RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.217-2009
RK nummer: 09/1869
Datum uitspraak: 22 juli 2009
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 maart 2009 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
27 maart 2009 door de Substituut Procureur des Konings bij het Parket van de Procureur des Konings te Antwerpen, België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1947,
[adres],
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in het huis van bewaring “Zwolle” te Zwolle,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 mei 2009. Daarbij zijn de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon was in verband met gezondheidsproblemen niet aanwezig. Op deze zitting is het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de opgeëiste persoon in staat te stellen ter zitting te verschijnen.
De behandeling van de vordering is op de openbare zitting van 8 juli 2009 voortgezet. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis bij verstek van de Correctionele Rechtbank te Antwerpen van
28 maart 2007 (vonnis nr. 1891/07) ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Garantie als bedoeld in artikel 12 OLW
De Procureur des Konings bij het Parket van de Procureur des Konings te Antwerpen, heeft op 28 april 2009 de volgende garantie gegeven:
Artikel 187 van het Belgisch wetboek van Strafvordering stelt dat hij die bij verstek veroordeeld is, tegen het vonnis verzet kan aantekenen binnen een termijn van 15 dagen na de dag waarop het is betekend. In de praktijk zal het verstekvonnis aan [opgeëiste persoon] betekend worden als hij België binnengebracht wordt, of zodra in de gevangenis aankomt.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de Belgische raadsman van de opgeëiste persoon inmiddels in België rechtsgeldig verzet tegen het vonnis van de Correctionele Rechtbank te Antwerpen van 28 maart 2007 heeft aangetekend. Het verzet zal ontvankelijk worden geacht en de strafzaak zal volgens de raadsman op 2 september 2009 door de rechtbank te Antwerpen, zonder de opgeëiste persoon maar in aanwezigheid van de gemachtigde Belgische raadsman, op tegenspraak worden behandeld.
De detentie van de opgeëiste persoon in Nederland uit anderen hoofde duurt tot 31 december 2009. Volgens de raadsman is te voorzien dat de strafzaak in België reeds lang voor deze datum onherroepelijk zal zijn afgedaan.
De raadsman acht het met het oog op deze situatie problematisch indien de rechtbank op grond van de huidige stand van zaken oordeelt dat de overlevering wordt toegestaan. Hij verzoekt aanhouding van het onderzoek ter zitting tot begin oktober 2009 om het verloop van de Belgische verzetprocedure af te wachten. Wanneer dan een onherroepelijk vonnis voorhanden is, dient – gelet op de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon – de overlevering op grond van artikel 6, tweede lid, van de OLW te worden geweigerd.
Van straffeloos blijven is in deze situatie geen sprake nu Nederland op grond van artikel 2 van het aanvullend protocol bij het VOGP de tenuitvoerlegging van de straf kan overnemen. De raadsman is van mening dat sprake is van ‘vlucht’ in de zin van deze bepaling nu de opgeëiste persoon in verband met zijn veroordeling niet naar België wenst te gaan. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op het kaderbesluit TUL (Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie) dat vanaf 2011 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd moet zijn. Ook deze toekomstige wetgeving zal verhinderen dat de opgeëiste persoon straffeloos blijft, aldus de raadsman.
De raadsman heeft tenslotte opgemerkt dat een voorlopige terbeschikkingstelling van de opgeëiste persoon nadat de rechtbank de overlevering heeft toegestaan niet aan de orde kan zijn, nu deze regeling bedoeld is om het aanwezigheidsrecht van de opgeëiste persoon op de terechtzitting te waarborgen. De opgeëiste persoon stelt echter uitdrukkelijk geen prijs op zijn aanwezigheid bij die terechtzitting.
De rechtbank overweegt als volgt.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft door middel van het uitvaardigen van het EAB verzocht om de overlevering van de opgeëiste persoon in verband met het vonnis van de Correctionele Rechtbank te Antwerpen van 28 maart 2007, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. Tevens heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon, indien hij dat wenst, verzet tegen het vonnis kan aantekenen en dientengevolge een nieuwe behandeling van zijn strafzaak kan krijgen. Aldus ziet het overleveringsverzoek op een nog lopende vervolging van de opgeëiste persoon in België ter zake van het in het EAB genoemde feit. De opgeëiste persoon heeft te kennen gegeven inmiddels verzet te hebben aangetekend.
