten vooringenomen zijn ten aanzien van de opgeëiste persoon en dat zijn overlevering gelet hierop dient te worden geweigerd, omdat dit zal leiden tot een schending van het bepaalde in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opgeëiste persoon, na overlevering naar België, geen eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM zal krijgen, of dat overigens zijn overlevering zou leiden tot de in artikel 11 van de OLW bedoelde flagrante schending van voornoemde bepaling van het EVRM. De stelling dat de Belgische justitiële autoriteiten vooringenomen zijn ten aanzien van de opgeëiste persoon vindt geen steun in de stukken.
Gezien het voorgaande staat het bepaalde in artikel 11 van de OLW niet in de weg aan de overlevering van de opgeëiste persoon.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten die zien op de bedrijven: ‘[X]’ en ‘[Y]’ waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 47, 57, 225, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon], aan de onderzoeksrechter verbonden aan de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten die zien op de bedrijven: ‘[X]’ en ‘[Y]’ waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon], aan de onderzoeksrechter verbonden aan de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de overige feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M.F.J.M. de Werd, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en A.D. Belcheva, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2009.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.