ECLI:NL:RBAMS:2009:BK4841

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.189.2009 RK nummer: 09/1849
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 mei 2009 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon, ingediend door de officier van justitie. De overlevering werd verzocht op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank in Gdansk, Polen, op 19 september 2006. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1978, was gedetineerd in Nederland en niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de behandeling van de zaken die ten grondslag lagen aan het verzamelvonnis van de rechtbank in Malbork, Polen, van 10 augustus 2005. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, waardoor de afgifte van een garantie als bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet vereist was.

De rechtbank heeft de feiten die aan het EAB ten grondslag lagen, beoordeeld en vastgesteld dat deze zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar zijn. De opgeëiste persoon was betrokken bij meerdere diefstallen en pogingen tot diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft de verweren van de raadsman van de opgeëiste persoon verworpen, waaronder het argument dat de overlevering op grond van artikel 12 van de OLW geweigerd moest worden. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling van het verzamelvonnis, maar dat dit geen belemmering vormde voor de overlevering, aangezien hij wel aanwezig was bij de behandeling van de onderliggende zaken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, omdat aan alle eisen van de OLW was voldaan. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.189.2009
RK nummer: 09/1849
Datum uitspraak: 22 mei 2009
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 maart 2009 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 19 september 2006 door de rechtbank in Gdansk (Polen). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1978,
verblijfadres in Nederland: [adres],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens,
thans gedetineerd in Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 mei 2009. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een verzamelvonnis van de rechtbank in Malbork (Polen) van
10 augustus 2005 (II K 177/05) ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van het resterende deel van de bij voornoemd vonnis opgelegde vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar en 10 maanden, te weten een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Het EAB heeft betrekking op in totaal veertien strafbare feiten. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB vermeld dat ten aanzien van twaalf onder E.2 genoemde feiten het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid geldt. Tevens is het strafbare feit Georganiseerde of gewapende diefstal aangekruist op de lijst in het EAB onder E 1. De uitvaardigende autoriteit heeft echter niet vermeld om welke van de veertien strafbare feiten het daarbij gaat. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om enkel op grond van deze onduidelijkheid de overlevering van de opgeëiste persoon niet toe te staan. Het EAB en de aanvullende brieven van de Poolse autoriteiten bevatten namelijk voldoende informatie om de dubbele strafbaarheid op grond van het bepaalde in artikel 7, lid 1, onder a en 2° van de OLW te toetsen. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
De feiten zijn zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
- diefstal door twee of meer verenigde personen (feiten onder 1);
- diefstal (feit onder 2);
- wederspannigheid, door twee of meer personen met verenigde krachten gepleegd (feit onder 3);
- poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak (feiten onder 4);
- diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak (feiten onder 4 en 14);
- diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak (feiten onder 5, 6, 8, 10, 11 en 12);
- poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak (feiten onder 7, 9 en 13)
Gezien het voorgaande wordt voldaan aan de in voornoemd artikel gestelde eisen ten aanzien van de dubbele strafbaarheid.
5. Verweren
5.1 De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat de overlevering van de opgeëiste persoon op grond van het bepaalde in artikel 12 van de OLW dient te worden geweigerd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe als volgt.
Uit het verzamelvonnis van de rechtbank in Malbork van 10 augustus 2005 (II K 177/05), dat ten grondslag ligt aan het EAB, blijkt dat de opgeëiste persoon eerder veroordeeld is bij:
- het verzamelvonnis van de rechtbank in Malbork van 5 juli 2000 (II K 298/00), betreffende het vonnis van de rechtbank in Malbork van 20 november 1997 (II K 704/97), het vonnis van de rechtbank in Malbork van 15 januari 1998 (II K 809/97), het vonnis van de rechtbank in Malbork van 30 november 1998 (II K 580/98) en het vonnis van de rechtbank in Malbork van 24 augustus 1999 (II K 703/98);
- het vonnis van de rechtbank in Malbork van 24 mei 1999 (II K 919/98), en
- het vonnis van de rechtbank in Malbork van 17 mei 2004 (II K 91/04).
