Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
meervoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 07/2425 WRO
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
vertegenwoordigd door mr. F.J. Touwen,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Lohman.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap Fountainhead Enterprise B.V., gevestigd te Amsterdam,
vergunninghoudster,
vertegenwoordigd door mr. J.H.A. van der Grinten.
Vergunninghoudster heeft verzocht om een bouwvergunning voor de bouw van een complex van huur- en koopappartementen met bijbehorende voorzieningen aan de Ertskade te Amsterdam, ook wel Fountainhead genoemd (hierna: het bouwplan).
Bij besluit van 11 oktober 2005 heeft verweerder aan vergunninghoudster vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft verweerder aan vergunninghoudster de gevraagde bouwvergunning en een binnenplanse vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de WRO verleend.
Bij besluit van 8 mei 2007 heeft verweerder, onder overneming van het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften, het bezwaar van eiser tegen de besluiten van 11 oktober 2005 en 24 oktober 2006 ongegrond verklaard en deze besluiten in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het besluit van 8 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit) tijdig beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2008, alwaar de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft geschorst en het vooronderzoek heeft heropend.
De rechtbank heeft op 4 september 2008 eiser schriftelijk meegedeeld dat vanwege een toen lopende procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak over de goedkeuring van een nieuw bestemmingsplan “Borneo, Sporenburg en Rietlanden” (hierna: het nieuwe plan), waarin het bouwplan is opgenomen, de rechtbank zal wachten op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak over de goedkeuring van het nieuwe plan en eiser daarna zal berichten over de wijze waarop het onderzoek zal worden voortgezet.
Nadat de Afdeling bestuursrechtspraak op 26 november 2008 over het nieuwe plan uitspraak heeft gedaan, heeft de rechtbank partijen op 23 december 2008 meegedeeld het vooronderzoek in het onderhavige geschil nog niet te sluiten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om de welstandscommissie vóór 1 februari 2009 een nieuw advies ten aanzien van het bouwplan, waarin tevens wordt getoetst aan de Welstandsnota Zeeburg 2004, te laten uitbrengen.
Verweerder heeft op 30 januari 2009 een nieuw welstandsadvies van 30 januari 2009
overgelegd en daarbij aangegeven dat verweerder zich geheel met dit advies kan verenigen. Eiser heeft hierop schriftelijk kunnen reageren.
Het onderzoek is vervolgens gesloten ter zitting van 21 april 2009. Eiser, verweerder en vergunninghoudster hebben zich zowel op de zitting van 30 mei 2008 als op de nadere zitting van 21 april 2009 doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
2.1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken en is de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Ingevolge artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wro (Staatsblad 2008, 180) is op dit beroep het recht, zoals dat gold tot 1 juli 2008, van toepassing.
Op 1 juli 2008 is artikel 44 van de Woningwet gewijzigd. Ingevolge artikel 9.5.1 van de Invoeringswet Wro (Staatsblad 2008,180) is op dit beroep artikel 44 van de Woningwet, zoals dit luidde tot 1 juli 2008, van toepassing.
2.2. Het bouwplan betreft de oprichting van een complex van 62 meter hoog (een zogenoemde meteoriet) met huur- en koopappartementen bestaande uit studio’s, penthouses en woningen van 2, 3 en 4 kamers. De begane grond biedt ruimte voor, onder meer, een fitnesscentrum en een zwembad. Daarnaast worden acht klaslokalen met een eigen ingang ten behoeve van een basisschool gerealiseerd. In parkeren is voorzien door een inpandige parkeergarage. Het bouwplan vormt het sluitstuk van de stedenbouwkundige ontwikkeling van het eiland Sporenburg in het Oostelijk Havengebied.
2.3. In beroep heeft eiser – kort samengevat - het volgende aangevoerd. Verweerder had geen vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO mogen verlenen. Verweerder heeft ook geen binnenplanse vrijstelling mogen verlenen, omdat de golvende gevel van het bouwplan niet als een erker kan worden aangemerkt. Er is sprake van strijd met de redelijke eisen van welstand en met het beginsel van de rechtszekerheid, omdat eiser met het bouwplan geen rekening kon houden.
2.4.1. De rechtbank overweegt over de verleende vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de WRO het volgende.
2.4.2. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit gold ter plaatse het bestemmingsplan “Borneo-Sporenburg”. Ingevolge dit plan rustte op het bouwplan de bestemming “Gemengde voorzieningen (G)”. Het bouwplan was in strijd met dit toen geldende bestemmingsplan. Om realisering van de bouw mogelijk te maken heeft verweerder met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Awb vrijstelling verleend.
2.4.3. Hangende deze beroepsprocedure is het nieuwe plan (bestemmingsplan “Borneo, Sporenburg en Rietlanden”), waarin het bouwplan is opgenomen, in werking getreden. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 november 2008 (zaaknr. 200706908/1), betreffende de beroepen tegen het besluit van 18 september 2007 van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland over de goedkeuring van het nieuwe plan. In haar uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak goedkeuring onthouden aan de nadere aanduiding op de plankaart “berging t.b.v. speel- en onderwijsvoorzieningen” voor het ten westen van het perceel Ertskade 105 gelegen perceel. Voor het overige heeft de Afdeling bestuursrechtspraak de beroepen geheel ongegrond verklaard.
2.4.4. Vanwege de voornoemde uitspraak van 26 november 2008 en de inwerkingtreding van het nieuwe plan, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van de in de onderhavige procedure door eiser naar voren gebrachte beroepsgronden ten aanzien van de op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO verleende vrijstelling van het oude bestemmingsplan. Thans is immers voor het bouwplan geen vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO van het nieuwe plan meer vereist (vgl. ABRvS 11 oktober 2006, LJN: AY9857). Het beroep van eiser treft in zoverre dus geen doel meer. De rechtbank zal daarom niet meer ingaan op de beroepsgronden van eiser dienaangaande.
2.5.1. De rechtbank overweegt over de beroepsgronden met betrekking tot de redelijke eisen van welstand het volgende.
2.5.2. Ter beantwoording staat de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het bouwwerk in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank stelt voorop dat het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen (vgl. ABRvS 6 mei 2009, LJN: BI2952). Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behoeft het overnemen van een welstandsadvies in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derdebelanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
In haar uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 6 mei 2009 (LJN: BI2952) heeft de Afdeling overwogen dat zij thans van oordeel is dat het enkele feit dat een aanvrager of een derde-belanghebbende geen tegenadvies van een deskundig te achten persoon of instantie overlegt, op zichzelf onvoldoende is voor het oordeel dat het college het welstandsadvies zonder nadere toelichting ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn oordeel dat het betreffende bouwplan al dan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Indien een aanvrager of derde-belanghebbende gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria, kan dit eveneens aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit neemt niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
2.5.3. Eiser heeft aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Eiser heeft een e-mail van de secretaris van de welstandscommissie van 19 september 2006 overgelegd waaruit volgens eiser blijkt dat het bouwplan niet is getoetst aan de vigerende welstandsnota. Voorts stelt eiser dat het bouwplan afwijkt van het oorspronkelijke ontwerp.
2.5.4. Uit de door eiser overgelegde e-mail van de secretaris van de welstandscommissie kan worden afgeleid dat de welstandsbeoordeling een ander bouwplan dan het in deze procedure aan de orde zijnde bouwplan betreft, welk ander bouwplan op 7 maart 2001 door de welstandscommissie werd goedgekeurd (hierna: het oude bouwplan). Bij de beoordeling van het oude bouwplan volgde de welstandscommissie het positieve advies van de supervisor. Het oude bouwplan voorzag in een drietal sculpturale gebouwen, waaronder Fountainhead. Uit het verslag van de vergadering van de welstandscommissie van 22 oktober 2003 kan worden opgemaakt dat op die datum het oude bouwplan niet meer aan de orde was en er bovendien geen nieuwe duidelijke plannen waren. Tevens komt uit dit verslag naar voren dat is besloten dat wanneer in de toekomst een nieuw plan voor advies aan de welstandscommissie zal worden voorgelegd, het nieuwe plan eerst zal worden beoordeeld door de supervisor.
