ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ9591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/192011-04 RK: 08/3264
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
TWAALFDE KAMER
Parketnummer: 13/192011-04
RK: 08/3264
BESCHIKKING
Op de verzoeken ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van
[verzoeker],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1964,
voor deze verzoeken woonplaats kiezende op het kantooradres van zijn raadsman
mr. L.J.B.G. van Kleef, Vondelstraat 89, 1054 GM Amsterdam,
verzoeker.
Procesgang
Het verzoekschrift is op 17 juni 2008 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De officier van justitie heeft op 20 februari 2009 een conclusie ingediend, waarna de kantoorgenoot van de raadsman van verzoeker, mr. N.C.J. Meijering, op 2 juli 2009 heeft gerepliceerd.
De rechtbank heeft op 6 augustus 2009 namens de raadsman van verzoeker, mr. M.E. van der Werf, en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Inhoud van het verzoekschrift
Het verzoek strekt tot het toekennen van een nog nader te begroten vergoeding ten laste van de Staat voor de schade die verzoeker door de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis stelt te hebben geleden.
In raadkamer heeft de raadsman verzocht de forfaitaire vergoeding toe te kennen voor het aantal dagen dat verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een forfaitaire vergoeding voor het opstellen, indienen en behande-len van het verzoekschrift toe te kennen, alsmede, indien de rechtbank daartoe ook in de overige zaken aanleiding ziet, toekenning van een hogere vergoeding dan de for-faitaire vergoeding voor de dagen doorgebracht in detentie in verband met de media-aandacht in deze zaak.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich ten eerste op het standpunt gesteld dat er geen gronden van billijkheid zijn om schadevergoeding toe te kennen omdat, kort samen-gevat, verzoeker de voorlopige hechtenis aan zichzelf heeft te wijten, nu hij zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen of geen aannemelijke verklaring heeft afgelegd over de bestaande gegronde verdenkingen tegen hem. Mocht het voorgaande geen aanlei-ding vormen voor de rechtbank om het verzoek af te wijzen, dan heeft de officier van justitie voorts gesteld dat er geen aanleiding is om een hogere vergoeding toe te kennen dan de standaardvergoeding.
De raadsman heeft - zakelijk weergegeven - betwist dat de proceshouding van verzoeker bij de beslissingen omtrent de voortduring van zijn voorlopige hechtenis een rol van betekenis heeft gespeeld. Indien de rechtbank een andere mening is toegedaan verzoekt de raadsman de verzochte schadevergoeding niet af te wijzen, doch enigszins te matigen.
Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Het Openbaar Ministerie is op 20 december 2007 door de meervoudige kamer van deze rechtbank niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard. De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld doch dit beroep is naderhand ingetrokken. Het vonnis van de rechtbank is derhalve onherroepelijk geworden. Het verzoekschrift is tijdig ingediend.
Gronden van billijkheid
De toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 89 en 591a lid 2 Sv heeft steeds plaats indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle om-standigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Bij de beoordeling van de vraag of er in dit geval gronden van billijkheid aanwezig zijn om tot toekenning van schadevergoeding over te gaan staat voorop dat de zaak van verzoeker is geëindigd door een onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Amsterdam waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank is niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het bewijs terzake de aan verzoeker verweten gedragingen. De verdediging heeft zich derhalve niet kunnen verweren tegen de beschuldigingen, maar daar staat tegenover dat het Openbaar Ministerie op zijn beurt niet de gelegenheid heeft gekregen de onderbouwing van die beschuldigingen te presenteren. In het kader van de behandeling van onderhavige verzoeken om schadevergoeding kan de rechtbank de schuld noch de onschuld van verzoeker aan de verweten feiten vaststellen. Vanwege de onschuldpresumptie, die de rechtbank op grond van vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens als uitgangspunt dient te hanteren (o.a. 28 oktober 2003, 44320/98, [B] tegen Nederland) mag de rechtbank ook geen oordeel geven over de eventuele schuld van verzoeker aan de verweten feiten. De rechtbank zal daarom voor de beoordeling of gronden van billijkheid aanwezig zijn nagaan of, achteraf bezien, al dan niet gegronde verdenking jegens verzoeker bestond, die de detentie, in geval van verzoeker in totaal 16 dagen, rechtvaardigt.
Het aan verzoeker tenlastegelegde feit betrof de deelname aan een criminele organi-satie in de periode 1 januari 1999 tot en met 17 oktober 2005 samen met een aantal andere zogenoemde full colour-leden van de Hells Angels MC Holland, welke orga-nisatie tot doel heeft het plegen van misdrijven, namelijk -onder andere-, kort gezegd, het voorhanden hebben van wapens en munitie van categorie I en/of II en/of III; de handel en bezit van verdovende middelen lijst I en lijst II Opiumwet en/of het verrichten van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a Opiumwet en be-dreiging en/of (zware) mishandeling en/of dwang.
De rechtbank stelt ten aanzien van de verdenking allereerst vast dat verzoeker in ver-zekering is gesteld ter zake van artikel 140 Sr. Verzoeker is na de inverzekeringstel-ling in bewaring gesteld ter zake van deelname aan een criminele organisatie welke organisatie onder andere tot doel had het plegen van voornoemde misdrijven, en voorts ter zake van afpersing. De rechtbank heeft de vordering gevangenhouding vervolgens afgewezen en daartoe overwogen dat er thans geen termen meer bestaan de vrijheidsbeneming te doen voortduren.
De rechter-commissaris heeft bij het verlenen van het beval bewaring overwogen dat er ernstige bezwaren aanwezig waren. Ook achteraf bezien moet de detentie van 16 dagen dan ook rechtmatig worden geoordeeld. Gelet echter op de motivering van de raadkamerbeslissing kan in dit geval en in tegenstelling tot wat in zaken van andere verzoekers waarop heden is beslist is overwogen, niet worden geoordeeld dat de ver-denkingen ten aanzien van verzoeker na het einde van de detentieperiode niet zijn weggenomen.
Op grond hiervan acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om een forfaitaire schadevergoeding toe te kennen van na te noemen hoogte. Voor een verhoging in verband met media-aandacht ziet de rechtbank geen grondslag.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 136 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge deze bepaling wordt onder één dag verstaan een tijd van vierentwintig uren. Dit brengt mee dat de dag van de invrijheid-stelling niet voor vergoeding in aanmerking komt. De eerste dag van de inverzeke-ringstelling wordt echter altijd naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoeker heeft in totaal 3 dagen op een politiebureau en 13 dagen in een huis van bewaring doorgebracht. De rechtbank kent een vergoeding toe van € 95,- per dag op het politiebureau en € 70,- per dag in een huis van bewaring en € 25,- extra per dag in beperkingen.
Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 95,- maar die over-gaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 70,- wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 70,-.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Beslissing:
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 Sv:
De rechtbank KENT aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding TOE voor de schade, die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hech-tenis heeft geleden tot een bedrag van € 1.195,- (elf honderd en vijf en negentig euro).
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv:
De rechtbank KENT aan verzoeker uit 's Rijks kas een vergoeding TOE ten bedrage van € 540,- (vijfhonderdveertig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven op 28 augustus 2009 door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Buijs, griffier.
De griffier is buiten staat te tekenen.
De rechtbank te Amsterdam, TWAALFDE meervoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.735,- (zeventien honderd en vijf en dertig euro) op rekeningnummer 31.19.96.213 ten name van Advocaten-kantoor Meijering Van Kleef Ficq en Van der Werf Advocaten te Amsterdam o.v.v. [verzoeker]/89Sv.
Aldus gedaan op 28 augustus 2009
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter.
Tegen de beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze recht-bank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.