ECLI:NL:RBAMS:2009:BK4543

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-4665 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en brandveiligheid bij kinderdagverblijf: stillegging van werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen Woningbouwvereniging Stadgenoot en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de stillegging van bouwactiviteiten in een casco bedrijfsruimte op Haveneiland Oost IJburg, die zonder de vereiste bouwvergunning werden uitgevoerd. De rechtbank overweegt dat de stillegging niet ongedaan kan worden gemaakt en dat de opgelegde last niet heeft geleid tot verbeuring of inning van dwangsommen. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, heeft procesbelang aangetoond, ondanks de stillegging, omdat zij een schadevergoeding wegens vertragingsschade wenst in te dienen.

De rechtbank behandelt de vraag of de werkzaamheden als niet-ingrijpend kunnen worden aangemerkt volgens artikel 3, eerste lid, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb). Eiseres stelt dat de werkzaamheden geen betrekking hebben op de draagconstructie, de bebouwde oppervlakte niet wordt uitgebreid en het bestaande gebruik wordt gehandhaafd. De rechtbank concludeert echter dat de omvang van de werkzaamheden en de wijziging van functie naar een kinderdagverblijf rechtvaardigen dat geen sprake is van werkzaamheden van niet-ingrijpende aard. De rechtbank benadrukt het belang van een preventieve toetsing door middel van een bouwvergunning, in plaats van een handhavingstoets achteraf.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, omdat de bouwwerkzaamheden een vergunning vereisten die ten tijde van de stillegging niet verleend was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van brandveiligheidsmaatregelen bij de realisatie van een kinderdagverblijf en de rol van de overheid in het handhaven van bouwvoorschriften.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/4665 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
Woningbouwvereniging Stadgenoot,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde mr. N.S.J. Koeman,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. P. Huiszoon.
1. Procesverloop
Op 13 augustus 2008 heeft een inspecteur Bouw- en Woningtoezicht mondeling gelast de door hem geconstateerde werkzaamheden in een casco bedrijfsruimte op Haveneiland Oost IJburg Blok 41 (hierna: de bedrijfsruimte) stil te leggen, omdat deze zonder bouwvergunning werden verricht. Deze stillegging is bij besluit van 15 augustus 2008 schriftelijk bevestigd. Verder is bij dit besluit een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres van € 25.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 125.000,00.
Bij besluit van 15 oktober 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2009. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, alsmede mr. L.I. Tan. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
De rechtbank overweegt vooreerst dat de stillegging van de bouw niet meer ongedaan kan worden gemaakt en dat de opgelegde last heeft geleid tot verbeuring noch inning van dwangsommen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd kenbaar gemaakt dat er voor eiseres desalniettemin procesbelang bestaat, gelegen in een nog in te dienen vordering tot schadevergoeding wegens vertragingsschade.
Onder die omstandigheden ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te concluderen dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang.
Juridisch kader van het beroep
Het beroep van eiseres is uitsluitend gericht tegen (de handhaving van) de bouwstop. In dat kader zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang.
Artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Op grond van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover hier van belang, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) bepaalt – voor zover hier van belang – dat als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet voorts wordt aangemerkt het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1°. de verandering geen betrekking heeft op de draagconstructie van dat bouwwerk,
2°. de bebouwde oppervlakte niet wordt uitgebreid, en
3°. het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
Nadere overwegingen
Tussen partijen is niet in geschil dat het bestemmingsplan de vestiging van en het gebruik als kinderdagverblijf mogelijk maakt.
Eiseres heeft betoogd dat voor de wijziging van de bedrijfsruimte in een kinderdagverblijf geen bouwvergunning vereist was, omdat sprake is van wijzigingen van niet-ingrijpende aard.
