RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON
LOCATIE AMSTERDAM
In de strafzaak met parketnummer 13/707689-07 tegen de verdachte:
(….)
geboren op (…) te (…),
wonende te (…..)
raadsvrouw mr. K.J. Slump.
1. Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2007, 20 maart 2008, 28 april 2008, 11 december 2008, 9 maart 2009 en 6 april 2009. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de kantonrechter bepaald dat schriftelijk vonnis wordt gewezen waarvan de uitspraak is bepaald op 20 april 2009.
2. Aan de verdachte is tenlastegelegd
dat zij in of omstreeks de periode van 6 september 2006 tot en met 23 maart 2007 te Amsterdam als degene die het gezag uitoefende over de jongere (…) geboren op (…) althans terwijl zij zich met de feitelijke verzorging van die jongere had belast, niet heeft voldaan aan de verplichtingen om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school te weten (…) was ingeschreven, die school na inschrijving geregeld bezocht;
Artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet
3. De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot betaling van
€ 750,00 bij gebreke van betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis, waarvan
€ 375,00 bij gebreke van betaling te vervangen door 7 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
4. De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van ongeoorloofd verzuim door leerplichtige op de (…)school. Leerplichtige was gewoon een ziek kind. Ziek door somatische en mogelijk ook door psychosomatische klachten. Naast problemen met zijn gezondheid ging het met hem op school niet goed. Een kind met een stoornis in het autistisch spectrum hoort niet in cluster 4. Deze kinderen hebben een speciale gebruiksaanwijzing. Door die niet te hanteren ontstaan problemen die je niet oplost met correcties en sancties. De (…)school heeft leerplichtige niet op adequate wijze begeleid. Zij heeft de ervaring van de moeder met leerplichtige in de thuissituatie niet serieus genomen. Zij heeft de signalen van de moeder dat zaken niet goed gingen met leerplichtige niet opgepakt. Op die manier heeft zij leerplichtige geen veilig schoolklimaat geboden en hem in zijn ontwikkeling belemmerd. Verdachte heeft als moeder onder deze bijzondere omstandigheden het recht om in te grijpen. Zij heeft zich gesteld gezien voor een afweging tussen twee belangen: haar kind onderwijs te laten volgen en hem daardoor blootstellen aan een voor hem ongunstig schoolklimaat of waken voor zijn noodzakelijke lichamelijke en geestelijke rust door hem op kritische momenten thuis te houden. Vanuit haar zorgplicht als moeder komt haar een beroep op overmacht toe in de zin van een noodtoestand, aldus de raadsvrouw van verdachte.
5. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal nummer 150371/BER van (….), buitengewoon opsporingsambtenaar van 23 maart 2007, inclusief bijlagen, blijkt dat leerplichtige voornoemd, waarover verdachte het gezag heeft, in die periode stond ingeschreven op de (…)school te Amsterdam. Voorts blijkt uit genoemd proces-verbaal dat leerplichtige in de periode van 6 september 2006 tot 23 maart 2007 een aantal dagen niet op school is geweest.
6. Het verweer van verdachte ter terechtzitting dat zij het tenlastegelegde feit niet heeft begaan wordt weerlegd door bovengenoemd wettig bewijsmiddel. Voor zover verdachte heeft aangevoerd dat leerplichtige ziek was in die periode, heeft zij dit niet met afdoende stukken aannemelijk gemaakt. De enkele verklaring van verdachte dat leerplichtige ziek was, is daartoe onvoldoende. Een medische verklaring ontbreekt en bovendien is gesteld noch gebleken dat verdachte leerplichtige op de voorgeschreven wijze heeft ziek gemeld.
7. De kantonrechter acht wettig en overtuigend bewezen dat
zij in de periode van 6 september 2006 tot en met 23 maart 2007 te Amsterdam als degene die het gezag uitoefende over de jongere (…) geboren op (…), niet heeft voldaan aan de verplichtingen om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school te weten (…)school was ingeschreven, die school na inschrijving geregeld bezocht. Artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet
Van het meer of anders ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken.
8. Het bewezene levert op de overtreding:
als degene die het gezag heeft over de minderjarige niet zorg dragen dat deze de verplichting tot geregeld volgen van het onderwijs nakomt.
9. Het beroep van verdachte op overmacht in de zin van een noodtoestand wordt verworpen. Daarbij geldt tot uitgangspunt dat het op de weg van verdachte ligt op het bestaan van een dergelijke noodtoestand aannemelijk te maken. Daarin is verdachte niet geslaagd. Dat sprake is geweest van een zo onveilig schoolklimaat dat zij niet anders kon dan leerplichtige thuis houden, zoals door verdachte wordt aangevoerd, is door haar niet aannemelijk gemaakt. In dit verband heeft verdachte weliswaar betoogd dat leerplichtige door een docent zou zijn mishandeld, maar enige onderbouwing daarvan is door verdachte niet aangeleverd, terwijl onderzoek naar aanleiding van een aangifte niets heeft opgeleverd. Voor zover verdachte in dit verband stukken van de school heeft overgelegd, komt daar weliswaar een beeld naar voren van een school die niet goed raad weet met een leerling en die moeite heeft om een adequate reactie te vinden op zijn afwijkende gedrag en daarin in pedagogisch opzicht niet altijd de meest gelukkige keuzes maakt, van mishandeling is daaruit niet gebleken. Dat de (…)school in de rapportages van de Onderwijsinspectie als een zwakke school wordt gekenschets rechtvaardigt evenmin een beroep op overmacht in de zin van een noodtoestand. Verder valt uit het verhandelde ter terechtzitting en de overgelegde stukken af te leiden dat verdachte zich in de communicatie met de school naar het oordeel van de kantonrechter in een te vroeg stadium heeft laten leiden door de confrontatie en niet heeft geprobeerd samen met school en de leerplichtambtenaar naar een oplossing voor leerplichtige te zoeken. Daartoe zijn aan verdachte voldoende mogelijkheden aangereikt, maar verdachte heeft er voor gekozen om die niet aan te grijpen. Ook om die reden kan een beroep op overmacht evenmin slagen.
10. De verdachte is strafbaar nu van een rechtvaardigingsgrond of van een strafuitsluitingsgrond niet is gebleken.
Oplegging van straf of maatregel
11. Bij de strafoplegging neemt de kantonrechter de ernst van het bewezen geachte feit in aanmerking, alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting zijn gebleken. Voorts wordt rekening gehouden met de geruime tijd die tussen de pleegdatum en de berechting ligt en de omstandigheid dat niet is gebleken dat verdachte voor soortgelijke feiten eerder met justitie in aanraking is geweest. Voorts wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen die zich nadien rond de schoolgang van leerplichtige hebben voorgedaan en de positieven ontwikkelingen die zich daarin hebben voorgedaan. De verdachte heeft de afgelopen periode zich tot het uiterste ingezet om in moeilijke omstandigheden, de schoolgang van leerplichtige te waarborgen. Op basis van deze positieve houding van verdachte en de medewerking van de verdachte bij de voorstellen die van de zijde van de leerplichtambtenaar zijn gedaan, is de verwachting gerechtvaardigd dat verdachte ook in de toekomst de schoolgang voor leerplichtige zal waarborgen. Alles afwegend acht de kantonrechter een straf op maatregel op dit moment voor verdachte niet (langer) geïndiceerd en zal artikel 9a Wetboek van Strafrecht worden toegepast.
12. De kantonrechter heeft gelet op de artikelen 9a Wetboek van Strafrecht en 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969.
- het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op zoals hiervoor vermeld, terwijl het meer of anders ten laste gelegde niet is bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken;
- bepaalt dat aan verdachte geen straf of matregel wordt opgelegd als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.