Vervolgens wordt in het verzamelvonnis in de zaak met dossiernummer II K 177/05 geoordeeld:
- dat het verzamelvonnis in de zaak met dossiernummer II K 298/00 niet langer geldig is;
- dat het vonnis met dossiernummer II K 919/98 niet is meegewogen bij het bepalen van de gezamenlijke straf, en
- dat de opgelegde gezamenlijke straf in de zaak met dossiernummer II K 177/05 de zaken met de dossiernummers II K 704/97, II K 809/97, II K 580/98, II K 703/98 en II K 91/04 betreft.
- dat de periode die de opgeëiste persoon reeds heeft vastgezeten ingevolge het cumulatieve vonnis in de zaak met dossiernummer II K 298/00 , te weten van 10 mei 2001 tot 10 maart 2004, van de opgelegde straf zal worden afgetrokken.
In artikel 12 van de OLW is bepaald dat overlevering niet wordt toegestaan, indien het Europees aanhoudingsbevel strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis dat is gewezen zonder dat de verdachte in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting, dan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoende garantie geeft, dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting.
Uit de door de Poolse autoriteiten overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de behandeling ter terechtzitting van de zaak met dossiernummer II K 177/05 en dat hij niet in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting. Anders dan gesteld door de raadsman, is ten aanzien van deze zaak echter geen garantie als bedoeld in artikel 12 van de OLW vereist. Het betreft immers een verzamelvonnis, waarbij geen sprake is van een ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
In de zaken die ten grondslag hebben gelegen aan het verzamelvonnis is wel sprake geweest van vorenbedoelde ‘criminal charge’ zodat het bepaalde in artikel 12 van de OLW ten aanzien van deze zaken wel geldt. Uit de stukken blijkt echter dat de opgeëiste persoon bij de behandeling ter terechtzitting in de zaken met de dossiernummers II K 809/97, II K 580/98, II K 703/98 aanwezig is geweest. De rechtbank concludeert op grond van de stukken dat de opgeëiste persoon eveneens aanwezig is geweest bij de behandeling ter terechtzitting van de zaak met dossiernummer II K 91/04. De informatie in de door de Poolse autoriteiten overgelegde ‘records of main trial’ bezien in samenhang met de verklaring van de Poolse autoriteit bij brief van 24 april 2009 dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de behandeling ter terechtzitting, is hiertoe redengevend. De enkele niet nader onderbouwde stelling van de opgeëiste persoon dat hij bij de behandeling van deze zaak ter terechtzitting niet aanwezig was, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Verder blijkt uit de stukken dat de opgeëiste persoon niet bij de behandeling ter terechtzitting van de zaak met dossiernummer II K 704/97 aanwezig is geweest, maar wel in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting. Afgifte van een verzetgarantie is ten aanzien van de zaken die ten grondslag hebben gelegen aan het verzamelvonnis dan ook niet vereist.
5.2 De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd ten aanzien van de feiten die ten grondslag liggen aan de zaken die hebben geleid tot het verzamelvonnis in de zaak met dossiernummer II K 298/00. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat er aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon de bij voornoemd verzamelvonnis opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en 10 maanden reeds heeft uitgezeten.
Uit de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 april 2009 blijkt dat de opgeëiste persoon in Polen gedetineerd is geweest van 10 mei 2001 tot 10 maart 2004, derhalve gedurende een periode van 2 jaar en 10 maanden. Voorts blijkt dat deze detentie wordt toegerekend aan de verzamelstraf van 4 jaar, opgelegd in de zaak met nummer II K 177/05. Daarnaast geldt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit in haar brief van 30 april 2009 bericht dat het eerdere verzamelvonnis met nummer II K 298/00 niet langer geldig is en dat de reeds uitgezeten straf van de in het vonnis in de zaak met dossiernummer II K 177/05 nog openstaande straf zal worden afgetrokken. Het dossier biedt geen steun voor de stelling van de raadsman dat de opgeëiste persoon één van de hem opgelegde straffen reeds geheel heeft uitgezeten. Het verweer wordt dan ook gepasseerd.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 45, 182, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon], aan de arrondissementsrechtbank te Gdansk (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en B.C. Langendoen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2009.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.