ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ4183
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongeldigverklaring rijbewijs op basis van vermoeden van ongeschiktheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2009 uitspraak gedaan over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verzoeker. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat het rijbewijs van de verzoeker ongeldig heeft verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een vermoeden van ongeschiktheid, zoals omschreven in artikel 130 van de Wegenverkeerswet, en niet op wettig en overtuigend bewijs. De verzoeker heeft betoogd dat hij geen bestuurder was tijdens het incident op 19 juli 2008, waarbij hij met een bloedalcoholgehalte van 1,24 promille is aangehouden na een eenzijdig verkeersongeval. De rechter overweegt dat, volgens de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid, het voldoende is dat de verzoeker bij minimaal één feit als bestuurder van een motorvoertuig is aangemerkt. De rechter concludeert dat het bestreden besluit niet kan worden geschorst, omdat de regelgeving niet in de weg staat aan de ongeldigverklaring van het rijbewijs, ongeacht de rol van de verzoeker bij het ongeval. De rechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en oordeelt dat er geen aanleiding is om de CBR in de proceskosten te veroordelen. Tevens wordt opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep openstaat.