De rechtbank dient het verzoek tot overlevering te beoordelen aan de hand van in de OLW opgenomen toetsingscriteria. Het staat de rechtbank daarbij niet vrij om de behandeling van het verzoek aan te houden om redenen die buiten dat toetsingskader vallen en, zoals in het onderhavige geval, ertoe strekken om het doel van het EAB, te weten overlevering van de opgeëiste persoon, onmogelijk te maken. De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouden af.
Gezien het vorenoverwogene komt de rechtbank niet toe aan de beantwoording van de door de raadsman opgeworpen vraag, of de opgeëiste persoon al dan niet straffeloos blijft in het geval van een mogelijk toekomstig onherroepelijk veroordelend Belgisch vonnis en een afwijzende beslissing op het overleveringsverzoek.
Tenslotte merkt de rechtbank op dat het de Minister van Justitie is die, na advies van het openbaar ministerie, bepaalt dat en onder welke voorwaarden de opgeëiste persoon – nadat zijn overlevering is toegestaan – voorlopig ter beschikking wordt gesteld. De rechtbank komen op dit punt geen bevoegdheden toe. Het hierop betrekking hebbende verweer wordt verworpen.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De Procureur des Konings bij het parket van de Procureur des Konings te Antwerpen, België heeft op 28 maart 2009 de volgende garantie gegeven:
Gelet op de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon ga ik hierbij akkoord om de uit te leveren persoon, in geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidstraf of indien er een maatregel welke vrijheidsbeneming met zich brengt, wordt opgelegd in België, naar Nederland over te brengen op basis van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (TERUGKEERGARANTIE).
Ik deel U eveneens mede dat mijn ambt tevens instemt met de omzetting in Nederland van de in België op te leggen vrijheidstraf zoals bedoeld in artikel 11 van het Verdrag inzake overbrenging van gevonniste personen d.d. 21 maart 1983 (OMZETGARANTIE).
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan. Het onder 4 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef onder a, OLW
Uit het dossier blijkt dat het feit waarvoor de Belgische justitiële autoriteiten de opgeëiste persoon willen vervolgen, gedeeltelijk in Nederland is gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef onder a, van de OLW verbiedt in dit geval de overlevering voor dit feit.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie op de zitting van 26 juni 2009 gevorderd dat om redenen van goede rechtsbedeling wordt afgezien van bedoelde weigeringsgrond nu:
• de opsporing en vervolging van de opgeëiste persoon in België reeds zijn aangevangen;
• de stukken van het bewijs zich in België bevinden;
• er twee Belgische medeverdachten zijn waarvan één persoon in België inmiddels is veroordeeld;
• de Belgische rechtsorde is geschaad, nu daar de verdovende middelen zijn aangetroffen.
De raadsman heeft daartegen aangevoerd dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit bezit en in Nederland woonachtig is. Het feit dateert uit 2003 en in België lopen geen strafzaken meer tegen medeverdachten. Van een gelijke berechting met medeverdachten kan daarom geen sprake zijn. Een berechting in Nederland ligt volgens de raadsman voor de hand. Ook de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon dienen aanleiding te zijn om de vervolging en berechting in Nederland plaats te laten vinden. De opgeëiste persoon is 62 jaar oud en heeft hartklachten. Tenslotte heeft de raadsman de vrees uitgesproken dat zijn cliënt bij veroordeling in België aanmerkelijk strenger zal worden bestraft dan in Nederland het geval zou zijn.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de door de officier van justitie aangevoerde gronden, zij in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen. De persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon kunnen daar niet aan af doen. De vraag in welk land de opgeëiste persoon de voor hem meest gunstige uitkomst van de strafprocedure kan verwachten ziet niet op een belang dat mag worden betrokken bij het oordeel omtrent de goede rechtsbedeling. Gelet op het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de OLW dient daarom te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7, 12 en 13 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Substituut Procureur des Konings bij het Parket van de Procureur des Konings te Antwerpen, België, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. P.H.A. Knol en C.W. Inden, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juli 2009.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.