2.5.5. Op 1 juli 2004 is de Welstandsnota Zeeburg 2004 in werking getreden. Het thans voorliggende (gewijzigde) bouwplan dateert van 7 december 2005.
2.5.6. Uit het verslag van de vergadering van de welstandscommissie van 14 september 2005 blijkt dat de welstandscommissie kennis heeft genomen van het gewijzigde bouwplan, het advies van de supervisor heeft gevolgd en, onder plaatsing van een paar opmerkingen, met het bouwplan heeft ingestemd. Uit de door eiser overgelegde e-mail kan evenwel worden afgeleid dat het bouwplan niet is getoetst aan de criteria uit de Welstandsnota Zeeburg, maar dat het plan is beoordeeld op het effect van de wijzigingen ten aanzien van het al in 2001 goedgekeurde oude plan. Niet is gebleken dat het bouwplan integraal is getoetst aan de criteria genoemd in de Welstandsnota Zeeburg 2004. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de goedkeuring van het oude plan dateert van voor de inwerkingtreding van de Welstandsnota Zeeburg. De door verweerder overgelegde verklaring van de secretaris van de welstandscommissie van 13 mei 2008 overtuigt de rechtbank niet van het tegendeel, gelet op de door eiser overgelegde e-mail van 19 september 2006, die daarmee in tegenspraak is.
2.5.7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het beroep van eiser gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen.
2.5.8. De rechtbank zal om redenen van proceseconomie en finale geschilbeslechting onderzoeken of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten. De rechtbank wijst er in dit verband op dat conform jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 10 december 2008, LJN: BG6401) voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van een vernietigd besluit niet is vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is.
2.5.9. De rechtbank acht in het onderhavige geval toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb mogelijk wanneer het bestuursorgaan vasthoudt aan het dictum van het te vernietigen besluit, alsnog een welstandsadvies overlegt en aangeeft aan dit advies doorslaggevende betekenis te zullen toekennen bij een nieuw te nemen besluit, en de andere partijen zich daarover in voldoende mate hebben kunnen uitlaten. Daarbij is onder meer beslissend of de door verweerder nieuw gegeven motivering, gelet op het alsnog gegeven welstandadvies, de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.5.10. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om de welstandscommissie nogmaals advies te laten uitbrengen en daarbij meegegeven dat wordt getoetst aan de Welstandsnota Zeeburg 2004.
2.5.11. Verweerder heeft op 30 januari 2009 een nieuw advies van de welstandscommissie van 30 januari 2009 overgelegd en daarbij aangegeven dat het zich geheel met dit advies kan verenigen. De welstandscommissie heeft in het advies van 30 januari 2009 onder meer aangegeven dat eerder vergunde plannen, die om welke reden dan ook niet zijn doorgegaan, niet als uitgangspunt kunnen worden genomen voor toetsing van nieuwe plannen, zodat referentie aan een eerder vergund bouwplan niet aan de orde is. De welstandscommissie is voorts gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat het concept en de uitwerking voldoen aan de uitgangspunten uit de gebiedsgerichte criteria van de welstandsnota, het stedenbouwkundig plan en het gestelde hoge ambitieniveau voor de locatie en daarmee aan redelijke eisen van welstand.
2.5.12. Eiser heeft – kort gezegd - aangevoerd dat ten onrechte niet aan de welstandscriteria op bijzonder niveau en aan de overige welstandscriteria is getoetst. Eiser stelt in dit verband dat de welstandscommissie de passage in de welstandsnota ten aanzien van het oorspronkelijke ontwerp verkeerd heeft geïnterpreteerd. De bedoelde passage is als volgt: “De superblokken, de grote torens en de historische gebouwen zijn in hun uniciteit de uitzonderingen die de regel bevestigen. Een verandering is bij deze bebouwingstypen al snel in strijd met het bijzonder karakter van het gebouw. Aanpassingen zijn alleen toegestaan onder de voorwaarde dat de eigen identiteit en uitstraling van het oorspronkelijke ontwerp gerespecteerd worden. Deze bebouwingstypen zijn daarom ingedeeld in het bijzonder niveau van het welstandsregime.”
Eiser stelt voorts dat het voorliggende ontwerp van het superblok, waarin boven de plint van het gebouw wordt geparkeerd, ten onrechte in overeenstemming wordt geacht met de redelijke eisen van welstand omdat volgens de welstandscriteria parkeren enkel is toegestaan onder of achter de plint.
2.5.13. Verweerder heeft op de nadere standpunten van eiser zowel schriftelijk als op de nadere zitting van 21 april 2009 gemotiveerd gereageerd en naar voren gebracht dat het blijft bij zijn standpunt dat het na een vernietiging van het bestreden besluit eenzelfde besluit zal nemen als het te vernietigen besluit.
2.5.14. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de welstandscommissie de welstandsnota niet verkeerd heeft geïnterpreteerd. Het bouwplan betreft naar het oordeel van de rechtbank geen wijziging van een eerder vergund plan en kan tevens niet als zodanig worden aangemerkt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de onder rechtsoverweging 2.5.12. opgenomen passage uit de welstandsnota betrekking heeft op het oorspronkelijk ontwerp van een reeds gerealiseerd superblok. Het gevolg hiervan is dat de welstandscriteria op bijzonder niveau, die alleen van toepassing zijn op bestaande superblokken, niet op het bouwplan van toepassing zijn. Voorts ziet ook de rechtbank in de welstandsnota geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiser dat de welstandscriteria op bijzonder niveau ook van toepassing zouden zijn op geplande, maar nog niet gebouwde, superblokken.
2.5.15. In de welstandnota wordt de volgende randvoorwaarde genoemd: de blokken hebben alle drie een plint, die aansluiting geeft op het omringende openbare gebied en dient als intermediair tussen woningen en landschap en/of brandpunt van het openbare door er bedrijfs- en kantoorruimten, ateliers en andere functies in op te nemen: de parkeerruimte bevindt zich onder of achter de plint.
De rechtbank is, gelet op wat hierover door de gemachtigde van verweerder en door vergunninghoudster naar voren is gebracht, van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het welstandsadvies op het punt van het inpandig parkeren zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet – of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag kan leggen. Planologisch bezien is inpandig parkeren immers toegestaan. Voorts volgt de rechtbank de interpretatie die vergunninghoudster in dit verband heeft gegeven, dat de passage niet zozeer betrekking heeft op de locatie van het parkeren als wel op de functie van de plint.
2.5.16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het nieuwe welstandsadvies de rechterlijke toets kan doorstaan. Verweerder zal dit advies bij een nieuw te nemen besluit aan zijn oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand ten grondslag mogen leggen. Nu verweerder heeft aangegeven dit te zullen doen, ziet de rechtbank voor wat de betreft de welstandsaspecten geen belemmering om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
2.6.1. De rechtbank overweegt over de beroepsgronden ten aanzien van de verleende binnenplanse vrijstelling als volgt.
2.6.2. Vanwege de beoordeling van de rechtbank of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven, ziet de rechtbank aanleiding om de beroepsgronden van eiser ten aanzien van de verleende binnenplanse vrijstelling te beoordelen in het licht van het nieuwe bestemmingsplan. De rechtbank wijst er in dit verband nogmaals op dat conform jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 10 december 2008, LJN: BG6401) voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van een vernietigd besluit niet is vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is.
2.6.3. Eiser heeft aangevoerd dat er geen binnenplanse vrijstelling verleend zal kunnen worden. Eiser stelt in dit verband dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde die het bestemmingsplan noemt voor het kunnen verlenen van vrijstelling. Voorts stelt eiser dat vanwege de overschrijding van het bouwvlak aan de buitenzijde van de flanken van het gebouw, er sprake is van bouwen op gronden met een andere bestemming. Onder verwijzing naar ABRvS 5 februari 1993 (R.03.89.7633), waarin de Afdeling heeft overwogen dat een vrijstellingsregeling niet tot effect mag hebben dat de bestemming van de grond wordt gewijzigd, stelt eiser dat een binnenplanse vrijstelling niet zal kunnen worden verleend.
2.6.4. Hoewel de vertegenwoordiger van verweerder in eerste instantie naar voren heeft gebracht dat het plan geheel in overeenstemming is met het nieuwe bestemmingsplan, is op de nadere zitting van 21 april 2009 naar voren gebracht dat onder het nieuwe bestemmingsplan een binnenplanse vrijstelling nodig is én dat verweerder deze vrijstelling zal verlenen.
2.6.5. De rechtbank stelt, mede gelet op rechtsoverweging 2.3.9 in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 26 november 2008, vast dat in het nieuwe bestemmingsplan Borneo, Sporenburg en Rietlanden het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd de bestemming “Woningen” (W) en de nadere aanduiding “centrumvoorzieningen toegestaan” (+c) heeft en dat het perceel 63 bij 63 meter groot is. De rechtbank stelt, mede aan de hand van de bouwtekening behorende bij de bouwaanvraag van 14 september 2006, vast dat er sprake is van een geringe overschrijding van de bebouwingsgrenzen. Blijkens deze tekening is de totale breedte van het bouwplan 64 meter, als gevolg waarvan moet worden vastgesteld dat er sprake is van een overschrijding van in totaal 1 meter. De overschrijding betreft 50 centimeter aan iedere zijkant van de gevels van het gebouw.
2.6.6. Op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het nieuwe plan is het dagelijks bestuur bevoegd vrijstelling te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan in dier voege dat de bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen worden overschreden tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van balkons, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen en lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte delen van gebouwen.
2.6.7 De rechtbank stelt vast dat de overschrijding van het bouwplan van in totaal 1 meter valt binnen de in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het nieuwe plan genoemde vereiste van ten hoogste 2 meter. Voorts volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat het gaat om een overschrijding ten aanzien van zogenaamde uitbouwen (meanderende erkers) en dat het niet gaat om een door eiser gestelde verplaatsing van de gevel als geheel. Mede gelet op de totale breedte van het gebouw is de rechtbank met verweerder van oordeel dat sprake is van een overschrijding ten aanzien van een ondergeschikt deel van het gebouw, zodat ook aan dit toepassingsvereiste van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e van het nieuwe plan, wordt voldaan.
2.6.8. De rechtbank stelt vast dat de binnenplanse vrijstelling die verweerder zal verlenen ten aanzien van de overschrijding van telkens 50 centimeter aan de buitenzijde van het gebouw, ook betrekking heeft op uitbouwen die gelegen zijn boven gronden met de bestemming “Verkeersareaal”. Hoewel hierdoor sprake zal zijn van een te verlenen vrijstelling van de op de plankaart aangegeven bestemming “Verkeersarsenaal”, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van strijd met 15 van de WRO in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het nieuwe plan. De rechtbank acht hierbij van belang dat het slechts een geringe overschrijding betreft van 50 centimeter en dat de betreffende uitbouwen van 50 centimeter niet op de begane grond worden gerealiseerd, zodat niet aannemelijk is dat hierdoor feitelijk aan de bestemming “Verkeersarsenaal” afbreuk wordt gedaan.
2.6.9. Ook anderszins is niet gebleken dat verweerder niet in redelijkheid vrijstelling op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het nieuwe plan, zal kunnen verlenen.
2.7. De rechtbank overweegt voorts dat de beroepsgronden met betrekking tot het rechtszekerheidsbeginsel er rechtens niet toe kunnen leiden dat verweerder op grond van het limitatieve en imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet geen bouwvergunning zal kunnen en moeten verlenen.
2.8. De rechtbank zal gelet op wat hiervoor is overwogen met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand laten.
2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, omdat de verlening van rechtsbijstand zijn grondslag vindt in een familierechtelijke relatie. Wel dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 mei 2007;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam (stadsdeel Zeeburg) aan eiser het betaalde griffierecht van € 143,00 vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzitter, mrs. H.P. Kijlstra, en M. Vaandrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Behrens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2009.
De griffier is buiten staat te tekenen. De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: A