beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rekestnummer: 431065 / HA RK 09-472
Beschikking van 6 augustus 2009
de vennootschap naar het recht van IJsland LANDSBANKI ÍSLANDS HF,
gevestigd te Reykjavik (IJsland),
verzoekster,
advocaat mr. G.H. Gispen,
1. [belanghebbende1] en [belanghebbende2], in hun hoedanigheid van bewindvoerders van het Nederlandse bijkantoor van Landsbanki Íslands hf,
belanghebbenden,
advocaten mr. L.E.J. Korsten en mr. J.R. Berkenbosch,
2. de naamloze vennootschap DE NEDERLANDSCHE BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
belanghebbende,
advocaat mr. J.J. Knol.
Verzoekster zal hierna Landsbanki hf worden genoemd. Belanghebbenden sub 1 zullen hierna de Nederlandse bewindvoerders worden genoemd. Belanghebbende sub 2 zal hierna DNB worden genoemd.
1. De procedure
Het verzoekschrift van Landsbanki hf is op 22 juni 2009 bij de rechtbank ingekomen. Vervolgens hebben DNB, de Nederlandse bewindvoerders en de IJslandse toezichthouder Fjármálaeftirlitið (Financial Supervisory Authority) (hierna: de FME) schriftelijk gereageerd op dit verzoek.
Op 10 juli 2009 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
2. De feiten
2.1. Landsbanki hf is een in Reykjavik (IJsland) gevestigde bank, een kredietinstelling in de zin van artikel 1 lid 1 Richtlijn 2000/12/EG (de Bankenrichtlijn) en artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft).
2.2. Landsbanki hf heeft sinds 2006 een bijkantoor in Nederland (hierna: het Bijkantoor). Het Bijkantoor heeft geen rechtspersoonlijkheid. Het Bijkantoor is sinds 10 maart 2009 gevestigd aan de Claude Debussylaan 175/177 te Amsterdam. Daarvoor was het Bijkantoor gevestigd aan het Gustav Mahlerplein 78 te Amsterdam.
2.3. FME is op grond van de wetgeving in IJsland belast met het toezicht op Landsbanki hf.
2.4. Begin oktober 2008 is gebleken dat de drie belangrijkste banken in IJsland in zeer ernstige problemen waren geraakt. Om die reden heeft IJsland op 7 oktober 2008 een noodwet aangenomen waarin onder meer aan de FME de bevoegdheid is toegekend de controle over financiële instellingen, zoals ook Landsbanki hf, over te nemen, door de bevoegdheden van de vergadering van aandeelhouders en het bestuur van de betreffende instelling aan zich te trekken. Indien de FME van die bevoegdheid gebruik maakt, wordt het bestuur van de betreffende financiële instelling van rechtswege ontslagen. Aan de FME is in deze noodwet verder de bevoegdheid toegekend een Resolution Committee te benoemen en te belasten met de bevoegdheden van het bestuur van de betreffende instelling.
2.5. Vervolgens, en eveneens nog op 7 oktober 2008, heeft de FME van de haar toegekende bevoegdheden ten aanzien van Landsbanki hf gebruik gemaakt en na ontslag van het bestuur van Landsbanki hf voor deze bank een Resolution Committee aangesteld om de taken en bevoegdheden van het bestuur van Landsbanki hf over te nemen.
2.6. Op 9 oktober 2008 heeft de FME besloten de IJslandse activiteiten, de IJslandse activa en een deel van de niet IJslandse activa van Landsbanki hf onder te brengen in een nieuwe rechtspersoon, New Landsbanki Íslands hf (hierna: Landsbanki Nieuw). De overige activiteiten, waaronder het Bijkantoor, zijn achtergebleven bij Landsbanki hf. De bij Landsbanki hf achterblijvende passiva overtroffen de bij haar achterblijvende activa op dat moment verre.
2.7. Op 5 december 2008 heeft de rechtbank van Reykjavik een moratorium op Landsbanki hf van toepassing verklaard. Dit moratorium is nadien verlengd tot 26 november 2009. Naar het recht van IJsland is een moratorium een rechtstoestand van de betreffende rechtspersoon waarin (naar de kern samengevat) uitstel van betaling wordt verleend en waarin een reorganisatie van de rechtspersoon plaatsvindt om diens financiële situatie veilig te stellen of te herstellen. Na beëindiging van het moratorium vindt van rechtswege afwikkeling van de rechtspersoon plaats, tenzij het moratorium eindigt door betaling van alle verplichtingen.
2.8. Op 15 april 2009 is door IJsland de ‘Act on Financial Undertakings’ (in de Engelse vertaling van de IJslandse naam van die wet) gewijzigd. Na deze wijziging is een in die wet aangewezen rechtbank bevoegd op verzoek van de Resolution Committee een zogenoemde Winding Up Board te benoemen. De Winding Up Board is op grond van die benoeming krachtens de wet bevoegd tot alle (rechts)handelingen verband houdend met het moratorium voor zover deze niet door de wet aan de Resolution Committee zijn opgedragen.
2.9. Op 29 april 2009 heeft de rechtbank te Reykjavik bij Landsbanki hf de hiervoor bedoelde Winding Up Board benoemd. Sedertdien wordt Landsbanki hf bestuurd door de Resolution Committee en de Winding Up Board gezamenlijk, ieder met eigen taken en bevoegdheden.
2.10. Bij beschikking van 13 oktober 2008 heeft de rechtbank Amsterdam op de voet van artikel 3:202 Wft op het Bijkantoor van Landsbanki hf de noodregeling van toepassing verklaard (hierna: de noodregeling), met benoeming van mr. K.D. van Ringen tot rechter-commissaris (hierna: de rechter-commissaris) en de Nederlandse bewindvoerders tot bewindvoerders (hierna: de beschikking van 13 oktober 2008).
2.11. Tegen de beschikking van 13 oktober 2008 is geen hoger beroep ingesteld.
3. Het verzoek
3.1. Landsbanki hf verzoekt de rechtbank, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- primair de beschikking en de noodregeling nietig te verklaren, althans de noodregeling nietig te verklaren;
- subsidiair de noodregeling te beëindigen;
- meer subsidiair de noodregeling ambtshalve te beëindigen;
in alle gevallen met veroordeling van DNB tot betaling van alle kosten van de noodregeling en van de kosten van deze procedure.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid van het verzoek
4.1. Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of Landsbanki hf ontvankelijk is in haar verzoek. Landsbanki hf beroept zich op artikel 3:189 Wft, waarin is bepaald dat de rechtbank op verzoek van de bewindvoerders of ambtshalve een noodregeling kan beëindigen. Volgens haar zijn de Resolution Committee en de Winding Up Board aan te merken als ‘bewindvoerders’ in de zin van dit artikel en hebben zij derhalve de bevoegdheid om intrekking van de noodregeling te verzoeken.
4.2. DNB en de Nederlandse bewindvoerders zijn van mening dat Landsbanki hf niet-ontvankelijk is in haar verzoek en voeren daartoe verschillende argumenten aan.
4.3. Hier geldt het volgende. In het midden kan blijven of met de term ‘bewindvoerders’ in artikel 3:189 Wft ook de door buitenlandse autoriteiten benoemde bewindvoerders zijn bedoeld. De rechtbank ziet de Resolution Committee en de Winding Up Board in ieder geval als belanghebbenden bij de vraag of de noodregeling moet voortduren. Zowel de Resolution Committee als de Winding Up Board zijn immers benoemd door de IJslandse bevoegde autoriteiten. Uit de door Landsbanki hf overgelegde stukken blijkt dat de leden van de Winding Up Board zich zien als ‘bewindvoerders’ in de zin van de richtlijn 2001/24/EG (de Liquidatierichtlijn). Zo hebben zij in het Publicatieblad van de Europese Unie van 5 juni 2009 een stuk gepubliceerd, getiteld: “Samenvatting van het besluit ten aanzien van Landsbanki Íslands hf. uit hoofde van Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen; Oproep Tot Indiening Van Schuldvorderingen – Termijnen; Bericht van verlenging van surseance van betaling”.
Indien door de (in dit geval) IJslandse autoriteiten bewindvoerders in het kader van de Liquidatierichtlijn zijn benoemd, heeft de Nederlandse rechter deze benoeming van de IJslandse bevoegde autoriteiten te respecteren. Zowel de Bankenrichtlijn als de Liquidatierichtlijn gaat immers uit van het beginsel van home state control. Dit betekent dat de toezichthoudende autoriteit in de lidstaat van herkomst niet alleen bevoegd is tot het verlenen van vergunningen en het houden van toezicht, maar ook dat de bevoegdheid tot het openen van een insolventieprocedure in beginsel aan die autoriteit toekomt.
4.4. Verder geldt dat de Nederlandse bewindvoerders zowel in hun schriftelijke reactie op het verzoek als ook ter zitting hebben aangegeven dat zij de Resolution Committee en de Winding Up Board in ieder geval in zoverre als ‘bewindvoerders’ erkennen dat zij, althans hun opvolgers, degenen zijn die in het kader van de internationale afwikkeling van alle activa van Landsbanki hf ook de opbrengsten die de Nederlandse bewindvoerders bijeenbrengen zullen moeten verdelen. De Nederlandse bewindvoerders beheren en liquideren de activa van het Bijkantoor samen met de Resolution Committee en reserveren de opbrengst daarvan in Nederland, in afwachting van de afwikkeling in IJsland. Bovendien verwijzen de Nederlandse bewindvoerders crediteuren van het Bijkantoor voor het indienen van vorderingen ter verificatie door naar de Winding Up Board.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank staat het (rechts)personen die aantonen dat zij een voldoende belang hebben bij de beëindiging van de noodregeling vrij de rechtbank te verzoeken van de haar uit artikel 3:189 Wft toekomende bevoegdheid tot ambtshalve beëindiging van de noodregeling gebruik te maken en de rechtbank de argumenten daarvoor aan te reiken. Het staat de rechtbank vrij een dergelijk verzoek al dan niet in behandeling te nemen. De rechtbank zal het verzoekschrift van Landsbanki hf, vertegenwoordigd door de Resolution Committee en de Winding Up Board, gelet op hetgeen hiervoor over het belang van Landsbanki hf bij haar verzoek is overwogen, in behandeling nemen als een aan haar gericht verzoek om ambtshalve tot nietigverklaring of beëindiging van de noodregeling over te gaan. De rechtbank acht het verzoek van Landsbanki hf daartoe voldoende gemotiveerd.
Noodregeling nietig?
4.6. Aan haar verzoek de noodregeling nietig te verklaren, althans te beëindigen, heeft Landsbanki hf allereerst ten grondslag gelegd dat de beschikking tot stand is gekomen in strijd met de beginselen van een goede procesorde, aangezien zij voor de behandeling van het oorspronkelijke verzoekschrift niet behoorlijk is opgeroepen en zij naar aanleiding van dat verzoek ook niet is gehoord. DNB en de Nederlandse bewindvoerders stellen hiertegenover dat Landsbanki hf wel degelijk op juiste wijze is opgeroepen en ook bij de mondelinge behandelingen van het verzoekschrift is verschenen. De beschikking is volgens DNB en de Nederlandse bewindvoerders dan ook rechtsgeldig tot stand gekomen en in kracht van gewijsde gegaan.
4.7. Het oorspronkelijke verzoekschrift van DNB is – zo is de rechtbank ambtshalve bekend – op 7 oktober 2008 om 18.35 uur op verzoek van DNB betekend aan “de vennootschap naar het recht van de republiek IJsland LANDSBANKI ISLANDS HF., ingeschreven in het Register of Enterprises van de International Revenu Iceland te Reykjavik, IJsland, onder nummer 540291-2259, tevens ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Amsterdam onder nummer 34254169, gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam aan het Gustav Mahlerplein 78, […]”. In het exploot staat verder vermeld dat betekend wordt “het verzoekschrift ex artikelen 3:160 lid 2 jo. 3:202 van de Wet op het Financieel Toezicht strekkende tot het uitspreken van de noodregeling, […]”. Ten slotte heeft de deurwaarder in het exploot Landsbanki hf opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzoekschrift. Het exploot is derhalve betekend aan Landsbanki hf zelf en niet slechts (indien dat bij gebreke van rechtspersoonlijkheid al mogelijk zou zijn) aan het Bijkantoor.
