ECLI:NL:RBAMS:2009:BK1720
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op uitkering op basis van de Werkloosheidswet en de Vakantieregeling WW
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 september 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende in Frankrijk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarbij zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) was herzien. Het UWV had gesteld dat de eiser niet had doorgegeven dat hij gedurende bepaalde periodes in het buitenland verbleef, anders dan wegens vakantie, en had zijn uitkering per 16 augustus 2007 beëindigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 juni 2009, waarbij de eiser niet aanwezig was, maar de gemachtigde van het UWV wel.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser in de periode van 20 juli 2007 tot en met 24 juli 2007 in Nederland was, ondanks dat het UWV dit had betwist. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de eiser in die periode in het buitenland verbleef. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser in december 2007 vakantie had genoten, zoals hij had verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd, omdat het niet voldoende gemotiveerd was en heeft het UWV opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het UWV opgedragen om het griffierecht van € 39,- aan de eiser te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van de verklaringen van de betrokkenen in het kader van de beoordeling van het recht op uitkering en de noodzaak voor het UWV om zijn besluiten goed te motiveren, vooral in gevallen waar het gaat om het recht op uitkering tijdens vakantieperiodes.