De rechtbank stelt voorop dat voor voornoemde wijziging inmiddels aan de rechtsopvolger van eiseres bouwvergunning is verleend. Nu niet in geschil is dat tegen deze bouwvergunning geen rechtsmiddelen zijn aangewend, heeft deze formele rechtskracht gekregen. Voor zover dit gegeven in dit geding nog ruimte laat voor twijfel ten aanzien van het al dan niet vereist zijn van een bouwvergunning, overweegt de rechtbank verder het volgende.
In het bestreden besluit ligt de nadruk op de aan het bouwplan te stellen eisen ten aanzien van de brandveiligheid. De gemachtigde van verweerder heeft dit aspect ook ter zitting benadrukt.
Bij de vraag of sprake is van werkzaamheden van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3 eerste lid, onder k, van het Bblb, dient volgens eiseres niet te worden getoetst aan het Bouwbesluit. Eiseres verwijst op dit punt naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 maart 2008 (gepubliceerd onder LJ-nummer: BC7121, te raadplegen via www.rechtspraak.nl). Volgens eiseres is in het bestreden besluit dan ook ten onrechte volstaan met de stelling dat het Bouwbesluit zware eisen stelt aan kinderdagverblijven. Het vorenstaande klemt te meer, zo stelt eiseres, nu de “zware eisen” waar verweerder op doelt, geen bouwkundige eisen zijn, maar eisen die in het kader van het gebruik van een gebouw gelden. Die eisen dienen te worden vertaald in een gebruiksvergunning respectievelijk zijn vanaf 1 november 2008 opgenomen in het Gebruiksbesluit. In strijd met het wettelijk stelsel probeert verweerder dan ook dergelijke eisen tot gelding te brengen in het kader van de vraag of een bouwkundig geheel ondergeschikte verbouwing al dan niet vergunningvrij kan worden uitgevoerd, aldus eiseres.
Tot slot heeft eiseres erop gewezen dat het ontbreken van een bouwvergunningplicht niet maakt dat de overheid niet kan ingrijpen. Verweerder kan actie ondernemen in het kader van toezicht op de naleving van het Bouwbesluit.
De rechtbank stelt vast dat op de ter zitting getoonde bouwtekeningen duidelijk te zien is, welke maatregelen zijn genomen ten aanzien van de brandveiligheid. Bij vergelijking van de oude, onvergunde bouwtekening en de nieuwe, vergunde bouwtekening, blijkt dat brandwerende compartimenten zijn gerealiseerd, die in het oude bouwplan niet voorzien waren. Ook is er een vluchtroute gerealiseerd door een glazen wand te vervangen door dubbele, openslaande deuren.
Deze maatregelen waren nodig voor het geheel inrichten en geschikt maken van een casco bedrijfsruimte tot een kinderdagverblijf. Reeds de omvang van de werkzaamheden, gevoegd bij deze wijziging van functie, rechtvaardigen de conclusie dat geen sprake is van werkzaamheden van niet-ingrijpende aard.
Daarvoor is eens te minder aanleiding indien in ogenschouw worden genomen de maatschappelijke belangen die in het geding zijn bij de realisatie van een kinderdagverblijf van aanzienlijke omvang. In zoverre verschilt de onderhavige zaak dan ook wezenlijk van de uitspraak waarnaar eiseres verwijst. In die zaak ging het namelijk om het verbouwen van een garage tot een kapsalon.
De bescherming van die maatschappelijke belangen is beter gediend met een preventieve overheidstoets (onder de bouwvergunning) in plaats van met een handhavingstoets achteraf.
Ook zo bezien is er geen aanleiding om te concluderen dat sprake is van werkzaamheden van niet-ingrijpende aard.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat voor de bouwwerkzaamheden een vergunning vereist was, welke ten tijde van het stilleggen van de bouw (onbetwist) niet verleend was. De inspecteur heeft dan ook terecht de bouw stilgelegd en de stillegging is bij het besluit van 15 augustus 2008 terecht bevestigd.
Op grond van het bovenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.E. Dutrieux, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2009.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B