RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : CV 07-32293
Datum : 21 juli 2009
497
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van
[eiser]
hierna te noemen: [eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
gemachtigde: mr. F.F. van Norel (ARAG Rechtsbijstand)
de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaartmaatschappij NV
hierna te noemen: KLM
gevestigd en kantoorhoudende te Amstelveen
gedaagde
vertegenwoordigd door mr. M. van Riel
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op de dagvaarding met producties van 3 oktober 2007 heeft KLM gereageerd met een conclusie van antwoord met producties. Bij tussenvonnis van 4 december 2007 is besloten tot een comparitie na antwoord, welke is gehouden op 8 januari 2008. [eiser] is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. KLM is verschenen bij [operations manager] (operations manager) en [H&R manager] (H&R manager), vergezeld van haar gemachtigde. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht – de gemachtigde van KLM mede aan de hand van pleitaantekeningen – en vragen van de kantonrechter beantwoord. Zo heeft de gemachtigde van [eiser] verklaard, dat hij niet de besloten vennootschap KLM maar de naamloze vennootschap heeft willen dagvaarden en dient de dagvaarding aldus te worden gelezen. KLM heeft hiermee ingestemd.
Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op hetgeen tijdens de comparitie na antwoord is besproken, waarna zijn genomen:
- de akte uitlating na comparitie namens [eiser];
- de akte uitlating na comparitie namens KLM met producties;
- de akte houdende uitlating producties namens [eiser].
De zaak staat voor vonnis.
1. De volgende feiten zijn vastgesteld:
1.1. De thans 52-jarige [eiser] is bij schriftelijke arbeidsovereenkomst op 2 februari 1990 bij KLM in dienst getreden.
1.2. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor KLM-vliegers op vleugelvliegtuigen – hierna de CAO - van toepassing. Ingevolge artikel 2 lid 2 van de CAO kunnen KLM en VNV (Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers) nadat hierover in onderling overleg overeenstemming is bereikt, afwijken van de CAO, voorzover deze mogelijkheid in de CAO is voorzien.
1.3. [eiser] is sedert mei 1996 voor 40 uur per week werkzaam als tweede officier MD-11 met als standplaats Luchthaven Schiphol tegen een salaris van laatstelijk € 9.829,63 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
1.4. De salarisregeling voor bij KLM werkzame vliegers is neergelegd in bijlage 2 bij de CAO. Op grond van deze bijlage wordt het salaris per maand bepaald aan de hand van een salarisformule. Eén van de elementen in deze formule is het functiebestanddeel (F). Aan de hand van de regeling in artikel 1 sub d van bijlage 2 bij de CAO kan de hoogte van het functiebestanddeel worden bepaald.
1.5. In bijlage 6 bij de CAO is de Regeling Vliegersloopbaan (RVL) opgenomen. In deze bijlage zijn in artikel 2 lid 1 de functies onderverdeeld in een vijftal functieblokken. De functie van tweede officier MD-11 behoort tot het laagste functieblok, functieblok V. Voorts geldt in artikel 2 lid 3 van bijlage 6 een senioriteitslijst. Artikel 3 van bijlage 6 bevat een biedingsprocedure voor het verkrijgen van een andere (hogere) functie. Kort gezegd krijgt de meest seniore vlieger, die biedt en biedingsvrij is, de functie
1.6. Sedert oktober 1999 is het functiebestanddeel in de salarisberekening voor [eiser], vallende in de categorie “resterende vlieger” in de rang van tweede officier MD-11, 1.500. Dit is het maximum voor de categorie resterende vlieger.
1.7. Met ingang van 1 januari 2006 is artikel 1 sub d van bijlage 2 bij de CAO gewijzigd. Deze wijziging betekent voor [eiser] als resterende vlieger in de rang van tweede officier MD-11, dat zijn functiebestanddeel 1.050 is. Dit is het nieuwe maximum voor de resterende vlieger geworden.
1.8. Aan de wijziging van de CAO liggen twee protocollen ten grondslag die in 2002 tussen de KLM en de vakbond VNV zijn overeengekomen, te weten:
- Protocol “Duin en Kruidberg Akkoord” d.d. 14 augustus 2002;
- Protocol “Overgangsmaatregelen Duin en Kruidbergen Akkoord” d.d. 25 oktober 2002 (hierna Protocol Overgangsmaatregelen);
Artikel 5 van het Protocol Overgangsmaatregelen handelt over de functiebestanddelen. In dit artikel is onder het 6e gedachtestreepje opgenomen dat vanaf 1 januari 2006 onder meer alle tweede officieren een functiebestanddeel op basis van senioriteit krijgen. In het derde gedachtestreepje van artikel 5 is als overgangsmaatregel voor de periode van 1 januari 2003 tot 1 januari 2006 daaraan toegevoegd dat het functiebestanddeel niet lager zal zijn dan het functiebestanddeel van 31 december 2002.