4.8. In de beschikking van 13 oktober 2008 is de noodregeling uitgesproken op de voet van artikel 3:202 Wft. Artikel 3:202 Wft geeft geen voorschriften voor oproeping van belanghebbenden. Artikel 3:204 Wft verklaart de artikelen 3:162 tot en met 3:201 Wft van overeenkomstige toepassing op kredietinstellingen als bedoeld in artikel 3:202 Wft. Artikel 3:162 Wft bepaalt, voor zover hier van belang, dat DNB een afschrift van het verzoekschrift zendt aan de kredietinstelling (met zetel in Nederland). Artikel 50 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat ten aanzien van een privaatrechtelijke rechtspersoon betekening geschiedt aan het kantoor van die rechtspersoon. Volgens de parlementaire geschiedenis is onder ‘kantoor’ ook begrepen het bijkantoor of filiaal, indien en voor zover het exploot handelingen betreft welke vanuit dat bijkantoor of filiaal plegen te worden verricht. Op grond van artikel 1:14 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een rechtspersoon die een bijkantoor heeft (een ‘filiaal’) ten aanzien van aangelegenheden die dit bijkantoor betreffen mede op het adres van het bijkantoor woonplaats, zodat de betekening van het exploot rechtsgeldig aan het adres van het Bijkantoor kon plaatsvinden. Het exploot is derhalve op de juiste wijze aan de juiste rechtspersoon betekend.
4.9. Vast staat ook dat het exploot de bestuurders van het Bijkantoor heeft bereikt. Deze bestuurders zijn immers bij de mondelinge behandelingen van het verzoekschrift verschenen, bijgestaan door een advocaat. Noch de bestuurders, noch hun advocaat, hebben bij die behandelingen aangegeven dat zij slechts het Bijkantoor vertegenwoordigden – voor zover zulks al mogelijk zou zijn – en niet Landsbanki hf zelf. Daar komt bij dat uit diverse omstandigheden blijkt dat (het IJslandse bestuur van) Landsbanki hf bij de mondelinge behandelingen zelf is gehoord, althans in de gelegenheid is geweest om zelf gehoord te worden. De rechtbank wijst, naast hetgeen hiervoor reeds is overwogen, in het bijzonder op de volgende omstandigheden. De behandeling is twee keer aangehouden. Tijdens de eerste mondelinge behandeling van 7 oktober 2008 werd door de ter zitting verschenen advocaat gemeld dat er contact was geweest tussen (het bestuur van) Landsbanki hf en de ter zitting verschenen personen. Bovendien heeft de advocaat op die zitting bevestigd dat het lokale management (de ter zitting verschenen personen) volledige volmacht had. Dit strookt ook met de inschrijving in het handelsregister van Landsbanki hf waaruit blijkt dat de bestuurders van het Bijkantoor ‘volledige volmacht’ hebben. Dat uit de (gedeponeerde) aan de inschrijving ten grondslag liggende volmacht zou kunnen worden afgeleid, zoals Landsbanki hf stelt, dat de bestuurders van het Bijkantoor slechts vertegenwoordigings-bevoegd zouden zijn voor zover het aangelegenheden van het Bijkantoor betrof, doet hieraan niet af. Derden mogen immers op de inschrijving in het handelsregister afgaan. Bovendien betrof het verzoek een aangelegenheid die het Bijkantoor aanging. Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat Landsbanki hf is gehoord op het verzoek, althans in de gelegenheid is geweest om zich uit te laten over het verzoek en dat van schending van het beginsel van hoor en wederhoor dan ook geen sprake is.
4.10. Evenmin kan worden gezegd dat de beschikking is gewezen tegen een niet bestaande partij zoals door Landsbanki hf is betoogd. De noodregeling is van toepassing verklaard op het Bijkantoor. In de Bankenrichtlijn en de Wft is uitdrukkelijk in de mogelijkheid voorzien dat banken ‘bijkantoren’ in andere landen kunnen hebben, zodat er geen twijfel over kan bestaan dat het Bijkantoor voor de toepassing van de Wft bestaat, ook al heeft het Bijkantoor zelf geen rechtspersoonlijkheid. Een verzoek tot het uitspreken van de noodregeling is overigens niet gericht tegen een bepaalde partij, maar is erop gericht de rechtbank te bewegen een in de Wft voorziene maatregel te nemen. Een ‘veroordeling’ van een ‘tegenpartij’ houdt de beslissing van de rechtbank die op dat verzoek volgt, niet in.
4.11. Het voorgaande brengt met zich dat de beschikking van 13 oktober 2008 waarbij de noodregeling op het Bijkantoor van toepassing is verklaard kracht van gewijsde heeft, nu Landsbanki hf de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt heeft laten verstrijken. Voor een nadere toetsing van de beslissing van de rechtbank aan regels van Europees recht is dan ook geen plaats meer. De door Landsbanki hf aangevoerde (en door de Nederlandse bewindvoerders bestreden) formele bezwaren tegen die beslissing behoeven geen nadere bespreking. Immers, indien een uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, kan de rechter daar niet op terugkomen, zelfs indien die uitspraak achteraf in strijd met Europees gemeenschapsrecht zou blijken te zijn (zie: HvJEG, 16 maart 2006, C-234/04, LJN AV6079). Het beroep op nietigheid – ook als grond voor ambtshalve beëindiging van de noodregeling – wordt dan ook verworpen.
Ambtshalve – materiële – toetsing voortduren noodregeling
4.12. Ten slotte is dan aan de orde of de rechtbank ambtshalve aanleiding ziet de noodregeling op de voet van artikel 3:189 Wft te beëindigen. Hoewel de rechtbank met de Nederlandse bewindvoerders van oordeel is dat uit de Wft en de wetsgeschiedenis niet blijkt wat de bevoegdheid van de rechtbank tot ambtshalve toetsing inhoudt en voor welke situaties die ambtshalve toetsing in het leven is geroepen, acht de rechtbank zich gehouden op het (meer subsidiaire) verzoek van de Resolution Committee en de Winding Up Board van Landsbanki hf (die zoals hiervoor is overwogen als belanghebbenden moeten worden aangemerkt) een beslissing te nemen.
4.13. Aangezien de beschikking van 13 oktober 2008 kracht van gewijsde heeft, moet bij deze toetsing de geldigheid ervan als uitgangspunt worden genomen. In het licht hiervan is de stelling van Landsbanki hf dat zij steeds een bankvergunning als bedoeld in de Bankenrichtlijn heeft gehad – en nog steeds heeft – dan ook niet relevant. Voor haar afweging of de noodregeling wellicht opgeheven moet worden acht de rechtbank slechts van belang of Landsbanki hf, althans het Bijkantoor, thans (niet alleen formeel maar ook materieel) aan de vergunningvoorwaarden voldoet en zelfstandig, zonder bijzonder toezicht, als volwaardige bank kan functioneren. Daarvan is tijdens de behandeling van het verzoekschrift niet gebleken. Integendeel, vast staat dat op (of na) 9 oktober 2008 een belangrijk deel van de activiteiten en activa van Landsbanki hf zijn overgedragen aan Landsbanki Nieuw, terwijl in Landsbanki hf na de overdracht zodanige schulden en zo geringe activa zijn achtergebleven dat Landsbanki hf sindsdien geenszins aan de kapitaalvereisten neergelegd in de Bankenrichtlijn kan voldoen. Op grond van de aan de rechtbank thans bekende feiten moet worden aangenomen dat Landsbanki hf sinds de overdracht geen bancaire activiteiten van enige betekenis meer heeft en vooralsnog is teruggebracht tot een afwikkelkantoor. Zij kan ook wat haar infrastructuur en activiteiten betreft thans niet worden aangemerkt als een ‘kredietinstelling’ in de zin van de Bankenrichtlijn (of de Wft).
4.14. Bij haar afweging gaat de rechtbank overigens voorbij aan de opmerkingen van de Nederlandse bewindvoerders dat de IJslandse wetgever en de IJslandse autoriteiten ter bescherming van IJslandse belangen inbreuk zouden hebben gemaakt op fundamentele rechtsbeginselen. Aan de Nederlandse bewindvoerders kan worden toegegeven dat onder druk van de bankencrisis in het najaar van 2008 in IJsland met spoed een groot aantal (wijzigings)wetten is aangenomen en andere regelgeving is uitgevaardigd, maar in dit opzicht heeft IJsland zich niet onderscheiden van andere staten, die zich ook gedwongen zagen ter bescherming van het financiële stelsel onorthodoxe maatregelen te treffen. Het beoordelen van de intrinsieke waarde van die wetgevingsmaatregelen is in deze procedure niet aan de orde.
4.15. De noodregeling is op het Bijkantoor van toepassing verklaard op verzoek van DNB. De rechtbank ziet in beginsel dan ook slechts ruimte voor opheffing van de noodregeling in een situatie waarin DNB ook van mening is dat de noodregeling niet meer nodig is of zelfs verkeerd uitpakt, of indien, ondanks een andersluidend oordeel van DNB, aanstonds duidelijk is dat de gronden voor toepassing van de noodregeling niet meer bestaan. Ook acht de rechtbank – mede gezien de redactie van artikel 3:189 Wft – de zienswijze van de Nederlandse bewindvoerders van belang, en die van de rechter-commissaris. DNB heeft ter zitting aangegeven dat wat haar betreft een materiële belangenafweging opportuun is omdat de Wft nu eenmaal bepaalt dat de rechtbank de noodregeling ambtshalve kan beëindigen.
4.16. In het kader van de ambtshalve toetsing zal de rechtbank de door Landsbanki hf naar voren gebrachte materiële bezwaren tegen het voortbestaan van de noodregeling met in achtneming van het bovenstaande afwegen tegen de door DNB en de Nederlandse bewindvoerders aangevoerde argumenten die voor voortbestaan van de noodregeling pleiten, en de visie van de rechter-commissaris. DNB heeft zich op dit punt terughoudend opgesteld, maar heeft in haar schriftelijke reactie en tijdens de behandeling ter zitting te kennen gegeven geen voorstander te zijn van beëindiging van de noodregeling. Ook de rechter-commissaris en de Nederlandse bewindvoerders zijn van mening dat de belangen van de gezamenlijke crediteuren er niet mee gediend zijn dat op dit moment de noodregeling wordt beëindigd.
4.17. Landsbanki hf heeft – samengevat – de volgende specifieke bezwaren naar voren gebracht:
- de huidige toestand belemmert een efficiënt beheer van vorderingen op debiteuren: immers debiteuren beroepen zich enerzijds op de onbevoegdheid van de Nederlandse bewindvoerders en anderzijds op het feit dat de Nederlandse bewindvoerders zich beroepen op de beschikking van 13 oktober 2008 en de noodregeling, en stellen dat zij wel bevoegd zijn namens Landsbanki hf op te treden;
- er bestaat geen wettelijke basis voor betaling van de kosten van de noodregeling;
- de Nederlandse bewindvoerders hebben schuldeisers aangeschreven en uitgenodigd om hun vorderingen in te dienen;
- verschillen tussen Nederlands en IJslands recht (voorrang depositohouders);
- gevaar van samenloop en tegenstrijdigheden bij (i) het onderzoek naar en erkenning van vorderingen van schuldeisers; (ii) het onderzoek naar en vervolging van eventuele nadelige transacties; (iii) gevaar van samenloop van procedures; en (iv) onmogelijkheid of bemoeilijking om een akkoord te bereiken;
- er worden door de Nederlandse bewindvoerders extra (onnodige) kosten gemaakt;
- de noodregeling heeft geen toegevoegde waarde.
De Nederlandse bewindvoerders stellen hier – samengevat – het volgende tegenover:
- de bewindvoerders streven naar een intensieve en efficiënte samenwerking met de Resolution Committee en de Winding Up Board;
- in de praktijk vindt ook overleg plaats over diverse zaken;
- er zijn geen belemmeringen meer ten aanzien van het beheer van de kredietportefeuille van het Bijkantoor: aanvankelijke belemmeringen zijn in goed overleg opgelost; de bewindvoerders en de Resolution Committee hebben gezamenlijk een verklaring gezonden aan alle agenten en kredietnemers van de Nederlandse portefeuille met bevestiging dat alle gelden bevrijdend kunnen worden betaald aan de Nederlandse bewindvoerders;
- kosten worden conform artikel 3:175 Wft door de rechter-commissaris bepaald en voldaan als boedelschuld;
- verificatie in IJsland wordt niet belemmerd: de Nederlandse bewindvoerders nemen geen verificatiemaatregelen op dit moment, maar adviseren alle crediteuren de vorderingen (ook) in te dienen bij de Winding Up Board;
- preferentie: de toekomst zal leren welk recht zal moeten worden toegepast op de afwikkeling van de activa van het Bijkantoor;
- in Nederland zal alleen worden uitgekeerd, indien vast staat dat dat rechtens juist is (en als er geen sprake is van strijd met IJslands recht);
- er zijn ook contracten die beheerst worden door Nederlands recht: ook zonder noodregeling zou afwikkeling in twee landen met twee rechtstelsels en twee rechtbanken onvermijdelijk zijn;
- de Nederlandse bewindvoerders zijn door de rechtbank alleen belast met het beheer en de vereffening van de Nederlandse activa;
- de Resolution Committee en de Winding Up Board zullen in Nederland altijd ook kosten moeten maken omdat zij immers geen kennis hebben van het Nederlandse recht.
4.18. De rechtbank oordeelt als volgt. Alle belanghebbenden zijn het erover eens dat de noodregeling in Nederland rust heeft gebracht. Dit wordt ook door Landsbanki hf niet betwist. De rechtbank ziet in hetgeen door Landsbanki hf naar voren is gebracht geen aanleiding om de noodregeling te beëindigen. De door Landsbanki hf naar voren gebrachte argumenten komen er allereerst op neer dat Landsbanki hf vreest dat er verwarring bestaat bij debiteuren en crediteuren van het Bijkantoor. Deze argumenten hebben de rechtbank mede door de gemotiveerde weerlegging daarvan door de Nederlandse bewindvoerders niet overtuigd. Van verwarring lijkt, zoals DNB ook heeft aangegeven, op dit moment niet of nauwelijks sprake te zijn en voor zover er al onduidelijkheid bestaat, kan deze door onderling overleg tussen de Nederlandse bewindvoerders enerzijds en de Winding Up Board en de Resolution Committee anderzijds worden weggenomen. Dit gebeurt, zo begrijpt de rechtbank, in de praktijk ook. Daarnaast heeft Landsbanki hf naar voren gebracht dat er door de Nederlandse bewindvoerders extra en onnodige kosten worden gemaakt waarvoor bovendien geen wettelijke basis is. Ook dit argument geeft de rechtbank geen aanleiding om beëindiging van de noodregeling te overwegen. Met de in kracht van gewijsde gegane beschikking van 13 oktober 2008 is er een wettelijke basis voor de kosten. Deze kosten worden conform artikel 3:175 Wft door de rechter-commissaris bepaald en voldaan als boedelschuld. De rechtbank is er bovendien met DNB niet van overtuigd dat de Winding Up Board en de Resolution Committee de boedel van het Bijkantoor tegen lagere kosten zouden kunnen afwikkelen dan de Nederlandse bewindvoerders. Ook is onwaarschijnlijk dat de Winding Up Board en de Resolution Committee in Nederland geen extra kosten (van juridische bijstand bijvoorbeeld) zouden behoeven te maken als zij de afwikkeling zelf ter hand zouden nemen. Ten slotte is het feit dat in de huidige situatie de kosten worden bepaald door de rechter-commissaris een waarborg dat er geen onnodige en onnodig hoge kosten worden gemaakt. Het toezicht van de rechter-commissaris staat er bovendien borg voor dat de Nederlandse bewindvoerders geen uitgaven doen zonder haar toestemming en dat alle baten van de Nederlandse activa in de boedel in de internationale afwikkeling zullen worden betrokken (conform hetgeen de Nederlandse bewindvoerders ook zelf hebben toegezegd).
4.19. Dit alles overwegende ziet de rechtbank thans geen aanleiding ambtshalve de noodregeling te beëindigen. De door Landsbanki hf aangedragen argumenten maken geenszins aanstonds duidelijk dat de gronden voor de toepassing van de noodregeling thans niet meer bestaan. In navolging van de overweging ten overvloede van de rechtbank in de beschikking van 13 oktober 2008, merkt de rechtbank het volgende op. Krachtens de noodregeling zijn de Nederlandse bewindvoerders uitsluitend bevoegd tot het overdragen of liquideren van de in Nederland beheerde leningportefeuille en andere activa van het Bijkantoor. Bij de uiteindelijke afwikkeling zullen alle bezittingen en schulden van Landsbanki hf moeten worden betrokken. Samenwerking en overleg tussen de Nederlandse bewindvoerders en de Resolution Committee en de Winding Up Board lijkt dan ook noodzakelijk. Bij de afwikkeling zal het fundamentele rechtsbeginsel van gelijkheid van alle schuldeisers uitgangspunt moeten zijn.
4.20. Landsbanki hf heeft gevorderd dat de rechtbank DNB veroordeelt in de kosten van deze procedure en tevens de kosten van de noodregeling. In het licht van het voorgaande is duidelijk dat de rechtbank voor een dergelijke kostenveroordeling geen grond ziet.
Voor verdere beslissingen over de kosten van dit geding ziet de rechtbank geen termen.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de verzoeken van Landsbanki hf af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.J. Peeters, mr. A.C.A. Wildenburg en mr. R.A. Dudok van Heel, met mr. A.A.J. Wissink als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2009.?