ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ8785

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
434658 - KG ZA 09-1648
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Belgische rechter in huurgeschil tussen Belgische verhuurder en Nederlandse hoofdhuurder

In deze zaak vorderde de Belgische verhuurder, Heemloc BVBA, van de Nederlandse hoofdhuurder, Subway Realty of the Netherlands, dat deze binnen twee weken zou overgaan tot exploitatie van het in België gelegen gehuurde onroerend goed. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam oordeelde ambtshalve dat op grond van artikel 22 van de EEX-Verordening de Belgische rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen reële band met Nederland aanwezig was, waardoor de Nederlandse rechter zich onbevoegd moest verklaren. De procedure vond plaats op 28 augustus 2009, waarbij de gedaagde niet verschenen was en verstek werd verleend. De eiseres had een handelshuurovereenkomst gesloten met de gedaagde, waarbij het gehuurde onroerend goed in Maaseik, België, was gelegen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Belgische rechter op basis van de EEX-Verordening bevoegd was, en dat de vordering van de eiseres niet in Nederland kon worden behandeld. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 3 september 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter,
zaaknummer / rolnummer: 434658 / KG ZA 09-1648 SP/PvV
Vonnis in kort geding van 3 september 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht
HEEMLOC BVBA,
gevestigd te Bree, België,
eiseres bij dagvaarding van 19 augustus 2009,
advocaat mr. A.J.T.J. Meuwissen te Maasbracht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUBWAY REALTY OF THE NETHERLANDS,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
niet verschenen.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 28 augustus 2009 heeft eiseres gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Tegen de niet-verschenen gedaagde is verstek verleend. Vervolgens heeft eiseres verzocht vonnis te wijzen.
2. De beoordeling
2.1. In geschil is de nakoming van een tussen partijen gesloten “Handelshuurovereenkomst” geregistreerd te Maaseik op 7 januari 2009, waarbij eiseres een eigendom met handelsbestemming te Maaseik, België, heeft verhuurd aan gedaagde, als hoofdhuurder, en [A], gevestigd te Maaseik, als onderhuurder. Eiseres vordert dat gedaagde wordt veroordeeld om binnen twee weken het gehuurde daadwerkelijk te exploiteren.
2.2. Geoordeeld wordt dat de onder 2.1. genoemde overeenkomst moet worden aangemerkt als een zakelijk recht op huur en verhuur in de zin van artikel 22, eerste lid, van de Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000 betreffende de rechtelijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo), zodat de bevoegdheid van de voorzieningenrechter in de onderhavige zaak niet, zoals door eiseres gesteld, beoordeeld dient te worden aan de hand van het bepaalde in artikel 2 EEX-Vo, zijnde de plaats van vestiging van gedaagde, maar aan de hand van het bepaalde in artikel 22 EEX-Vo.
2.3. Ingevolge artikel 22, eerste lid, EEX-Vo zijn, ongeacht de woonplaats, voor zakelijke rechten op huur en verhuur van onroerende goederen bij uitsluiting bevoegd de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed is gelegen. Ingevolge artikel 25 EEX-Vo dient het gerecht waarbij een geschil aanhangig is gemaakt met als inzet een vordering waarvoor krachtens artikel 22 EEX-Vo een gerecht van een andere lidstaat bevoegd is, zich ambtshalve onbevoegd te verklaren.
2.4. In het onderhavige geval is het verhuurde onroerend goed gelegen in Maaseik, België, zodat op grond van artikel 22 EEX-Vo de Belgische rechter met uitsluiting bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Desondanks kan op grond van artikel 31 EEX-Vo in een andere lidstaat een voorlopige of bewarende maatregel worden aangevraagd. Nog daargelaten de vraag of de door eiseres gevorderde voorziening als een voorlopige of bewarende maatregel in voormelde zin kan worden aangemerkt, wordt overwogen dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 november 1998, zaak C-391/95, NJ 1999, 339 (Van Uden/Deco-Line) volgt dat het toestaan van voorlopige of bewarende maatregelen krachtens artikel 31 EEX-Vo met name afhankelijk is van de voorwaarde “dat er een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende staat van de aangezochte rechter”. Geoordeeld wordt dat in het onderhavige geval een dergelijke reële band ontbreekt. Bij dit oordeel is van belang dat de plaats van uitvoering van de aan de vordering ten grondslag liggende verbintenis is gelegen in België en niet in Nederland, dat ook de onderhuurder die volgens de handelsovereenkomst de beoogde exploitant van het gehuurde is, in België is gevestigd, dat op de overeenkomst Belgisch recht van toepassing is, zoals door eiseres ter terechtzitting is erkend, en dat partijen in de handelshuurovereenkomst het Vredegerecht van het kanton Maasseik hebben aangewezen als gerecht om van geschillen in verband met de overeenkomst kennis te nemen. Gelet op deze forumkeuze is de Belgische rechter in de onderhavige zaak ook op grond van het bepaalde in artikel
23 EEX-Vo bevoegd. De omstandigheid dat, zoals door eiseres gesteld, het in België maanden kan gaan duren voordat een vergelijkbaar vonnis kan worden verkregen doet aan het voorgaande niet af. Dit maakt de gang naar de Belgische rechter nog niet onaanvaardbaar en biedt evenmin grond voor het oordeel dat er in België geen adequate voorziening kan worden verkregen, te minder nu het Belgische burgerlijke procesrecht met artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek voorziet in een kort geding procedure voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.
2.5. Gelet op het bepaalde in artikel 22 EEX-Vo en het ontbreken van een voor toepassing van artikel 31 EEX-Vo vereiste reële band, wordt geoordeeld dat de voorzieningenrechter in de onderhavige zaak geen rechtsmacht heeft. De conclusie is dan ook dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren om van de vordering van eiseres kennis te nemen.
2.6. Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op nihil.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter
3.1. verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen,
3.2. veroordeelt eiseres in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op nihil,
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2009.?