In artikel 5 van het Protocol Overgangsmaatregelen is onder het tweede gedachtestreepje een uitzondering gemaakt voor alle eerste officieren B-737 en B-767 die voor 1 januari 2003 een functiebestanddeel van 1.500 hadden. Zij behouden ook na 1 januari 2006 het functiebestanddeel 1.500 zolang zij die functie uitoefenen.
1.9. KLM bericht [eiser] bij brief van 7 februari 2006 dat zijn functiebestanddeel per 1 januari 2006 wordt verlaagd naar 1.050. Het salaris voor [eiser] is vanaf januari 2006 op basis van dit verlaagde functiebestanddeel aangepast.
1.10. [eiser] heeft zich met deze verlaging niet kunnen verenigen. Partijen hebben hun standpunten in een uitvoerige briefwisseling uiteengezet.
1.11. Het dienstverband van [eiser] bij KLM is op 1 januari 2008 wegens vervroegde pensionering geëindigd.
1.12. [eiser] vordert in kort geding dat zijn salaris wordt bepaald aan de hand van het functiebestanddeel 1.500. Bij vonnis van 26 september 2006 wijst de kantonrechter in kort geding de vordering van [eiser] af.
2. [eiser] vordert KLM te veroordelen tot betaling van
- € 10.669,45 bruto per maand, vermeerderd met vakantietoeslag en emolumenten vanaf 1 januari 2006 tot en met juni 2006;
- € 11.034,64 bruto per maand, te vermeerderen met toekomstige CAO verhogingen, vakantietoeslag en emolumenten vanaf 1 juli 2006 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
Dit alles vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van KLM in de kosten van het geding.
3. Aan de vordering legt [eiser] ten grondslag dat zijn salaris vanaf 1 januari 2006 ook op basis van het functiebestanddeel 1.500 dient te worden vastgesteld. [eiser] voert daartoe – samengevat – de volgende argumenten voor aan:
- uit de regeling in artikel 5 van het Protocol Overgangsmaatregelen volgt dat ook hij na 1 januari 2006 een functiebestanddeel van 1.500 dient te hebben;
- [eiser] dient gelijkelijk te worden behandeld met de eerste officieren van de B-767 en B-737 die voor 1 januari 2003 een functiebestanddeel van 1.500 hadden en op grond van het Protocol Overgangsmaatregelen na 1 januari 2006 behouden;
- op grond van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 2 van het Protocol Overgangsmaatregelen omdat [eiser] als enige vlieger onder de eerste en tweede officieren met functiebestanddeel 1.500 voor 1 januari 2003 met ingang van 1 januari 2006 is teruggezet naar functiebestanddeel van 1.050 met dientengevolge een substantieel lager salaris;
- [eiser] op grond van de geldende regelingen er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat zijn salarisaanspraken zoals die voor 1 januari 2003 bestonden na 1 januari 2006 niet zouden worden aangetast;
Bij dit alles wijst [eiser] erop dat de verlaging van het functiebestanddeel van 1.500 naar 1.050 voor hem tot een verlaging van zijn salaris met € 1.205,01 bruto per maand (van € 10.669,45 bruto naar € 9.464,44 bruto) leidt. Bovendien heeft het lagere salaris ook effecten op andere arbeidsvoorwaarden, zoals zijn pensioenopbouw.
4. KLM voert tegen de vordering verweer. Kort gezegd voert de KLM aan dat zij op correcte wijze uitvoering geeft aan de CAO en de daaraan ten grondslag liggende protocollen. Op grond van het Protocol Overgangsregeling gold voor [eiser] als tweede officier MD-11 nog het maximale functiebestanddeel van 1.500 en kon hij in die 3 jaar op basis van de biedingsprocedure, als neergelegd in artikel 3 van bijlage 6 bij de CAO, in aanmerking komen voor een hogere functie waardoor hij zijn functiebestanddeel van 1.500 zou behouden. [eiser] heeft van die mogelijk geen gebruik gemaakt – ook niet nadat op 1 januari 2006 de nieuwe regeling voor [eiser] in werking trad - , zodat overeenkomstig de nieuwe regeling in de CAO het maximale functiebestanddeel voor [eiser] als tweede officier MD-11 is verlaagd naar 1.050. Het salaris is op basis van dit gewijzigd functiebestanddeel aangepast en verlaagd.
