ECLI:NL:RBAMS:2009:BK1727

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-2431 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht en recht op bijstand vastgesteld

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 september 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande, maar er ontstond twijfel over zijn woonadres na een anonieme tip. De gemeente voerde een onderzoek uit, waaruit bleek dat eiser mogelijk niet op het opgegeven adres woonde. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte had gesteld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld vanwege de schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat eiser gedurende langere tijd buiten de gemeente Amsterdam verbleef of met iemand anders dan zijn moeder samenwoonde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/2431 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. E.S. Tauwnaar,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. A.A. Brouwer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2007 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser herzien (lees: ingetrokken) over de periode 1 juli 1997 tot en met 21 augustus 2006 en de te veel ontvangen bijstand ten bedrage van € 92.526,25 bruto van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 13 mei 2008 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2009.
Eiser en zijn gemachtigde zijn – zonder kennisgeving – niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Eiser ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande inclusief 10% woontoeslag, laatstelijk op het adres van zijn zuster aan de [adres].
Naar aanleiding van een anonieme tipbrief van 27 juli 2003 waarin staat vermeld dat eiser bij zijn moeder zou inwonen maar ergens anders ingeschreven zou staan heeft verweerder een onderzoek ingesteld. In dat kader is onder meer een buurtonderzoek ingesteld in de omgeving van het adres van eisers moeder aan de [adres] alsmede in de omgeving van het adres van eisers zuster aan de [adres]. Tevens zijn diverse andere getuigen gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een procesverbaal, afgesloten op 13 juni 2007. Verweerder heeft zich naar aanleiding van het onderzoek op het standpunt gesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden doordat eiser niet woonachtig is op het opgegeven adres en voorts dat zijn recht op bijstand door een onduidelijk woonadres niet kan worden vastgesteld. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiser in de betrokken periode in werkelijkheid zijn hoofdverblijf had op het adres [adres] bij zijn moeder.
2.2. In beroep betwist eiser dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden en stelt eiser dat hij altijd op het adres van zijn zus heeft gewoond en telkens met haar is verhuisd. Eiser bestrijdt dat hij een onduidelijk woonadres heeft opgegeven zodat niet kon worden vastgesteld of hij recht had op een uitkering.
2.3. Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat eiser zelf heeft verklaard dat hij elders verbleef, en dat dit is bevestigd door de zuster van eiser. De verklaring van eisers moeder bevestigt dat eiser feitelijk niet woonachtig was op het opgegeven adres. Achteraf is naar de mening van verweerder niet meer vast te stellen waar eiser in de periode in geding zijn hoofdverblijf had. De vraag rijst of dit de gemeente Amsterdam was, aldus verweerder.
2.4. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet Werk en Bijstand (WWB), doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Indien de belanghebbende de inlichtingenverplichting of de medewerkingsverplichting niet in voldoende mate nakomt, en wanneer als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.
2.5. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient naar vaste rechtspraak te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 mei 2006, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AX6479).
2.6. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder op goede gronden uit het onderzoek heeft afgeleid dat eiser ten tijde in geding niet altijd zijn hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres. De rechtbank hecht daarbij in het bijzonder betekenis aan de verklaring die eiser op 21 maart 2007 tegenover de sociale recherche heeft afgelegd. Eiser heeft toen onder meer verklaard dat toen zijn moeder een eigen huis kreeg in de [adres] werd afgesproken dat hij bij zijn moeder zou gaan slapen omdat ze bang was. Eiser heeft verklaard dat hij bij zijn zuster staat ingeschreven maar bij zijn moeder sliep en dat hij eigenlijk niet bij zijn zuster heeft gewoond. De zus van eiser, [zus van eiser], heeft een eensluidende verklaring afgelegd. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem op grond van artikel 17, eerste lid van de WWB rustende inlichtingenverplichting omtrent zijn woonadres.
2.7. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 augustus 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BE8531) dient het bijstandverlenend orgaan indien ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld, ook al is dit nihil, daartoe over te gaan en is er dan geen plaats voor het oordeel dat het recht moet worden ingetrokken dan wel beëindigd op de grond dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting eisers recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Rode draad in de verklaringen is dat eiser bij zijn zus stond ingeschreven terwijl hij bij zijn moeder woonde. Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen te putten voor de conclusie dat eiser gedurende langere tijd buiten de gemeente Amsterdam verbleef dan wel met iemand anders dan zijn moeder samenwoonde. De rechtbank merkt daarbij op dat een uitvoerig en breed onderzoek heeft plaatsgevonden. In een onderzoek waarin meerdere getuigen worden gehoord zal vrijwel onvermijdelijk sprake zijn van verklaringen die met elkaar op gespannen voet (lijken te) staan. Ondergeschikte tegenstrijdigheden kunnen dan echter geen grond vormen voor het oordeel dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eisers recht op bijstand wel degelijk was vast te stellen, namelijk door uit te gaan van inwoning bij zijn moeder in Amsterdam, totdat het gas en licht werden afgesloten en beiden bij de zus van eiser zijn gaan inwonen.
2.9. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met het in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel en het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel vernietigen.
2.10. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht ad € 39 te vergoeden. De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift x € 322). Omdat eiser heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, dient verweerder dit bedrag aan de griffier van de rechtbank te betalen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam het griffierecht van € 39 (zegge: negenendertig euro) aan eiser dient te betalen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiser van deze procedure tot een bedrag van € 322 (zegge: driehonderd tweeëntwintig euro), te betalen door de gemeente Amsterdam aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, mrs. Y.A.A.G. de Vries en N.R. Docter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.S.N. van Samson, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2009.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Belanghebbenden en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van de uitspraak.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB