ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ8584

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1039375 CV EXPL 09-11146
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van bankmedewerker wegens overtreding van compliance regels en toe-eigening van geld van klanten

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet van een bankmedewerker, [eiser], die na 40 jaar dienstverband bij ABN AMRO op 6 oktober 2008 werd ontslagen. Het ontslag volgde op beschuldigingen van ernstige overtredingen van compliance regels, waaronder het zonder toestemming opnemen van geld van een klant, mevrouw [persoon 1]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] zich zonder toestemming heeft gemachtigd op de rekening van [persoon 1] en dat hij in totaal € 18.000,- van haar rekening heeft opgenomen, waarvan hij € 1.000,- voor eigen gebruik heeft aangewend. [eiser] heeft aanvankelijk de nietigheid van het ontslag ingeroepen, maar later zijn beroep omgezet naar de onregelmatigheid en kennelijke onredelijkheid van het ontslag.

De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. [eiser] voerde aan dat hij jarenlang als service voor [persoon 1] geld had opgenomen en dat hij de bedragen zou terugbetalen. Echter, de rechter oordeelde dat de vertrouwensbasis tussen ABN AMRO en [eiser] onherstelbaar was beschadigd door zijn handelen. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, gezien de ernst van de overtredingen en de gevolgen voor de bank en haar klanten. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van ABN AMRO.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: 1039375 CV EXPL 09-11146
Vonnis van: 4 september 2009
F.no.: 646
Vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. A.N Kampherbeek
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen ABN AMRO
gemachtigde: mr. M.A.B. Commandeur
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 6 april 2009 inhoudende de vordering van [eiser] met producties
- de conclusie van antwoord van ABN AMRO met producties.
Daarna is bij tussenvonnis van 5 juni 2009 een verschijning van partijen ter terechtzitting bevolen. Deze zitting heeft op 27 augustus 2009 plaatsgevonden. Verschenen zijn [eiser] met zijn gemachtigde en ABN AMRO, vertegenwoordigd door de heer [districtsdirecteur], districtsdirecteur, en vergezeld door haar gemachtigde. Zowel [eiser] als ABN AMRO hebben hierbij aantekeningen overgelegd.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
feiten en omstandigheden
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1. [eiser], geboren op [geboortedatum] 1950, is op 16 december 1968 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) ABN AMRO. Hij heeft tijdens dat dienstverband onder meer de functies vervuld van administratief medewerker, financieel controleur, vestigingsmanager in het filiaal Zwijndrecht en laatstelijk verkoopadviseur en plaatsvervangend vestigingsmanager in het filiaal Werkendam. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 4.102,03 bruto per maand, incl. vakantietoeslag, 13e maand, en overige vaste toeslagen.
1.2. [eiser] is door ABN AMRO op 6 oktober 2008 op staande voet ontslagen. Hieraan ging het volgende vooraf.
1.3. Op 29 september 2009 wordt het call center van ABN AMRO gebeld door mevrouw [persoon 1], een kennis van [eiser] en cliënt bij ABN AMRO. [persoon 1], 92 jaar oud, gaf aan dat zij aan [eiser] had gevraagd een pasje voor haar aan te vragen, hetgeen ook was gebeurd, en dat zij hem had gevraagd met dat pasje € 50.000,- van haar rekening af te halen, maar dat zij daar spijt van had en hem niet meer vertrouwt.
1.4. Naar aanleiding van dit telefoongesprek wordt de bankrekening van [persoon 1] door ABN AMRO geblokkeerd.
1.5. Op 30 september 2008 deblokkeert [eiser] via zijn collega/uitzendkracht [persoon 2] genoemde bankrekening van [persoon 1].
1.6. [persoon 1] neemt van genoemde bankrekening gedurende vier dagen in de periode 25 tot en met 29 september 2008 een bedrag op van € 4.500, derhalve in totaal € 18.000,00. De laatste opname op 29 september 2008 vond plaats om 13.51 uur. Op 13.56 uur stortte [eiser] € 600,00 contant op zijn eigen rekening.
1.7. Op 29 september 2008 wordt [eiser] door ABN AMRO ondervraagd aangaande de bankrekening van [persoon 1]. Hij legt daarover een verklaring af. [eiser] toont aan medewerkers van ABN AMRO de in een, niet afgesloten, kluis van ABN AMRO, alsmede in zijn koffer gedeponeerde enveloppen met gelden waarin de van de bankrekening van [eiser] opgenomen bedragen zijn gestopt. [eiser] telt ten overstaan van genoemde medewerkers van ABN AMRO de betreffende bedragen, en geeft aan dat dit in totaal een bedrag van € 18.000,00 is. Bij hertelling ten overstaan van [eiser] blijkt dit een bedrag van € 17.000,00 te zijn. [eiser] geeft vervolgens daarover als verklaring dat hij van de betreffende, van de bankrekening van [persoon 1] opgenomen, gelden € 1000,00 voor eigen gebruik heeft afgenomen, met de bedoeling dit bij overhandiging aan [persoon 1] van alle van haar rekening opgenomen gelden aan te zuiveren tot het totale van haar bankrekening opgenomen bedrag.
1.8. [eiser] was van ongeveer 1983 tot in 2008 penningmeester van de [stichting]. Hij heeft van deze stichting in februari resp. april 2008 tweemaal een bedrag van € 1.500,00 opgenomen en dit ten eigen behoeve aangewend. Nadat dit bij genoemde [stichting] bekend werd heeft hij zijn penningmeesterschap opgegeven en heeft genoemde € 3.000,00 teruggestort.
1.9. [eiser] heeft op 28 januari 2009 de nietigheid van het op 6 oktober 2008 gegeven ontslag op staande voet ingeroepen.
Standpunt van partijen
2. [eiser] vordert betaling door ABN AMRO aan hem van een bedrag van € 17.247,84 netto en € 112.110,96 bruto, ter zake van het door ABN AMRO op 6 oktober 2008 gegeven, naar zijn mening zowel onregelmatige als ook kennelijk onredelijke ontslag, alsmede de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 6 oktober 2008 en veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten.
3. ABN AMRO verweert zich tegen deze vordering, verzoekt deze af te wijzen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. ABN AMRO voert daartoe aan dat op 6 oktober 2008 een geldig ontslag op staande voet is gegeven, wat met zich brengt dat dit ontslag niet onregelmatig is en ook niet kennelijk onredelijk kan zijn.
Beoordeling
4. De te beantwoorden vraag is allereerst of op 6 oktober 2008 een rechtsgeldig ontslag op staande voet is gegeven. Indien dat het geval is dient de vordering te worden afgewezen. [eiser] heeft zijn beroep op de nietigheid van het ontslag laten varen en is geswitched naar een beroep op de onregelmatigheid en kennelijke onredelijkheid van dat ontslag. Een dergelijke switch is mogelijk. Indien geen sprake is van een geldig ontslag op staande voet dan is dat ontslag onregelmatig en dient vervolgens te worden beoordeeld of het ontslag ook kennelijk onredelijk is.
5. Voor de beoordeling van de geldigheid van een ontslag op staande voet dienen alle omstandigheden van het geval te worden meegewogen, waaronder de aard en de ernst van de gedraging en de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
6. [eiser] voert als aangevoerde persoonlijke omstandigheden aan dat hij na vrijwel 40 jaar goed te hebben gefunctioneerd, zijn dienstverband met ABN AMRO kwijtraakt, hetgeen naast het verlies van zijn baan, ook pensioenschade betekent, alsmede een verlies aan prestige. Weliswaar is hij er in geslaagd een andere baan als hovenier te vinden, doch dat is tegen een ongeveer 40% lager salaris. ABN AMRO wijst er op dat hovenierswerk [eiser]s hobby is en dat de pensioenrechten die hij tijdens zijn dienstverband met ABN AMRO heeft opgebouwd, niet verloren gaan. Toch is de kantonrechter van oordeel dat de gevolgen van het ontslag op staande voet voor [eiser] zeer ernstig zijn. Er zal dus moeten worden afgewogen of de aard en de ernst van [eiser]s gedragingen hier tegen opwegen. In dat kader zijn de volgende omstandigheden van belang.
7. ABN AMRO maakt [eiser] de volgende verwijten, die naar haar mening ieder voor zich en tevens in samenhang beschouwd, een dringende reden in de zin van art. 7:678 BW vormen, aangezien deze maken dat het vertrouwen in [eiser] onherstelbaar is beschadigd:
7.1. [eiser] heeft zonder toestemming van de bank zich zelf gemachtigd op een rekening van [persoon 1], een klant van de bank;
7.2. [eiser] heeft minimaal eenmaal voor zich zelf in de systemen van de bank een bankpas behorend bij de bankrekening van [persoon 1] aangevraagd, en geactiveerd en gedeblokkeerd;
7.3. [eiser] heeft vanaf omstreeks 2007 zonder toestemming van de bank regelmatig bedragen voor [persoon 1] contant opgenomen, en zonder toestemming van de bank die naar haar toegebracht;
7.4. [eiser] heeft in of omstreeks september 2008, zonder toestemming van de bank, in totaal € 18.000,- van de rekening van [persoon 1] opgenomen;
7.5. [eiser] heeft zich, zonder daar toe gerechtigd te zijn, een deel van laatstgenoemde gelden toegeëigend;
7.6. [eiser] heeft in de periode januari 2008 tot mei 2008 zonder daartoe gerechtigd te zijn meerdere bedragen van telkens € 1.500,00 van de bankrekening van de [stichting] opgenomen en vervolgens gestort op zijn eigen privé rekening;
7.7. [eiser] heeft nagelaten melding te doen van het feit dat hij vermeld stond in het testament van [persoon 1], terwijl hij daarvan wetenschap had;
7.8. [eiser] heeft in zijn verklaring van 30 september 2008 ten overstaan van medewerkers van ABN AMRO meerdere keren niet de waarheid verklaard.
8. [eiser] erkent het onder 7.1 tot en met 7.4 gestelde. Hij voert daartoe echter aan dat hij al zeer lange tijd, ongeveer dertig jaar, bij wijze van service geld voor [persoon 1] opnam en naar haar toe bracht. Destijds was dat een binnen de bank bruikbare vorm van serviceverlening. [eiser] is daar voor [persoon 1] mee doorgegaan.
9. [eiser] erkent van het geld dat hij met de bankpas van [persoon 1] had opgenomen, € 900,00 te hebben afgenomen en zelf te hebben gebruikt. Hij stelt echter dat hij dit ontbrekende bedrag zeker zou hebben aangevuld met zijn inmiddels ontvangen salaris, en dat hij [persoon 1] dus het volledige van haar bankrekening opgenomen bedrag zou hebben afgedragen. Van toe-eigening van haar gelden is dus geen sprake. Evenmin heeft hij dit in het verleden ooit gedaan. [eiser] beroept zich er in dit verband op dat [persoon 1] het ook zeker gemerkt zou hebben wanneer hij aan haar minder geld zou hebben afgedragen dan volgens de door haar te ontvangen bankafschriften zou zijn afgeschreven. [eiser] stelt dat [persoon 1] nog zeer helder is. Dit laatste wordt door ABN AMRO weersproken. De heer [districtsdirecteur], die bij [persoon 1] op bezoek is geweest, is van mening dat zij sommige momenten helder is, maar op andere momenten zeker niet, en dat zij slechtziend is, en hij daarom betwijfelt of zij haar bankafschriften wel goed kan lezen. [eiser] stelt dat dat laatste het geval is.
10. [eiser] erkent het onder 7.6 gestelde, doch voert aan dat hij de opgenomen bedragen vóór het eind van het jaar zou hebben teruggestort. Hij zou daartoe met de te ontvangen jubileumuitkering ook in de gelegenheid zijn geweest. Bovendien zou hij zich de betreffende gelden nooit heimelijk hebben kunnen toe-eigenen, aangezien de kas dan niet zou hebben geklopt.
11. [eiser] voert aan dat hij niet zeker wist of hij in het testament van [persoon 1] stond. Hij stelt dat [persoon 1] hem heeft gevraagd bij haar overlijden executeur testamentair te zijn. Naar zijn mening hoeft hij pas toestemming aan ABN AMRO te vragen die rol te vervullen wanneer betrokkene is overleden en de uitoefening van die functie daadwerkelijk zal moeten geschieden.
12. [eiser] ontkent niet dat hij op 30 september 2008 tegenover ABN AMRO tegenstrijdige, en daarmee aanvankelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan. Hij voert echter aan door ABN AMRO met het genoemde gesprek te zijn overvallen, en dat hij, zich in het nauw gebracht voelend, aanvankelijk niet precies wist wat hij antwoordde. Hij stelt nadrukkelijk dat de door hem ondertekende verklaring niet in vrijheid is afgelegd.
13. De kantonrechter zal de door [eiser] niet weersproken feiten als vaststaand beschouwen. Wat betreft het verwijt dat [eiser] zich € 1.000,00 van het geld van [persoon 1] heeft toegeëigend, overweegt de kantonrechter het volgende. [eiser] heeft € 1.000,00 uit de voor [persoon 1] bestemde enveloppe gehaald en voor eigen gebruik heeft aangewend, deels door € 600,00 op zijn eigen rekening te storten. [eiser] stelt dit uit gemakzucht te hebben gedaan en dat hij het bedrag uiterlijk op de dag dat hij naar [persoon 1] zou gaan, 4 oktober 2008, zou hebben aangevuld omdat hij dan zijn salaris weer ontvangen had. [eiser] had echter op het moment dat hij het geld voor [persoon 1] opnam, zijn salaris over september 2008 ook al ontvangen. Het was voor hem dus nauwelijks meer moeite geweest € 1.000,00 van zijn eigen rekening op te nemen, dan dit op een later moment te doen. Hij heeft 5 minuten nadat hij het geld van de rekening van [persoon 1] opnam € 600,00 op zijn eigen rekening gestort. ABN AMRO heeft aangevoerd dat [eiser] op 6 oktober 2008 tegenover bankmedewerkers heeft getracht te verhullen dat hij de betreffende € 1.000,00 zelf had gebruikt, door bij het tellen van het bedrag te suggereren dat er € 18.000,00 in de enveloppe zat, terwijl dat in werkelijkheid € 17.000,00 was. Dat dit, zoals [eiser] aanvoert, een vergissing van zijn kant was, vergroot de geloofwaardigheid van zijn betoog niet. De geloofwaardigheid van dit deel van zijn betoog wordt ook ontkracht doordat hij al € 3.000,00 van [stichting] had opgenomen en op zijn eigen rekening had geboekt, naar eigen zeggen vanwege een debetstand aldaar. Dat [eiser] zich de betreffende gelden van [persoon 1] heeft toegeëigend, acht de kantonrechter daarom voldoende vaststaand. Evenzo is het verwijt ten aanzien van [stichting] terecht gemaakt. Dit betreft een klant van de bank. [eiser] heeft van de bankrekening van deze klant € 3.000,00 opgenomen en op zijn privé-rekening gestort. Dat is ten enenmale ontoelaatbaar. Het hebben van een debetstand is daarvoor geen enkel excuus. De intentie om dit voor het eind van het jaar weer terug te storten evenmin. Of [eiser] dit gedaan zou hebben staat niet vast. Indien [eiser] begin 2008 financiële problemen had, dan was de te bewandelen weg hiertoe hetzij een lening afsluiten, hetzij deze financiële situatie met de bank te bespreken opdat wellicht een voorschotbetaling kon worden gegeven. Maar door te doen wat hij deed overtrad [eiser] de hem kenbare voorschriften van de bank en laadde bovendien de verdenking op zich dat hij de gelden ook daadwerkelijke trachtte te verduisteren. Dat dit laatste is gebeurd wordt hem door ABN AMRO niet verweten, en is ook niet komen vast te staan. Wel staat voldoende vast dat hij zich de betreffende gelden van [persoon 1] had toegeëigend.
14. De kantonrechter deelt niet het standpunt van ABN AMRO dat [eiser] er tegenover ABN AMRO melding van had moeten maken dat [persoon 1] hem gevraagd had na haar overlijden executeur testamentair te zijn, en deze verplichting zou voortvloeien uit de Gedragsregels commissariaten, nevenfuncties en –inkomen, volmachten en andere privéhandelingen. Genoemde Gedragsregels spreken over het optreden als bewindvoerder, executeur-testamentair of curator; het verzocht worden te zijner tijd op te treden als executeur-testamentair is daarmee niet gelijk te stellen.
15. Dat [eiser] tegenover medewerkers van ABN AMRO op 29 september 2008 niet direct de volledige waarheid heeft verklaard is naar het oordeel van de kantonrechter ook voldoende komen vast te staan. Het is goed te begrijpen dat [eiser] zich door het voor hem plotselinge gesprek met de bank-medewerkers overvallen voelde. Indien hij tevens bedoelt te stellen dat het verslag onjuistheden bevat, dan heeft [eiser] onvoldoende gedetailleerd aangegeven welke passages in het van dat gesprek opgestelde verslag onjuist zouden zijn. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat dat verslag juist is opgesteld. Aldus staat vast dat [eiser] in het begin van het gesprek getracht heeft een deel van de hierboven genoemde verwijten te omzeilen, terwijl hij later in het gesprek erkent dat die verwijten juist zijn.
16. ABN AMRO heeft aan het ontslag op staande voet de onder 7.1 tot en met 7.8 genoemde verwijten ieder voor zich, maar ook in gezamenlijk verband, ten grondslag gelegd. De als vaststaand gekwalificeerde feiten en de daarmee terecht gemaakte verwijten 7.1 tot en met 7.6 alsmede 7.8 hebben ABN AMRO terecht tot de conclusie kunnen brengen dat het vertrouwen in [eiser] zodanig onherstelbaar beschadigd is, dat van de bank niet gevergd kan worden het dienstverband met hem te continueren. [eiser] is, zoals hij ook erkent, bij uitstek op de hoogte van alle binnen ABN AMRO geldende regelingen op het gebied van compliance en het gescheiden houden van privé en zakelijk. Als het al zo is dat [eiser] in het verleden vanuit service oogpunt gelden voor [persoon 1] opnam en deze naar haar toebracht, dan is ontoelaatbaar dat hij zichzelf voor haar machtigde voor haar rekening, en al helemaal dat hij, nadat haar pas eind september 2008 geblokkeerd bleek, deze pas deblokkeerde. Dat hij dit in bijzijn van een bankmedewerker deed ontlast hem daarbij niet, aangezien dit een onervaren medewerkster betrof. Indien [eiser] bedoelde open kaart richting ABN AMRO te spelen, dan had hij zijn bemoeienissen met [persoon 1] aan zijn eigen leidinggevende moeten melden. Dat heeft hij niet gedaan.
17. Voor een financiële instelling als ABN AMRO, waarbij zowel de bank, als ook de klanten, als ook de overige omgeving van de bank volledig op de integriteit van de bank en de aldaar werkzame medewerkers moet kunnen vertrouwen, is het terecht komen te vervallen van die vertrouwensbasis zo ernstig, dat de persoonlijke belangen van [eiser], zoals vermeld onder punt 6, minder zwaar wegen.
18. Dat brengt de kantonrechter tot het oordeel dat het op 6 oktober 2008 gegeven ontslag rechtsgeldig is. De vorderingen van [eiser] dienen daarom te worden afgewezen. [eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. wijst de vordering af;
II. veroordeelt [eiser] in de proceskosten die door ABN AMRO zijn gemaakt en die tot op heden begroot worden op: € 1.400,00, inclusief eventueel verschuldigde btw.
Aldus gewezen door mr. G.C. Boot, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.