5. KLM stelt dat het haar niet vrij staat van de CAO af te wijken. Een afwijking is alleen toegestaan als aan de voorwaarden van artikel 2 lid 2 van de CAO wordt voldaan. Daarvan is hier geen sprake.
6. KLM erkent dat voor de eerste officieren B-737 en B-767, die voor 1 januari 2003 een functiebestanddeel van 1.500 hadden en na 1 januari 2006 op grond van de nieuwe CAO een lager functiebestanddeel zouden krijgen, een uitzondering is gemaakt. Zij zullen het aantal van 1.500 aan functiebestanddeel ook na 1 januari 2006 behouden, zolang zij dezelfde functie blijven uitoefenen. Deze uitzonderingspositie is volgens KLM opgenomen, omdat deze categorie vliegers vliegen op Europese bestemmingen. Als zij hun functiebestanddeel 1.500 in de nieuwe regeling zouden willen behouden, zouden zij intercontinentaal moeten gaan vliegen. Dat is een belangrijke wijziging van werkritme, met een ander werk- en rusttijdenpatroon. De KLM beschouwt dit een aanzienlijke wijziging waardoor voor deze categorie vliegers een overgangsregeling is gemaakt. Voor tweede officieren MD-11 geldt dit niet. Als zij het functiebestanddeel van 1.500 willen behouden, kunnen zij bieden op de functie van eerste officier MD-11. In die nieuwe functie wordt hun werkritme niet gewijzigd. De heer [persoon1], die op 1 januari 2003 in een vergelijkbare positie als [eiser] verkeerde, heeft dit gedaan door op de functie van Eerste Officier B747-400 te bieden, waardoor hij vanaf 1 januari 2006 op het functiebestanddeel van 1.500 bleef. In dit verband wijst KLM erop, dat met de nieuwe regeling door zowel KLM als de VNV is beoogd de doorstroming van tweede officieren naar een hogere functie te bevorderen.
7. KLM betwist dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 2, eerste gedachtestreepje van het Protocol Overgangsmaatregelen. KLM stelt dat bij het totstandkomen van de nieuwe salarisregeling onder ogen is gezien dat enkele vliegers per 1 januari 2006 een lager functiebestanddeel zouden krijgen.
8. KLM acht het niet redelijk dat zij de consequenties van de nieuwe salarisregeling voor [eiser] zou moeten compenseren. Die consequenties voor [eiser] zijn enerzijds het gevolg van een collectieve afspraak tussen KLM en VNV en anderzijds het gevolg van [eiser]’s eigen beslissing niet op een andere, hogere, functie te bieden.
beoordeling
9. De kantonrechter stelt voorop, dat uit artikel 1 sub d van bijlage 2 bij de CAO volgt, dat voor tweede officieren MD-11 als [eiser] het maximum functiebestanddeel tot 1 januari 2006 1.500 was en na 1 januari 2006 1.050.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] vanaf oktober 1999 het maximum functiebestanddeel van 1.500 had.
10. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of KLM op grond van het Protocol Overgangsmaatregelen gehouden is het functiebestanddeel voor [eiser] ook na 1 januari 2006 te houden op 1.500.
11. De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van [eiser] op artikel 2, eerste gedachtestreepje van het Protocol Overgangsmaatregelen niet slaagt. In deze bepaling is slechts opgenomen dat in onvoorziene omstandigheden KLM en VNV in overleg zullen bepalen hoe te handelen.
Zelfs als wordt aangenomen dat de situatie van [eiser] – als enige of als één van de weinige tweede officieren MD-11 met vóór 1 januari 2003 een maximum functiebestanddeel van 1.500 – een onvoorziene omstandigheid oplevert, dan verlangt artikel 2, eerste gedachtestreepje van het Protocol Overgangsmaatregelen overleg tussen KLM en VNV. Uit de notulen van het overleg tussen KLM en VNV zoals dat in maart 2006 plaatsvond blijkt, dat de situatie van [eiser] – als één van de drie in blok 5 die teruggaan in betaling – is besproken. Vervolgens is afgesproken dat de systematiek blijft gehandhaafd.
