6.4. Dit betekent dat artikel 1:88 lid 1 onder d BW op de lease-overeenkomsten van toepassing is. Nu volgens artikel 7A:1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende de daar bedoelde toestemming voor de lease-overeenkomsten ook schriftelijk te worden gegeven (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN AZ9721, rov 2.12.3 en het reeds genoemde arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008, LJN BC2837). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [eiseres] de bevoegdheid een beroep te doen op de hier bedoelde vernietigbaarheid.
Verjaring
6.5. Dexia beroept zich er op dat het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW is verjaard. De verjaringstermijn voor een beroep op dit vernietigingsrecht is op grond van artikel 3:52 lid 1 sub d BW drie jaar. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, LJN AY8771 en Gerechtshof Amsterdam, 19 mei 2009, LJN BI 4359). Van belang is derhalve wanneer [eiseres] bekend was met het bestaan van de lease-overeenkomsten.
6.6. Op Dexia rust de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het beroep op verjaring.
6.7. Dexia heeft hiertoe aangevoerd dat [echtgenoot eiseres] tussen 27 oktober 1997 en 14 december 1998 zeven andere lease-overeenkomsten met Dexia heeft afgesloten, welke overeenkomsten met positieve resultaten zijn geëindigd. In dit kader heeft Dexia in de periode tussen juli 1998 en november 2001 in totaal een bedrag van € 50.327,96 aan [echtgenoot eiseres] uitgekeerd. Op grond hiervan acht Dexia het onaannemelijk dat [echtgenoot eiseres] [eiseres] niet van deze overeenkomsten en/of de positieve resultaten op deze overeenkomsten op de hoogte heeft gesteld. Zeker gelet op de verklaring van [echtgenoot eiseres] dat de doelstelling van [echtgenoot eiseres] met deze overeenkomsten was zijn vrouw te verrassen, is het volgens Dexia met deze doelstelling niet te rijmen dat [echtgenoot eiseres] deze uitkeringen voor zijn vrouw verborgen zou hebben gehouden.
6.8. Daarnaast heeft Dexia aangevoerd dat Dexia in december 1999 en december 2000 in verband met het afsluiten van de lease-overeenkomsten aanvullende gegevens, waaronder het jaarinkomen en de loonstrookjes van [echtgenoot eiseres] en [eiseres], heeft opgevraagd bij [echtgenoot eiseres]. Dexia acht het onwaarschijnlijk dat [echtgenoot eiseres] deze informatie zonder haar medeweten aan Dexia heeft verstrekt.
6.9. Tevens acht Dexia, gezien de grote hoeveelheid overeenkomsten die [echtgenoot eiseres] met Dexia heeft afgesloten, het onwaarschijnlijk dat [eiseres] geen notie heeft genomen van de grote hoeveelheid poststukken die tussen 1997 en 2002 aan [echtgenoot eiseres] zijn gestuurd. Op grond van de bovenstaande punten meent Dexia afdoende te hebben aangetoond dat [eiseres] meer dan drie jaar voor 28 november 2005, de datum van de vernietigingsbrief, op de hoogte raakte van het bestaan van de lease-overeenkomsten.
6.10. [eiseres] heeft hiertegen aangevoerd dat [echtgenoot eiseres] de financiële zaken van het huishouden alleen beheerde en zij daar geen bemoeienis mee had. De betalingen aan Dexia uit hoofde van de lease-overeenkomsten werden van een rekening gedaan die alleen op naam van [echtgenoot eiseres] stond. Op het moment dat er voor de lease-overeenkomsten waarbij een vooruitbetaling had plaatsgevonden maandelijks betaald moest worden, ontstonden er problemen voor [echtgenoot eiseres]. Toen bleek dat [echtgenoot eiseres] de maandelijkse betalingen niet meer kon betalen en de lease-overeenkomsten alleen maar tot verlies hadden geleden heeft hij [eiseres] over deze maandelijkse betalingen en de lease-overeenkomsten ingelicht. Dit was omstreeks mei 2003.
6.11. Het voorgaande wettigt het (bewijs)vermoeden dat [eiseres] reeds eerder dan drie jaar voor 28 november 2005 kennis heeft gekregen van het bestaan van de onderhavige lease-overeenkomsten, zodat Dexia voorshands in het bewijs van haar stelling is geslaagd. [eiseres] is in de gelegenheid gesteld om tegen dit vermoeden tegenbewijs te leveren. Zij heeft hiertoe twee getuigen doen horen, te weten zichzelf als partijgetuige en [echtgenoot eiseres].
6.12. [eiseres] heeft onder meer het volgende verklaard:
“Post gericht aan mijn echtgenoot leg ik altijd op een kast in de gang. Deze maak ik nooit open.”
[…]
“Wij hebben een en/of rekening bij de Postbank. Deze wordt (ook) gebruikt voor de huishoudelijke uitgaven. Het is mogelijk dat de inkomsten van mijn echtgenoot daarop worden gestort, maar dat weet ik niet.”
[…]
“Ik weet niet of mijn echtgenoot een bankrekening op zijn naam heeft.”
[…]
“Ik weet niet meer wanneer en op welke wijze ik bekend ben geworden met het bestaan van de effectenlease-overeenkomsten. Ik veronderstel dat mijn echtgenoot mij dit heeft verteld. Dat zal wel in 2003 zijn geweest.”
[…]
“Ik heb een beroep op de vernietiging van de overeenkomsten gedaan op advies van mijn echtgenoot. Ik weet niet waarom hij mij heeft geadviseerd om acht van de in totaal vijftien overeenkomsten te vernietigen en de overige zeven niet.”
[…]
“Er is een aantal malen een dame bij ons thuis op bezoek geweest om financiële zaken te bespreken. Wat zij precies kwam doen weet ik niet. Ik weet ook niet meer hoe vaak zij op bezoek is geweest. De gesprekken tussen die dame en mijn echtgenoot vonden plaats in de huiskamer. Ik was daarbij niet aanwezig, omdat ik dat niet wilde en omdat ik mijn eigen dingen moest doen. Ik had geen goed gevoel bij die dame omdat zij veel te amicaal deed.”