ECLI:NL:RBAMS:2009:BK1421

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/4102 WWB en AWB 09/4594 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluiten inzake bijstandsverlening en gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil over bijstandsverlening. Verzoekster, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, die haar bijstandsrecht met terugwerkende kracht had beëindigd. De rechter heeft vastgesteld dat de besluitvorming van verweerder in strijd was met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de heroverweging van het primaire besluit niet gelijktijdig met het nieuwe besluit was genomen. Dit leidde tot de conclusie dat de besluiten van 4 augustus 2009 en 13 augustus 2009 vernietigd moesten worden.

De rechter heeft verder overwogen dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen verzoekster en de heer [persoon 2], zoals door verweerder werd gesteld. De rechter concludeerde dat de werkzaamheden die verzoekster voor de heer [persoon 2] verrichtte, zoals het trainen van een paard, niet in verband stonden met de huishouding en geen inzicht gaven in de wijze waarop zij met elkaar omgingen. De rechter heeft het verzoek om schadevergoeding voor het overige afgewezen, maar heeft verweerder wel veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen bijstand aan verzoekster. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van gezamenlijke huishoudingen en de vereisten voor bijstandsverlening.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 09/4102 WWB en AWB 09/4594 WWB R
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaken tussen:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. N.J.G. de Jager,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,
verweerder,
gemachtigde mr. R.R. Bisoen.
I. Procesverloop
Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoekster ingediende beroep tegen de besluiten van verweerder van 4 augustus 2009 en 13 augustus 2009.
De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 oktober 2009. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde en [persoon 1].
II. Overwegingen
1. Inleidende bepalingen
1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
1.2. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de rechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de rechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2. De van belang zijnde feiten en omstandigheden
2.1. Verzoekster ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
2.2. Bij primair besluit van 15 april 2009 heeft verweerder het recht op bijstand met ingang van 7 april 2009 beëindigd (lees: ingetrokken). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat verzoekster haar inlichtingenplicht heeft geschonden doordat zij niet heeft gemeld dat zij haar hoofdverblijf niet in de gemeente Amstelveen heeft. Daarbij is opgemerkt dat een sterk vermoeden bestaat dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert met de heer [persoon 2] (hierna: de heer [persoon 2]) buiten de gemeente Amstelveen. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
2.3. Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften van 22 juli 2009, het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard, het primaire besluit van 15 april 2009 herroepen en aangekondigd een nieuw besluit te zullen nemen met inachtneming van het advies.
2.4. Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft verweerder het recht op bijstand van verzoekster met ingang van 7 april 2009 beëindigd (lees: ingetrokken). Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat verzoekster de inlichtingenplicht heeft geschonden doordat zij niet heeft gemeld dat zij een gezamenlijke huishouding voert met de heer [persoon 2] op het opgegeven adres [adres] en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Tegen dit besluit heeft verzoekster, overeenkomstig de daaronder vermelde bezwaarclausule, bezwaar gemaakt en tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend (AWB 09/4102 WWB).
2.5. Verzoekster heeft - samengevat - aangevoerd dat verweerder tot het besluit van 4 augustus 2009 nog van mening was dat verzoekster en de heer [persoon 2] geen hoofdverblijf hadden in Amstelveen en dat niet is gemotiveerd hoe verweerder op grond van dezelfde onderzoeksbevindingen thans tot de conclusie komt dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding in de gemeente Amstelveen. Ook al zou de heer [persoon 2] zijn hoofdverblijf hebben op het uitkeringsadres, dan nog is er volgens verzoekster geen sprake van een gezamenlijke huishouding nu er geen sprake is van wederzijdse zorg.
3. Procedureel
3.1. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. In het tweede lid is bepaald dat voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt.
3.2. Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard, het primaire besluit van 15 april 2009 heeft herroepen en aangekondigd een nieuw besluit te zullen nemen. Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft verweerder een nieuw inhoudelijk besluit genomen, waarbij de bijstand is ingetrokken met ingang van dezelfde datum als in het primaire besluit. Verweerders besluitvorming in bezwaar was derhalve pas voltooid met het nemen van het besluit van 13 augustus 2009. Deze wijze van getrapte besluitvorming is in strijd met artikel 7:11 van de Awb, aangezien dat artikel voorschrijft dat indien de heroverweging van het primaire besluit daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan dat besluit herroept en voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt. Dit artikel brengt mede dat het herroepen van het primaire besluit en het zo nodig nemen van een nieuw besluit gelijktijdig moet geschieden. De rechter verwijst hierbij ook naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 januari 2006 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-nummer AU9161). De rechter is van oordeel dat beide besluiten tezamen het besluit op het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit van 15 april 2009 vormen. Dit betekent dat verweerder het bezwaarschrift van verzoekster tegen het besluit van 13 augustus 2009 als beroepschrift had moeten doorzenden naar de rechtbank.
3.3. De rechter heeft het bij het verzoek om een voorlopige voorziening ontvangen bezwaarschrift van verzoekster dan ook aangemerkt als beroepschrift en geregistreerd onder zaaknummer AWB 09/4594 WWB. Hieruit volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden aangemerkt als een verzoek dat is gedaan hangende beroep bij de rechtbank. Voorts brengt dit mede dat de rechter op grond van artikel 8:86 van de Awb bevoegd is onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Ter zitting hebben partijen aangegeven dat zij geen bezwaar hebben tegen gebruikmaking van deze bevoegdheid. Nu naar het oordeel van de rechter nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal de rechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen, komen de besluiten van 4 augustus 2009 en 13 augustus 2009 voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond.
4.2. De rechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er aanleiding is te bepalen dat de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand blijven. De rechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
4.3. De rechter constateert dat verweerder de intrekking van de bijstand niet heeft beperkt tot een bepaalde periode. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB bestrijkt in een dergelijk geval de door de rechter te beoordelen periode de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire besluit, zijnde in dit geval de periode van 7 april 2009 tot en met 15 april 2009.
4.4. In geschil is de vraag of verzoekster in de genoemde periode een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met de heer [persoon 2].
4.5. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WWB is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.6. Wat er ook zij van het aanvankelijk door verweerder in het primaire besluit ingenomen standpunt ten aanzien van het hoofdverblijf van verzoekster en de heer [persoon 2], stelt de rechter op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat zowel eiseres als de heer [persoon 2] in de in geding zijnde periode hoofdverblijf hadden in de woning van [persoon 2] op het adres [adres]. Voorts staat vast dat in de woning nog een derde persoon, mevrouw [persoon 3], moeder van de heer [persoon 2], woonde.
4.7. Het tweede criterium waaraan voldaan moet zijn is dat van wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars verzorging voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het verzorgingscriterium in een concreet geval is voldaan.
4.8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is (geweest) van financiële verstrengeling tussen verzoekster en de heer [persoon 2] omdat verzoekster in 2004 heeft betaald voor paardenverzekeringen, verzoekster in november 2008 een rekening voor de heer [persoon 2] heeft betaald en zij in december 2008 voedingssupplementen voor een paard van de heer [persoon 2] heeft gekocht. Nog daargelaten de vraag of deze omstandigheden kunnen duiden op een financiële verstrengeling, stelt de rechter vast dat deze omstandigheden geen van alle betrekking hebben op de thans voorliggende periode. De rechter concludeert dan ook dat in de in geding zijnde periode geen sprake is geweest van financiële verstrengeling tussen verzoekster en de heer [persoon 2].
4.9. Voorts acht de rechter onvoldoende aanknopingspunten aanwezig voor het oordeel dat op basis van andere feiten of omstandigheden de wederzijdse zorg tussen verzoekster en de heer [persoon 2] moet worden aangenomen. De rechter stelt voorop dat noch bij het huisbezoek op 18 februari 2009 noch uit de verklaringen van verzoekster, de heer [persoon 2] en mevrouw [persoon 3] is gebleken dat verzoekster en de heer [persoon 2] enige vorm van zorg voor elkaar verlenen die verband houdt met de huishouding. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat verzoekster en de heer [persoon 2] samen of voor elkaar boodschappen doen, koken of eten of elkaars kleding wassen. Evenmin is gebleken dat zij samen op vakantie gaan. De omstandigheid dat tijdens het huisbezoek op 18 februari 2009 zou zijn gebleken dat de etenswaren in de keuken niet duidelijk waren verdeeld en mevrouw [persoon 3] tijdens dat bezoek heeft verklaard dat zij kan pakken wat zij wil, duidt niet op elementen van zorg tussen verzoekster en de heer [persoon 2]. Uit de verklaringen van verzoekster, mevrouw [persoon 3] en de heer [persoon 2] blijkt bovendien dat de heer [persoon 2] weinig thuis was en op zijn werk op Schiphol at. De stelling van verweerder dat er tot en met februari 2009 geen bewijsstukken zijn van de huurbetalingen door verzoekster aan de heer [persoon 2] kan evenmin tot de conclusie leiden dat sprake is geweest van wederzijdse zorg, reeds omdat bewijsstukken van huurbetaling door verzoekster vanaf maart 2009 wel voorhanden zijn en in dit geding de periode van 7 april 2009 tot en met 15 april 2009 ter beoordeling voorligt.
4.10. Volgens verweerder is er sprake geweest van wederzijdse zorg omdat de heer [persoon 2] vanaf november 2008 één van zijn vier paarden aan verzoekster ter beschikking heeft gesteld ten behoeve van de door haar gevolgde opleiding tot paardrijinstructeur en dat verzoekster dat paard heeft getraind zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen. Wellicht kan worden gesteld dat verzoekster hiermee werkzaamheden van de heer [persoon 2] uit handen heeft genomen, maar naar het oordeel van de rechter kan niet worden gesteld dat verzoekster en [persoon 2] hiermede in elkaars verzorging hebben voorzien. Het gaat hierbij in de eerste plaats om werkzaamheden die ver buiten de woning, in Halfweg (gemeente Haarlemmerliede) hebben plaatsgevonden. Bovendien gaat het hierbij om werkzaamheden die enerzijds zijn verbonden aan de vrijetijdsbesteding van de heer [persoon 2] en anderzijds nauw samen hangen met de opleiding van verzoekster destijds. Naar het oordeel van de rechter houden deze werkzaamheden dan ook geen verband met de huishouding en geven deze geen enkel inzicht in de wijze waarop verzoekster en de heer [persoon 2] in de in geding zijnde periode met elkaar omgingen in en om de woning. De omstandigheid dat verzoekster af en toe, als haar brommer stuk was of bij slecht weer, door de heer [persoon 2] met de auto naar de paardenstallen in Halfweg werd gebracht en dat verzoekster, zoals zij ter zitting heeft aangegeven, op verzoek van de heer [persoon 2] af en toe het geld voor de stalhuur meebracht naar de stallen en contant betaalde aan de staleigenaar, is, zonder dat is komen vast te staan hoe vaak dit zich heeft voorgedaan, onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van wederzijdse zorg.
4.11. Uit het vorenstaande vloeit voort dat tussen verzoekster en de heer [persoon 2] ten tijde in geding geen sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding. De rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten kunnen daarom niet in stand worden gelaten.
4.12. De rechter ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van verzoekster gegrond te verklaren en het primaire besluit van 15 april 2009 te herroepen. Dit betekent dat het recht op bijstand van verzoekster per 7 april 2009 herleeft. Gelet hierop bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4.13. De rechter is van oordeel dat het verzoek van verzoekster om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade, bestaande uit rentederving wegens het niet tijdig betalen van de bijstandsuitkering, moet worden toegewezen. De rechter zal verweerder veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 119 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek over de vanaf 7 april 2009 na te betalen bijstand. Het verzoek van verzoekster om vergoeding van de schade die zij heeft geleden door de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering ingevolge het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 zal worden afgewezen, aangezien de gestelde schade geen gevolg is van de in deze procedure te vernietigen besluiten.
4.14. De rechter ziet ten slotte aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek heeft moeten maken. Deze kosten worden forfaitair begroot op € 966,- (3 punten voor het indienen van het beroepschrift en het verzoekschrift en het verschijnen ter zitting, vermenigvuldigd met wegingsfactor 1, vermenigvuldigd met € 322,-). Tevens zal verweerder de door verzoekster betaalde griffierechten (tweemaal € 41,-) dienen te vergoeden.
III. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de besluiten van 4 augustus 2009 en 13 augustus 2009;
- verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit van 15 april 2009;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de wettelijke rente over de vanaf 7 april 2009 na te betalen bijstand aan verzoekster;
- wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op aan verzoekster het betaalde griffierecht ten bedrage van € 82,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster, begroot op € 966,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.S. de Waal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2009.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het oordeel in de hoofdzaak (AWB 09/4594 WWB), kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na de datum van toezending van deze uitspraak beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Tegen de beslissing op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (AWB 09/4102 WWB) staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op:
DOC: B
SBA