Dit betekent dat het in artikel 2, eerste gedachtestreepje van het Protocol Overgangsmaatregelen verlangde overleg heeft plaatsgevonden, zodat daarmee aan deze bepaling uitvoering is gegeven. De omstandigheid dat naar het oordeel van [eiser] KLM en VNV onvoldoende hebben laten meewegen dat zijn situatie afwijkt van de andere 2 werknemers, die eerst tijdens de overgangsperiode tussen 1 januari 2003 en 1 januari 2006 het functiebestanddeel van 1.500 hebben gehaald, maakt dit niet anders.
12. Vervolgens rijst de vraag of KLM een juiste uitvoering heeft gegeven aan artikel 5 van het Protocol Overgangsmaatregelen.
In artikel 5, 3e gedachtestreepje van het Protocol Overgangsmaatregelen krijgen onder meer alle tweede officieren in de periode vanaf 1 januari 2003 tot 1 januari 2006 een functiebestanddeel op basis van senioriteit. Op grond van artikel 1 sub d van bijlage 2 van de CAO is het maximum functiebestanddeel voor tweede officieren tot 1 januari 2006 1.500.
Ook in artikel 5, 6e gedachtestreepje van het Protocol Overgangsmaatregelen is bepaald, dat vanaf 1 januari 2006 onder meer alle tweede officieren een functiebestanddeel op basis van senioriteit krijgen. In het licht van artikel 1 sub d van bijlage 2 van de CAO is het maximum functiebestanddeel voor tweede officieren vanaf 1 januari 2006 1.050.
Uit deze samenhang tussen artikel 5, 3e en 6e gedachtestreepje van het Protocol Overgangsmaatregelen en artikel 1 sub d van bijlage 2 van de CAO volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat KLM in dit opzicht een juiste uitvoering aan deze bepalingen heeft gegeven door het bestanddeel van [eiser] als tweede officier met ingang van 1 januari 2006 te verlagen naar 1.050.
13. [eiser] heeft voorts aangevoerd dat zijn specifieke situatie zozeer gelijk is aan de eerste officieren B-737 en B-767 – bij akte na comparitie heeft [eiser] zijn stelling beperkt tot de eerste officieren van B-767 - die voor 1 januari 2003 een functiebestanddeel van 1.500 ontvingen, dat ook voor hem als tweede officier met een functiebestanddeel van 1.500 voor 1 januari 2003 de regeling had moeten worden dat hij dit functiebestanddeel van 1.500 na 1 januari 2006 behoudt zolang hij die functie uitoefent. Naar het oordeel van [eiser] is ten onrechte in artikel 5, 2e gedachtestreepje van het Protocol Overgangsmaatregelen die uitzondering beperkt tot de eerste officieren B-737 en B-767.
Ter nadere toelichting heeft [eiser] onder meer aangevoerd, dat hij als tweede officier MD-11 intercontinentale vluchten vloog, maar dat dit evenzeer geldt voor de eerste officieren B-767. [eiser] heeft gewezen op de werktijden als opgenomen in bijlage 5, hoofdstuk 3 van de CAO. Onder artikel 3.2. van bijlage 5 van de CAO worden voor de bemanningsleden B-767 en de bemanningsleden van de MD-11 dezelfde maximaal gecorrigeerde vluchtdiensttijden, de maximaal aantal vlieguren en de rustgelegenheid genoemd.
14. KLM erkent dat op grond van de CAO voor de eerste officieren B-767 en de tweede officieren MD-11 eenzelfde werkschema geldt. Het gaat volgens KLM echter niet om de theoretische werktijden voorafgaande aan 1 januari 2003 zoals opgenomen in de CAO, maar om de feitelijke werktijden. KLM heeft vervolgens aangevoerd, dat de feitelijke werktijden van eerste officieren B-767 aanmerkelijk verschilt van de feitelijke werktijden van de tweede officieren MD-11.
Ter ondersteuning heeft KLM overgelegd het werkschema voor 2002. Uit dit schema blijkt dat de B-767 op 17 verschillende bestemmingen vloog, welke vooral zijn gelegen in (Noord-)Afrika en het Midden Oosten met een gemiddelde reistijd van 6.38 uur. De bestemmingen van de MD-11 zijn met name gelegen in de Verenigde Staten en het Caribische gebied met een gemiddelde reistijd van 9.1 uur. Dit verschil in vliegtijd brengt mee dat voor bemanningsleden van de MD- 11 langere werkperiodes gelden.
KLM stelt dat de eerste officieren van B-767 zonder de overgangsregel na 1 januari 2006 alleen het functiebestanddeel van 1.500 konden behouden door op een vliegtuigtype te bieden die intercontinentaal vliegt, waardoor voor hen langere vliegtijden en daarmee een ander werkritme zou gaan gelden. Voor de tweede officieren MD-11 geldt dat volgens KLM niet. Zij vlogen al intercontinentaal en zouden bij een hogere functie vergelijkbare vliegtijden en werkritme behouden als zij al hadden. Daardoor kan van tweede officieren MD-11 na een overgangsperiode van 3 jaar wél en van eerste officieren B-767 niet worden gevergd op een hogere functie te bieden.
15. De kantonrechter is van oordeel dat het KLM en de VNV op zichzelf vrij stond en staat op basis van de feitelijke uitvoering van de in de CAO opgenomen vliegtijden na te gaan of het nieuwe salarissysteem voor de vliegers ongunstig zou uitpakken.
De kantonrechter verstaat de regeling aldus dat als vliegers in het nieuwe systeem een lager functiebestanddeel krijgen en daardoor gelet op de salarisformule in salaris achteruitgaan gecompenseerd moeten worden als in het nieuwe systeem geen mogelijkheid is om met handhaving van hun huidige feitelijke werkritme op een hogere functie te bieden om hun salaris te behouden.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] met handhaving van zijn werkritme zijn functiebestanddeel van 1.500 had kunnen behouden als hij vóór of ná 1 januari 2006 op een hogere functie een bieding had uitgebracht. Tussen partijen is evenmin in geschil dat [eiser] die hogere functie gelet op zijn senioriteit zou hebben gekregen als hij aan het biedingsproces had meegedaan.
[eiser] heeft in zijn laatste akte het rooster van 2002 bestreden met de enkele stelling dat het een zeer beperkte en verouderde weergave van vliegtijden uit 2002 betrof. Deze betwisting is onvoldoende nu [eiser] niet heeft aangevoerd waarom de weergave beperkt zou zijn en geen reëel beeld zou bieden van de werkelijke vliegtijden van B-767 bemanningsleden vóór 1 januari 2003. Dit betekent dat de kantonrechter het reisschema voor juist heeft te houden.
Nu de feitelijke vliegtijden van B-767 bemanningsleden belangrijk beperkter waren dan de (feitelijke) vliegtijden die eerste officieren B-767 zouden moeten maken als zij op een hogere functie zouden moeten bieden, verschilt hun situatie in dit opzicht met de situatie van [eiser]. Op grond van dit verschil stond het KLM en VNV vrij alleen voor de eerste officieren B-767 en B-737 de overgangsregeling te maken dat zij het functiebestanddeel van 1.500 ook na 1 januari 2006 behouden, zolang zij die functie uitoefenen. Van een ongerechtvaardigd onderscheid is onder deze omstandigheden geen sprake.
16. Dit heeft tevens tot gevolg dat KLM ook niet verweten kan worden dat zij voor [eiser] de hardheidsclausule niet heeft toegepast. Te meer daar [eiser] geen dringende persoonlijke omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan van hem niet gevergd kon worden op een hogere functie te bieden. Zijn eigen afweging is onvoldoende om toepassing van de hardheidsclausule te verlangen.
17. De kantonrechter voegt hieraan toe dat een werknemer er niet op kan vertrouwen dat in de toekomst zijn salaris onder alle omstandigheden gelijk blijft. Er kunnen zich omstandigheden voordoen dat bijvoorbeeld de systematiek wordt gewijzigd. In een dergelijke geval heeft de werkgever acht te slaan op de gerechtvaardigde belangen van de werknemer en te bezien of een wijziging voor een individuele werknemer onbillijk uitpakt. In ieder geval is achteraf naar het oordeel van de kantonrechter het door KLM gemaakte onderscheid gerechtvaardigd en stonden er voor [eiser] op basis van het nieuwe salarissysteem mogelijkheden open om zijn salarisniveau te behouden. Het is de persoonlijke keuze van [eiser] geweest van die mogelijkheden geen gebruik te maken, zodat hij ook de gevolgen daarvan heeft te dragen.
18. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering wordt afgewezen.
19. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
I. wijst de vordering af;
II. veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van KLM, welke worden begroot op € 625,00 wegens salaris gemachtigde;
III. verklaart deze proceskosten veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Aldus gegeven door mr. D.H. de Witte, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op
21 juli 2009 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter