vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter,
zaaknummer / rolnummer: 419725 / KG ZA 09-325 SR/PvV
Vonnis in kort geding van 30 juni 2009
1. de vereniging
NEDERLANDSE BEROEPSVERENIGING TOLKEN GEBARENTAAL,
gevestigd te Amsterdam,
2. [eiser2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser4],
wonende te [woonplaats],
5. [eiser5],
wonende te [woonplaats],
6. [eiser6],
wonende te [woonplaats],
7. [eiser7],
wonende te [woonplaats],
eisers bij dagvaarding van 2 maart 2009,
advocaat mr. M.G. Jansen te Haarlem,
1. het publiekrechtelijk lichaam
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
gevestigd te Amsterdam,
2. het publiekrechtelijk lichaam
STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. R.A.A. Duk te Amsterdam.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 11 maart 2009 hebben eisers, verder gezamenlijk te noemen NBTG c.s. en ieder afzonderlijk NBTG, [eiser2], [eiser3], [eiser4], [eiser5], [eiser6] en [eiser7], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagden verder te noemen UWV en De Staat, hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Ter terechtzitting van 11 maart 2009 waren aan de zijde van NBTG c.s., voor zover van belang aanwezig, [persoon1], [persoon2], [eiser2], [eiser3], [eiser4], [eiser5], [eiser6] en [eiser7] en mr. Jansen aanwezig. Aan de zijde van UWV en De Staat waren aanwezig: [persoon3], [persoon4], [persoon5], mr. O.R.J. Raap en mr. Duk. Ter terechtzitting van 11 maart 2009 is de behandeling van de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke oplossing van het geschil te onderzoeken. Bij faxbericht van 12 mei 2009 heeft mr. Jansen om een voorzetting van de mondelinge behandeling van de zaak gevraagd. De voorzetting heeft vervolgens plaatsgevonden op 11 juni 2009. NBTG c.s. heeft daarbij haar eis gewijzigd als blijkt uit de eveneens aan dit vonnis gehechte akte. Tevens heeft NBTG c.s. ter terechtzitting van 11 juni 2009 de vorderingen tegen De Staat ingetrokken. UWV heeft verzocht ook de gewijzigde eis te weigeren. De Staat heeft verzocht om veroordeling van NBTG c.s. in de kosten van dit geding. Ter terechtzitting van 11 juni 2009 waren, voor zover van belang, aan de zijde van NBTG c.s. aanwezig, [persoon2], [persoon3], [eiser4] en mr. Jansen. Aan de zijde van UWV en De Staat waren aanwezig: mr. Raap, [persoon5], [persoon6], [persoon4] en mr. Duk. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
2. De feiten
2.1. De NBTG is een vereniging die zich ten doel stelt de belangen van tolken gebarentaal te behartigen. Op dit moment zijn 248 tolken en 160 student-tolken lid van de NBTG. NBTG vertegenwoordigd daarmee 98% van alle in Nederland geregistreerde tolken gebarentaal.
2.2. UWV verzorgt de uitvoering van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), de wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), de Wet Arbeidssongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ), de Werkeloosheidswet (WW) en de Ziektewet. In de artikelen 34, tweede lid, en 35 WIA, artikel 52d Ziektewet, artikel 65e WAO, artikel 59b Wajong, artikel 67c WAZ is opgenomen dat, in het kader van de bevordering van en ondersteuning bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandige, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld op grond waarvan voorzieningen aan personen met een structurele functionele beperking kunnen worden verstrekt. De verstrekking van intermediaire activiteiten voor personen met een auditieve, visuele of motorische handicap, waaronder ook de diensten van tolken gebarentaal en schrijftolken vallen, is nader geregeld in artikel 7 van het Reïntegratiebesluit. Daarin is bepaald dat verlening van een intermediaire activiteit plaatsvindt door vergoeding van de kosten voor de bemiddeling bij het vinden en voor het gebruik van een intermediaire activiteit.
2.3. Bij besluit van 19 december 2006 heeft UWV, op grond van de hiervoor in 2.2. genoemde wetartikelen, de “Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2007” vastgesteld. In dat besluit zijn onder meer de vergoedingen voor doventolken zoals deze met ingang van 1 juli 2007 gelden opgenomen. De toelichting bij dit besluit vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“b. Communicatievoorziening voor doven en slechthorenden
(…)
- De uurtarieven met code E17-I en E17-C1 zijn vastgesteld inclusief een overheadopslag, bedoeld voor de door de werkgever van de tolk danwel door de zelfstandige werkend tolk te maken kosten, zoals onder meer registratie, onderhoud deskundigheid, opdrachtverwerving, administratie, verzekering en kantoorkosten. Voor de dovenschrijftolk is dezelfde overheadopslag tevens bedoeld voor de kosten van de gebruikte apparatuur en tijd c.q. kosten voor het installeren en verwijderen van deze apparatuur. De overheadopslag bedraagt 30% van het loongedeelte.”
2.4. Op 31 mei 2007 is door UWV een memo met als onderwerp “vergoeding doventolken in het onderwijs” verspreid. Daarin staat het volgende vermeld:
“Op 29 mei 2007 hebben NBTG en UWV een samenhangend akkoord bereikt over de vergoeding van doventolken in de onderwijssituatie. Deze afspraken zijn gemaakt in samenhang met de tariefaanpassing per 1 juli 2007.
(…)
Afspraken
(…)
b. het voornemen bestaat om per 1 januari 2008 de huidige annuleringsregeling af te schaffen. Partijen zullen, zo mogelijk vóór 1 november 2007, afspraken maken over de wijze waarop de voorgenomen afschaffing vorm krijgt en de wijze waarop tegemoet wordt gekomen aan de (financiële) consequenties van de voorgenomen afschaffing. Bij het overleg over de voorgenomen afschaffing van de annuleringsregeling zal ook Menzis worden betrokken.”
De toelichting bij deze memo vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Annulering (geldig tot 1 januari 2008)
Annulering alle inspanningen binnen dagdeel: conform annuleringsregels blijft dagdeel declarabel bij annulering binnen 48 uur voor uitvoering
Annulering gedeelte inspanningen binnen dagdeel: het dagdeel is zonder meer declarabel volgens uitgangspunt “iedere inspanning”
2.5. Bij besluit van 26 juni 2007 zijn door UWV “Besluit wijziging Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2007” (hierna: de Beleidsregels 2007) vastgesteld. De toelichting bij dit besluit vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Artikel 1
Het uurtarief E17-I is, na succesvol afsluiten van het overleg met de vigerende beroepsvereniging (NBTG), aangepast in samenhang met de verandering van de wijze van vergoeding voor tolkopdrachten in het onderwijs. (…) Gevolg van de gemaakte afspraken is de verhoging van de overheadopslag tot een niveau van 40% van het inkomensgedeelte van het tarief. De overheadopslag is onder meer bedoeld voor: registratie, onderhoud deskundigheid, werkgeverslasten, risico & verzekeringen, acquisitie opdrachten, kantoor- en administratiekosten, inconveniënte tijd, waaronder meer te verstaan: pauzes en wachttijd tussen opdrachten – en voor schrijftolken bovendien: kosten apparatuur, incl. opbouw- en afbraaktijd.
(…)
Daarnaast zal nader overleg met de NBTG volgen voor een tegemoetkomende compensatie in het tarief als gevolg van de maatregel tot het afschaffen van de vergoeding voor binnen 48 uur voorafgaand geannuleerde opdrachten, zoals deze bij wijze van afspraak buiten dit besluit om door CVZ en UWV in het verleden is ingevoerd.”
2.6. Bij besluit van 4 december 2007 zijn door UWV de “Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2008” vastgesteld. Hierin zijn onder meer de vergoedingen voor de doventolken per 1 januari 2008 toegekend. De toelichting bij dit besluit vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“- De uurtarieven met code E17 en E17-CI zijn vastgesteld inclusief een overheadopslag, bedoeld voor de door de werkgever van de tolk danwel door de zelfstandige werkende tolk te maken kosten, zoals onder meer: registratie, onderhoud deskundigheid, werkgeverslasten, risico & verzekeringen, acquisitie opdrachten, kantoor & administratiekosten, , inconveniënte tijd, waaronder meer te verstaan: pauzes en wachttijd tussen opdrachten – en voor schrijftolken bovendien: kosten apparatuur, incl. opbouw- en afbraaktijd. (…).
- De in het wijzigingsbesuit per 1 juli 2007 aangekondigde afschaffing van de vergoeding binnen 48 uur voorafgaand geannuleerde opdrachten is vooralsnog uitgesteld.”
2.7. Bij brief van 25 februari 2008 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het volgende aan het Dovenschap, een belangenorganisatie voor doven, het volgende meegedeeld:
“In uw brief van 16 oktober jl. doet u een beroep op mij (…) om de vigerende annuleringsregeling voor doventolken niet af te schaffen. (…) Het afschaffen van de annuleringsafspraken brengt de doventolkvoorziening niet in gevaar omdat de ontwikkeling van het doventolkuurtarief sinds 2002 een dusdanige stijging heeft meegemaakt, waaronder een overheadopslag voor alle vormen van verliestijd, dat van een onaanvaardbaar bedrijfsrisico bij beëindiging van de annuleringafspraak geen sprake meer kan zijn. bovendien zullen de uitvoeringsinstellingen afspraken maken ter bescherming van verzekerden tegen claims van tolken in het geval een tolkopdracht geannuleerd wordt om redenen die de verzekerde niet verwijtbaar zijn. Wij kunnen ons dan ook vinden in het voorstel van de uitvoeringsinstellingen om de in het verleden gemaakte annuleringsafspraken met ingang van 2009 te beëindigen.”
2.8. Bij brief van 6 maart 2008 heeft NBTG het vertrouwen in de contactpersoon bij UWV, de heer [persoon5], opgezegd, nadat onder meer e-mails waarin [persoon5] zich wantrouwend uitliet over NBTG, (per ongeluk) bij het NBTG terecht waren gekomen (verder het incident).
2.9. Bij brief van 18 maart 2008 heeft UWV aan NBTG meegedeeld dat [persoon5] als contactpersoon is vervangen door [persoon6].
2.10. Bij brief van 16 juli 2008 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het volgende, voor zover hier van belang, aan het Platform Zelfstandige Ondernemers meegedeeld:
“De bestaande annuleringsregeling voor de tolkenvoorziening voorziet in een financiële compensatie aan de tolk wanneer een afspraak binnen 48 uur vóór aanvang van de opdracht afgezegd is. Deze compensatie wordt niet aan de klant doorberekend. Dit laatste gaat nu wel gebeuren, waarbij de uitvoeringsinstellingen aangekondigd hebben afspraken te willen maken ter bescherming van verzekerden tegen claims van tolken in het geval een tolkopdracht geannuleerd wordt om redenen die de verzekerde niet verwijtbaar zijn. Het betreft hier een aankondiging van de, reeds vorig jaar met de NBTG gecommuniceerde, wens om in goed overleg tot werkbare afspraken te komen. De contractuele afspraken tussen de klant en de tolk staan hier los van. Er is derhalve geen sprake van een ingreep in het principe van contractsvrijheid. Bezien vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de verstrekking van de doventolkvoorziening kan ik het besluit om de annuleringsafspraken te beëindigen billijken. Ik zie dan ook geen reden om de uitvoeringsinstellingen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor de uitvoering in deze.”
2.11. Op 19 augustus 2008 heeft Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) vragen van Tweede Kamerleden van de PvdA met betrekking tot de doventolkvergoeding als volgt, voor zover hier van belang, beantwoord:
“De aangehaalde passage uit mijn brief aan het Dovenschap van 25 februari 2008 ten aanzien van de beëindiging van de in het verleden gemaakte afspraak heeft betrekking op een afspraak uit 2004 tussen CVZ en het UWV om standaard de geannuleerde opdrachten te vergoeden uit het budget van de uitvoeringsinstellingen voor de doventolkvoorziening, ongeacht de verwijtbaarheid. Ik kan mij vinden in het afschaffen van deze in het verleden gemaakte afspraak omdat hiermee ook voor de tolken gebarentaal het algemeen geaccepteerd principe gaat gelden dat de gemaakte kosten op de verwijtbare contractpartij verhaald worden of, indien er geen verwijtbare oorzaak is, de geleden schade ten laste van het normaal gangbare bedrijfsrisico komt. Voor dat laatste geval is voorzien in het tarief voor de doventolkvoorziening. Omdat hier een lijn getrokken wordt met andere dienstverleners in de (para)medische sector, zie ik geen aanleiding mijn standpunt te heroverwegen.”
2.12. Bij e-mail van 3 september 2008, met als onderwerp ‘Vergoeding doventolken 2009’ heeft [persoon6], werkzaam bij UWV, aan [persoon7], van NBTG, het volgende, voor zover hier van belang, meegedeeld:
“Afgelopen vrijdag heb ik een mailtje rondgestuurd waarin een procedurevoorstel staat om eventuele aanpassing van de vergoeding voor doventolken voor het jaar 2009 in gang te kunnen zetten. In de kern is aan de orde welke opslag op de vergoeding voor geannuleerde opdrachten redelijk kan worden geacht. (…) In het procedure voorstel is verder opgenomen dat ik in dit geval overleg wil voeren via een mailwisseling. Mijn agenda zit met twee congressen, extern onderwijs en diverse andere afspraken zodanig vol dat ik praktisch gezien geen ruimte zie voor mondeling overleg. Bovendien ben ik er mij van bewust dat de NBTG eind volgende week ook een congres heeft dat de nodige voorbereidings- en uitvoeringstijd zal vergen. In die context lijkt het mij onmogelijk om nog ergens ruimte in agendas te vinden en kan mail als een goede vervanging dienen.”
2.13. Bij e-mail van 8 september 2008 heeft [persoon7] het volgende, voor zover hier van belang, aan [persoon6] meegedeeld:
“We vinden het een goed voorstel, zoals we ook in 2007 gezamenlijk hebben afgesproken om tot een overleg te komen. Het medium email achten wij echter niet geschikt om over percentages en uurtarieven te onderhandelen. Wij stellen daarom voor ons constructieve overleg van 27 augustus voort te zetten en te overleggen over de wijze waarop er financiële compensatie gegeven zou kunnen worden voor het afschaffen van de annuleringsregeling. Hierbij doen wij een aantal voorstellen voor data:
17 september vanaf 16 uur
18 september vanaf 14 uur
19 september vanaf 14 uur
22 september tot 12 uur”
2.14. Bij e-mail van 9 september 2008 heeft [persoon6] het volgende, voor zover hier van belang, aan [persoon7] meegedeeld:
“Gesprek of mail.
Zoals ik in mijn mails van 3 september en 29 augustus heb aangegeven, heb ik een voorstel gedaan om via mail te bezien hoe hoog de eventuele compensatie voor geannuleerde opdrachten zou moeten zijn. Ik heb duidelijk aangegeven dat ik niet in staat ben om in september overleg te voeren, om het nog concreter te stellen: mijn agenda staat in september niet toe om een halve dag vrij te roosteren voor dit overleg. Indien de NBTG er op blijft aandringen een gesprek te voeren is er maar één oplossing en dat is dat ik [persoon5] vraag dat gesprek te voeren. Hij is verder de enige binnen UWV die in staat is om inhoudelijk een gesprek over de vergoeding voor diensten van doventolken te voeren.
(…)
Er zijn nu twee mogelijkheden.
a. Gelet op het bovenstaande doet de NBTG alsnog via mail een voorstel voor een percentage voor de benodigde compensatie. Dan ben ik het eerste aanspreekpunt. B. De NBTG houdt vast aan een gesprek. Dat betekent dat er een gesprek namens UWV wordt gevoerd door [persoon5]. Hij heeft daarbij slechts de vrijheid om over een percentage te praten en niet over andere zaken. In overleg met [voornaam persoon5] beoordeel ik de redelijkheid van een voorstel voordat we tot een definitieve afspraak komen.”
2.15. Bij e-mail van 17 september 2008 heeft [persoon7] het volgende, voor zover hier van belang, aan [persoon6] meegedeeld:
“Het UWV heeft jou voorgesteld als nieuwe gesprekspartner om uit de ontstane impasse te komen. Het kan naar onze mening niet zo zijn dat deze impasse in plaats van te worden opgelost, nieuw leven wordt ingeblazen door de gesprekspartner voor te stellen die op voorstel van het UWV is vervangen. Wij willen graag met het UWV overleggen over een oplossing voor een compensatie van de voorgenomen afschaffing van de annuleringsregeling en we willen dat op een wijze doen die aan iedereen recht doet. Wij zijn ook graag bereid om in de avonduren hiervoor tijd vrij te maken.”
2.16. Bij e-mail van 17 september 2008 heeft [persoon6] het volgende, voor zover hier van belang, aan [persoon7] meegedeeld:
“Ik neem kennis van jullie standpunt. Ik beschouw dit als een weigering om over de hoogte van de compensatie te willen praten, ondanks het feit dat ik expliciet heb aangegeven dat daar over te praten is, desnoods via de mail. Ik heb meermalen aangegeven dat ik deze maand niet in staat ben fysiek overleg te voeren en heb daarom de enige persoon die daarvoor in aanmerking kan komen voorgesteld. Het alternatief is en blijft overleg via de mail. Ook dat is door mij duidelijk aangegeven. Gelet op de deadlines die ik heb houdt het hiermee op tenzij de NBTG alsnog met een concreet voorstel via de mail komt.”
2.17. Bij e-mail van 19 september 2008 heeft [persoon7] het volgende, voor zover hier van belang, aan [persoon6] meegedeeld:
“De NBTG denkt graag mee over een goede oplossing voor compensatie voor de voorgenomen afschaffing van de annuleringsregeling. (…) Wij zien de oplossing in de huidige gebruikte annuleringsregelingen bij de paramedische beroepen, zoals de logopedisten en fysiotherapeuten, zoals ook in een eerder stadium voorgesteld is door het Tolkenlandoverleg en mede onderschreven is door minister Donner in zijn antwoord op de kamervragen.”
2.18. Bij e-mail van 21 september 2009 heeft [persoon6] het volgende, voor zover hier van belang aan [persoon7] meegedeeld:
“Nogmaals dank voor de mail van 19 september. Ik blijf er bij dat we slechts hoeven te spreken over een percentage voor risico van verlies aan tolkuren en dat alle andere discussiepunten buiten de orde zijn. Een gesprek langs ander weg dan via de mail is onmogelijk zoals ik van het begin af aan heb aangegeven. De alternatieve route die ik daarvoor heb aangeboden is door de NBTG als niet acceptabel afgedaan. Ik ga hieronder in op de individuele punten en aandachtstreepjes in de volgorde zoals jij die in jouw mail hebt aangedragen.
(…)
Het geheel overziend kom ik tot de volgende conclusies:
1. Deze discussie kan niet anders dan via de mail worden gevoerd en moet op 30 september zijn afgerond. 2. Er is geen sprake van een verregaande ingreep in de voorziening. De basis is en blijft dat alleen feitelijk getolkte tijd voor vergoeding in aanmerking komt. 3. Alle argumenten over differentiatie naar de verschillende soorten opdrachten zijn buiten de orde. Er is en blijft één tarief en voor alle gevallen wordt eenzelfde risico-structuur gehanteerd. Dat betekent dat tekorten bij de ene soort dienstverlening kunnen worden opgevangen uit de overschotten bij de andere soort dienstverlening. (….)
Ik sta nog steeds open voor een discussie over de hoogte van een percentage voor risico van geannuleerde opdrachten. Bij een eventueel akkoord daarover gelden de volgende onvoorwaardelijke randvoorwaarden.
1. Onvoorwaardelijke acceptatie van de uitkomsten van het nog te voeren onderzoek naar de vergoeding door zowel NBTG als UWV. Van UWV zijde is dat aangegeven. 2. Als het resultaat uit de aanpassing van de vergoeding 2009 hoger blijkt te zijn dan de uitkomst uit het hierboven genoemde onderzoek, dan wordt de vergoeding in 2010 als volgt gecorrigeerd (…).
2.19. Bij e-mail van 23 september 2008 heeft [persoon6] het volgende, voor zover hier van belang aan [persoon7] meegedeeld:
“Of er een resultaat kan worden bereikt hangt af van het tijdstip waarop ik een reactie op mijn mail van zondag mag ontvangen. Vanaf woensdagochtend 10.30 ben ik tot donderdag avond laat buiten beeld en beschik dan ook niet over mail faciliteiten.
Zoals ik in de oorspronkelijke mail van 29 augustus al heb aangegeven is de deadline voor dit proces 30 september 24.00 uur. Daar houd ik mij aan. Zonder onvoorwaardelijk akkoord op dat tijdstip vervallen alle mogelijkheden voor een eventuele compensatie voor het risico van annulering voor het jaar 2009. Wat dan resteert is het resultaat dat voort zal komen uit het onderzoek naar de gewenste hoogte van de vergoeding per 1 januari 2010.”
2.20. Bij e-mail van 29 september 2008 heeft [persoon7] het volgende, voor zover hier van belang aan [persoon6] meegedeeld:
“Ik wil je bij deze laten weten dat wij, gelet op de zeer verstrekkende gevolgen die de door jou namens het UWV thans ingenomen standpunten zouden kunnen hebben voor onze leden en hun clienten, ons inmiddels extern hebben laten adviseren over deze aangelegenheid. Wij zijn nog met deze adviseur in overleg en voeren thans nog (spoed) overleg in ons bestuur. In onze email van 19 september jl. hebben wij ons standpunt al uitvoering uiteengezet. Wij verwijzen daar voor dit moment nog een keer integraal naar en wij zeggen voorts bij deze toe, dat wij morgen, 30 september a.s., nog nader schriftelijk op jouw berichten zullen reageren.”
2.21. Bij brief van 3 oktober 2008 heeft UWV het volgende, voor zover hier van belang, aan de raadsman van NBTG meegedeeld:
“In uw brief van 30 september (…) vordert u namens uw client persoonlijk overleg over de’eventuele wijziging van de huidig geldende annuleringsregeling’. Tot mijn spijt kan ik op deze vordering niet ingaan. Ik geef hieronder mijn overwegingen aan.
In mei 2007 is een samenhangend akkoord tussen NBTG en UWV tot stand gekomen waarin ondermeer de beëindiging van de annuleringsafspraak per 1 januari 2008 aan de orde was. In ruil voor een verhoging van de normvergoeding. Details van de uitwerking van die afspraak zouden op dat moment nog punt van nader overleg tussen partijen hebben kunnen zijn. Vervolgens wordt namens het zogenaamde Tolkenlandoverleg op 16 oktober 2007 een brief aan de minister van SZW gezonden (…).
UWV achtte zich gedurende de periode dat de correspondentie met de minister voortduurde niet bevoegd om op het punt beëindiging van de annuleringsafspraak stappen te ondernemen, waardoor de facto het overleg met uw cliënt stil kwam te liggen. Om dezelfde reden is afschaffing van de vergoeding voor geannuleerde opdrachten uitgesteld. Ondermeer dat uitstel is gemeld in de Staatscourant van 19 december 2007, nr. 246. Met de definitieve uitspraak van de minister in de zomer van 2008 ligt vast dat de annuleringsafspraak daadwerkelijk wordt beëindigd en wel per eerstvolgende gelegenheid, te weten 1 januari 2009. Uw voorstel om overleg op dit punt te voeren is daarmee een gepasseerd station.
(…)
Uit de gesprekken in de zomer van 2008 bleek dat de ruimte die er wel was voor overleg, te weten een discussie over de definitieve hoogte van de risicovergoeding voor niet tijdig geannuleerde afspraken, voor zover het risico buiten de invloedssfeer van de verzekerde en de tolk vallen, wel benut had kunnen worden. UWV heeft de constatering dat er nog ruimte was voor overleg opgepakt en aangeboden om hier via mailwisseling in een periode van een maand tijd (september 2008) tot een akkoord te komen. (…) Tot onze spijt heeft deze procedure niet tot een echte inhoudelijk discussie met de uw cliënt mogen leiden.
UWV neemt thans zijn eigen verantwoordelijkheid en stelt gehoord de argumenten van uw cliënt de risico opslag voor niet tijdig geannuleerde opdrachten die niet aan de cliënt verwijtbaar zijn eenzijdig vast. UWV heeft daartoe bij de bemiddelaar (Tolknet) gegevens opgevraagd over het totale aantal geannuleerde opdrachten. Voor de eerste helft van 2008 is dat cijfer 3,25% geannuleerde opdrachten van het totaal aantal bemiddelingen via Tolknet. Dit cijfer is ongeacht de oorzaak c.q. verwijtbaarheid van de verzekerde. In onze berekening voor de hoogte van de risico opslag is uitgegaan van 25% door verzekerde of tolk veroorzaakte annuleringen. Mede op suggestie van uw cliënt is verder gerekend met een opslag voor het risico van ter plekke geannuleerde opdrachten waardoor reistijd is ontstaan. UWV komt in totaal op een risico vergoeding voor niet tijdig geannuleerde opdrachten uit van 3%. Dit percentage wordt opgeteld bij de al bestaande opslag voor overhead waarmee de opslag voor overhead stijgt van 40 naar 43%. De totale risicovergoeding voor ‘inconveniënte tijd’ komt hiermee uit op 13%. De reservering c.q. de verdeling van deze vergoeding is een zaak voor de leverancier van tolkdiensten. De normvergoeding 2009 komt op basis van deze berekening uit op € 48,40.
Voor de periode na 2009 geldt dat het voornemen bestaat om de gehele vergoeding voor tolkdiensten tegen het licht te houden. Gegeven het feit dat de minister zich expliciet over de annuleringsafspraak heeft uigesproken geldt daarbij als uitgangspunt dat het risico voor te laat geannuleerde opdrachten die niet verwijtbaar zijn aan verzekerden of tolk, in de opslag voor overhead moet zijn ingebouwd. Deelname aan de begeleidingsgroep voor dit onderzoek staat, (…), open gegeven de hierboven beschreven context.”
2.22. Bij besluit van 23 december 2008 heeft UWV de “Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2009” vastgesteld, waarin de vergoedingen per 1 januari 2009 zijn opgenomen. De toelichting op dit besluit vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“ De vergoedingen per getolkt uur met code E17-I en E17-C1 zijn vastgesteld inclusief een overhead- en risico-opslag, thans verhoogd tot 43% van het loon- of inkomensgedeelte in de norm. Deze opslag is bedoeld als tegemoetkoming in de door de werkgever van de tolk danwel door de zelfstandig werkende tolk te maken kosten, zoals deze onder (tussen haakjes de vastgestelde verdeling van de 43 procentpunten):
- registratie & onderhoud deskundigheid (8);
- werkgeverslasten & verzekeringen (7);
- ondernemersrisico & acquisitie opdrachten (8);
- kantoor- en administratiekosten (7);
- inconveniënte tijd, waaronder onder meer te verstaan: pauzes en wachttijd tijdens en tussen opdrachten, alsmede de vrijval als gevolg van te laat geannuleerde opdrachten (totaal 13, inclusief 8 voor annuleringsschade);
(…)
Gedurende het jaar 2009 zal een onderzoek worden uitgevoerd naar de hoogte van de vergoedingen. Op basis van de uitkomst van dit onderzoek zal per 1 januari 2010 een nieuwe grondslag voor de uurvergoeding en de vergoedingen reizen worden geïntroduceerd. In afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek wordt thans afgezien van indexering van het inkomensdeel van de normvergoeding voor geregistreerde tolken.”
2.23. Bij brief van 21 april 2009 heeft de raadsman van UWV aan NBTG c.s. voorgesteld om naar de vraag of de doventolken sinds de invoering van de Beleidsregels 2009 minder verdienden dan met de tarieven zoals deze golden per 1 juni 2007 een afzonderlijke onderzoeksopdracht te verlenen. Voor een dergelijke alternatieve opdracht zou, gelet op de prijs daarvan, geen afzonderlijke aanbesteding nodig zijn en in een aantal weken kunnen zijn afgerond. Bij de brief is een concept van de opdracht gevoegd.
3.1. NBTG c.s. vordert samengevat en na wijziging van eis - UWV te gebieden deel te nemen aan een constructief overleg met NBTG c.s., onder begeleiding van een door de voorzieningenrechter op kosten van UWV aan te wijzen bemiddelaar, welk overleg binnen een week na de betekening van dit vonnis dient te worden gestart, en dat wordt bepaald dat dit overleg zal geschieden op basis van het memo van 31 mei 2007, met dien verstande dat een wijziging van de vergoedingen van de tolken gebarentaal in zijn geheel inkomensneutraal zal worden uitgevoerd ten opzichte van het inkomen van de tolken ten tijde van 1 juni 2007, met inachtneming van de inflatiecorrectie en dat de heer [persoon5] niet als lid van de delegatie van het UWV zal worden afgevaardigd. Verder vordert NBTG c.s. dat UWV wordt bevolen om gedurende het overleg de uitvoering van de Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2009 te staken en dat UWV, op straffe van verbeurte van een dwangsom, wordt geboden tot handhaving van de Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2008, waaronder mede begrepen de tot 1 januari 2009 geldende vergoeding voor geannuleerde tolkendiensten. Tevens vordert NBTG c.s. dat UWV wordt bevolen om het door haar aanbestede onderzoek in verband met de tariefstelling per 1 januari 2010 te hervatten en in het kader van dit onderzoek een aanvullende opdracht te verstrekken conform het concept van 16 april 2009 en dat UWV wordt veroordeeld de declaraties van de tolken gebarentaal binnen de geldende betalingstermijn van 30 dagen, en de declaraties waarvan de betalingstermijn reeds is verstreken binnen 1 week na dit vonnis, te voldoen. Een en ander met veroordeling van UWV in de kosten van dit geding.
3.2. NBTG c.s. stelt daartoe - samengevat - dat tot 2004 de meeste tolken in dienst waren van een bemiddelingsbureau. Dat bureau factureerde een geannuleerde opdracht aan UWV, dat vervolgens 100% betaalde. Vanaf 2004 moesten alle tolken uit dienst van de bureaus en moesten zij zelfstandig ondernemer worden. NBTG en UWV hebben toen een annuleringsregeling afgesproken die er op neer komt dat een binnen 48 uur vóór aanvang geannuleerde opdracht volledig wordt vergoed door UWV. De gedachte daarachter was dat een doventolk bij het annuleren van de opdracht een deel van zijn inkomsten voor een dagdeel of voor een hele dag zag wegvallen. In 2007 heeft UWV, in het kader van de onderhandelingen over de tarieven die met ingang van 1 juli 2007 zouden gaan gelden, zich op het standpunt gesteld dat de tolken de rekening voor geannuleerde opdrachten voortaan maar bij de cliënten moesten gaan neerleggen, of als bedrijfsrisico moesten gaan incalculeren. Onder leiding van een onafhankelijk voorzitter is er toen over de annuleringsregeling onderhandeld, waarbij een tweetal varianten aan de orde is geweest. De eerste hield in dat de annuleringsregeling zou worden gehandhaafd met een zorgplicht voor het verwerven van een compenserende opdracht. Bij de tweede variant zou de annuleringsregeling worden geschrapt en overgeheveld naar de overhead, met een correctie op de reistijdvergoeding en een aanpassing van het kale uurtarief. De uitkomst van de onderhandelingen was dat partijen over de annuleringsregeling nog geen afspraken konden en wilden maken. De overheadopslag die toen is overeengekomen was uitdrukkelijk niet bedoeld voor geannuleerde opdrachten. Dit is in een memo van 31 mei 2007 door UWV bevestigd. Compensatie hoefde immers niet plaats te vinden want de annuleringsregeling werd voortgezet. Tijdens een overleg op 18 januari 2008 tussen Menzis, UWV en NBTG heeft UWV zich echter op het standpunt gesteld dat in de overhead zoals vastgesteld per 1 juli 2007 reeds een bedrag voor vervallen opdrachttijd begrepen zou zijn. Dat is echter niet juist, hetgeen ook blijkt uit de toelichting bij het besluit van 26 juni 2007 waarin valt te lezen dat nog overleg met NBTG zal volgen over een compensatie in het tarief als gevolg van het afschaffen van de annuleringsregeling. De brief van de Minister van 25 februari 2008, waarin deze stelt dat in het overheadpercentage reeds een bedrag voor annuleringen is opgenomen, is dan ook onjuist. NBTG heeft na het incident (zie 2.8) meegedeeld geen vertrouwen meer te hebben in de contactpersoon bij UWV, de heer [persoon5]. Door UWV is vervolgens de heer [persoon6] aangewezen. In de e-mailconversatie die daarna tussen NBTG en UWV op gang is gekomen heeft [persoon6] zich onwrikbaar opgesteld. Zo kon het overleg alleen per e-mail plaatsvinden. Een persoonlijk onderhoud bleek niet mogelijk. Verder werden de condities door hem gedicteerd en werd er door hem gesteld dat op 30 september 2008 aan het einde van de dag een onderhandelingsakkoord moest liggen. Dit verhoudt zich niet met de goede trouw die door partijen bij onderhandelingen in acht dienen te worden genomen. Bij brief van 3 oktober 2008 heeft UWV elk verder overleg met NBTG afgewezen en eenzijdig een risicovergoeding van 3% voor niet tijdig geannuleerde opdrachten in de overhead opgenomen. De uitgangspunten waarop die nieuwe normuurvergoeding is gebaseerd, is echter onjuist. UWV meldt dat de totale risicovergoeding voor inconveniënte tijd op 13% komt. Dit is echter niet terug te voeren op de gegevens uit het verleden. Daarnaast zijn de gegevens van Tolknet die UWV bij de vaststelling van de overhead heeft gebruikt niet representatief, omdat dit alleen bemiddelingen via Tolknet betreft en bemiddelingssysteem van Tolknet alleen annuleringen vermeldt die door de klant zijn gemeld. Annuleringen die later worden gemeld, zijn daarin niet opgenomen. Rechtstreekse annuleringen van de klant aan de doventolk zijn bij Tolknet niet bekend. Als gevolg hiervan heeft de tolk met de nieuwe regeling per 1 januari 2009 geen mogelijkheid zich te beschermen tegen te laat geannuleerde opdrachten. De geringe compensatie in de overhead is voor de meerderheid van de tolken niet toereikend. Bovendien is dit alleen een compensatie voor niet-verwijtbare annuleringen. De tolk zal dus zelf een vergoeding voor de aan de dove verwijtbare annuleringen moeten organiseren. Voor de tolk is het echter niet te controleren of de reden van annulering verwijtbaar is of niet. Het effect zal zijn dat de tolk de opdracht niet meer aan zal durven in situaties dat de kans op annulering groot is, zoals bij voorbeeld bij onderwijsopdrachten. De betrokken regelgeving is dan ook in strijd met de algemene beginselen van bestuur tot stand gekomen en dient als onrechtmatig te worden aangemerkt.
3.3. UWV voert als verweer aan dat zij niet de tarieven die tussen doven en doventolken gelden vaststelt, maar dat in de door haar vastgestelde beleidsregels slecht wordt vastgelegd welke vergoedingen de doven maximaal van UWV kunnen ontvangen. De wetgeving waar de beleidsregel op is gebaseerd voorziet niet in de vergoeding van diensten die niet zijn verricht, zoals het geval bij annulering. Als de annulering het gevolg is van aan de verzekerde te verwijten omstandigheden komt dat voor diens risico. Of de tolk in dat geval een vergoeding van de dove krijgt is een kwestie waar UWV buiten staat. Tot 2004 wist UWV niet dat mede geannuleerde diensten in rekening werden gebracht. Dat was niet zichtbaar in de ontvangen declaraties. Het was een praktijk die tussen het CVZ in overleg met NBTG is ontwikkeld. Door UWV is die praktijk in eerste instantie overgenomen. In 2007 heeft UWV de annuleringsregeling ter discussie gesteld en er op aangedrongen om in de declaraties zichtbaar te maken of al dan niet van een geannuleerde opdracht sprake was. Sinds medio 2007 is afschaffing van de annuleringsregeling het uitgangspunt. Vraag was niet of de regeling verdween, maar in hoeverre er aanleiding was daarin tegemoet te komen, bijvoorbeeld door een verhoging van de overheadtoeslag. De in mei 2007 gemaakte afspraak tot verhoging van de overheadtoeslag van 30 naar 40% had de strekking en was onderdeel van een “all-in”-regeling. De toegekende verhoging van 10% betreft deels, voor de helft, als het ware een voorschot op wat UWV betreft in de normvergoeding op te nemen toeslag voor annuleringen. Ten onrechte suggereert NBTG dat de tolken recht zouden hebben op een vergoeding van het tarief per 1 januari 2009 met een percentage dat correspondeert met de waarde van de bij de annuleringen niet langer te vergoeden gederfde inkomsten. Het ging bij het toen besprokene om een samenhangend voorstel, waarbij de kwestie van de annulering niet integraal buiten haakjes is geplaatst. In feite is vooruitlopend op het nadere overleg al een deel van die opslag in de tarieven verwerkt. Anders zou UWV niet op een verhoging van 30% naar 40% zijn uitgekomen. Bij brief van 25 februari 2008 heeft de minister laten weten zich te kunnen vinden in afschaffing van de annuleringsregeling. Desondanks is NBTG in het overleg dat daarna met UWV heeft plaatsgevonden de afschaffing ter discussie blijven stellen. Onjuist is ook dat het overleg alleen per e-mail kon plaatsvinden. [persoon6] heeft meegedeeld dat hij zelf niet beschikbaar was, maar dat overleg met [persoon5] kon plaatsvinden. Omdat de raad van bestuur van UWV in de maanden oktober en november met de AG-Raad zou overleggen was het redelijk om eind september als aflopende termijn te stellen. NBTG heeft zelf de mislukking van het overleg bewerkstelligd door terug te blijven komen op de afspraken van medio 2007. Aan de orde is slechts tot welke eventuele aanpassing van de vergoeding de als zodanig reeds vaststaande beleidswijziging moet leiden. Nu NBTG terzake geen gegevens heeft verstrekt, mocht UWV afgaan op de gegevens van Tolknet. De cijfers van Tolknet zijn de meest betrouwbare waar UWV over beschikt. NBTG heeft weliswaar gesproken over 5,45% annuleringen maar dat niet onderbouwd. In de huidige overhead is in voor de annuleringen in totaal 8% opgenomen. Op grond van haar beleidsvrijheid heeft UWV derhalve kunnen handelen als met het vaststellen van de Beleidsregels 2009 is gedaan. Die vrijheid vloeit voort uit de wettelijke regeling en is dan ook niet onacceptabel.
4. De beoordeling
4.1. In geschil is de vraag of de “Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2009’’(hierna: de Beleidsregel 2009), waarin een beperkte vergoeding voor binnen 48 uur geannuleerde doventolkopdrachten is opgenomen, in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en derhalve jegens NBTG c.s. onrechtmatig tot stand zijn gekomen.
4.2. Uitgangspunt is dat tegen een beleidsregel op grond van artikel 8:2, onder a, van de algemene wet bestuursrecht geen rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat. Voor het ingrijpen door de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - is slechts plaats indien het bestuursorgaan, in aanmerking genomen de belangen die aan dat orgaan bekend waren of behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot deze beleidsregel heeft kunnen komen en de bestreden beleidsmaatregel aldus onmiskenbaar onverbindend is. Daarbij heeft de rechter niet tot taak om de waarde of het maatsschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen of af te wegen. Die taak is voorbehouden aan het bestuursorgaan, in het onderhavige geval UWV. Bij de toetsing zal de (voorzieningen)rechter terughoudendheid moeten betrachten en daarnaast zullen gebreken in de motivering van de beleidsregel op zichzelf niet tot onverbindendheid leiden. Wel zal de motivering mede in aanmerking worden genomen bij de vraag of de beleidsregel de toetsing kan doorstaan.
4.3. Niet is door NBTG c.s. betwist, zoals door UWV gesteld, dat in de hiervoor in 2.1. genoemde wetsartikelen, waarin de bevoegdheid tot het vaststellen van de in de Beleidsregels 2009 geregelde voorzieningen is gegeven, het uitgangspunt is dat alleen daadwerkelijk verrichte diensten worden vergoed en dat daarin geen grondslag is te vinden voor de annuleringsregeling zoals deze tot 1 januari 2009 heeft gegolden. De basis voor die annuleringsregeling is dus alleen gelegen in de afspraken die destijds tussen NBTG en CVZ zijn gemaakt, welke afspraken in eerste instantie door UWV zijn overgenomen en ook in het memo van 31 mei 2007 zijn vastgelegd. Nu in de in 2.1. genoemde wetsartikelen geen grondslag voor de annuleringsregeling aanwezig is en daarnaast gesteld noch gebleken is dat de afspraken met CVZ ook thans nog bindend zijn voor UWV, is UWV voorshands niet gehouden om die afspraak onbeperkt voort te zetten. Tot de beleidsvrijheid van UWV moet dan ook worden gerekend de bevoegdheid om de annuleringsregeling te beëindigen. Het standpunt van de minister van SZW en UWV dat geannuleerde afspraken in beginsel tot het bedrijfsrisico van de tolken behoren, komt in dat verband niet onjuist of onredelijk voor.
4.4. Uit de memo van 31 mei 2007, alsmede de Beleidsregels 2007, blijkt dat door UWV is toegezegd om nader overleg te voeren over een tegemoetkomende compensatie in het tarief als gevolg van het afschaffen van de annuleringsregeling. In geschil is de vraag of dit overleg in voldoende mate heeft plaatsgevonden. De stelling van NBTG komt er op neer dat een daadwerkelijk overleg over een compensatie niet heeft plaatsgevonden, nu met UWV alleen overleg via de e-mail mogelijk was en ook de inhoudelijke randvoorwaarden voor het overleg door UWV zijn gedicteerd. Het verweer van UWV komt er op neer dat het mislukken van het overleg aan NBTG zelf is te wijten, doordat zij terugkwam op de reeds in mei 2007 gemaakte afspraken. Daarnaast was overleg op andere wijze dan per e-mail volgens UWV wel mogelijk, maar dan met de heer [persoon5]. Dat alternatief heeft NBTG echter afgewezen.
4.5. Het door partijen genoemde en mislukte overleg betreft de e-mail correspondentie in september 2008 tussen [persoon7], van NBTG, en [persoon6] van UWV (zie 2.12. tot en met 2.20.). Daaruit blijkt dat door [persoon6] aan het NBTG is meegedeeld dat hij alleen overleg per e-mail wenste, omdat hij voor overleg op andere wijze geen tijd had vanwege een tweetal congressen, extern onderwijs en diverse andere afspraken, en dat, desondanks, eind september 2008 reeds een akkoord bereikt diende te zijn. NBTG heeft in reactie daarop aangedrongen op overleg met [persoon6] op andere wijze dan per e-mail, waarmee [persoon6] niet heeft ingestemd. Overwogen wordt dat overleg via e-mail beperkingen met zich brengt, maar op zich een goede mogelijkheid tot overleg kan zijn, mits beide partijen met overleg op deze wijze instemmen. Duidelijk is dat NBTG in het onderhavige geval niet met overleg via e-mail heeft ingestemd en op overleg op andere wijze heeft aangedrongen. Nu [persoon6] door UWV was aangewezen als contactpersoon voor NBTG komt het beperkt beschikbaar zijn van hem voorshands voor rekening en risico van UWV. Het niet ingaan op het aanbod om als alternatief met [persoon5] overleg te voeren, kan NBTG voorshands niet worden aangerekend. Niet in geschil is immers dat [persoon5], na het incident als bedoeld in 2.8, door UWV voor de contacten met NBTG vervangen was door [persoon6]. Het door [persoon6] op zijn beurt weer naar voren schuiven van [persoon5] als enige mogelijkheid voor overleg op andere wijze dan per e-mail, is in het licht daarvan dan ook niet goed te begrijpen.
4.6. Voldoende aannemelijk is dat de in 4.5. genoemde omstandigheden een constructief overleg in de weg hebben gestaan. Daar komt bij dat door UWV mede als reden van het mislukken van het overleg wordt genoemd het terugkomen door NBTG op de in mei 2007 gemaakte afspraken. Uit het betoog van UWV begrijpt de voorzieningenrechter dat UWV daarbij doelt op het overleg in 2007 dat heeft geleid tot het verhogen van de overhead met 10%. Anders dan door UWV betoogd, blijkt uit de Beleidsregels 2007 niet dat van die 10% verhoging, reeds de helft was bedoeld als een voorschot op de beëindiging van de annuleringsregeling. In de toelichting bij de Beleidsregels 2007 gegeven opsomming van de kosten waarvoor de overhead is bedoeld (zie 2.5.) wordt de annuleringsregeling niet genoemd, hetgeen voor de hand had gelegen als dit reeds de helft van de verhoging uitmaakte. Daarnaast is door UWV ook anderszins niet aangetoond dat in de 10% verhoging reeds een deel was bedoeld als tegemoetkoming voor de annuleringsregeling. Het woord “daarnaast’ in het zingedeelte in de toelichting “Daarnaast zal nader overleg met de NBTG volgen voor een tegemoetkomende compensatie in het tarief als gevolg van de maatregel tot het afschaffen van de vergoeding voor binnen 48 uur voorafgaand geannuleerde opdrachten, zoals deze bij wijze van afspraak buiten dit besluit om door CVZ en UWV in het verleden is ingevoerd.” duidt er eerder op, zoals door NBTG gesteld, dat in de 10% verhoging van de overhead nog geen tegemoetkoming voor de annuleringsregeling was opgenomen.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het overleg in september 2008 onder beperkingen, die voorshands voor rekening en risico van UWV komen, heeft plaatsgevonden en dat UWV daarbij met betrekking tot de afspraken in 2007 een standpunt heeft ingenomen waarin zij op dit moment niet kan worden gevolgd. Gelet hierop wordt geoordeeld dat UWV zich onvoldoende heeft ingespannen om het door haar gewekte vertrouwen dat over compensatie van de afschaffing van de annuleringsregeling nader overleg zou worden gevoerd, na te komen. De wijze waarop dit overleg heeft plaatsgevonden is voorshands dan ook onrechtmatig. De vordering om UWV te gebieden deel te nemen aan een overleg met NBTG zal daarom worden toegewezen, evenals de vordering dat dit overleg op basis van het memo van 31 mei 2007 dient plaats te vinden, nu UWV zich daartegen niet heeft verzet. De in dit verband tevens gevorderde aanwijzing van een voorzitter laat de voorzieningenrechter over aan het bestuur van het Nederlands Mediation Instituut (verder: NMI), tenzij partijen in onderling overleg een voorzitter aanwijzen. Het ligt voor de hand dat in het onderhavige geval wordt gekozen voor een persoon die kennis heeft van de opbouw van uurtarieven en overhead berekeningen. Nu het mislukken van het overleg in september 2008 voorshands is te wijten aan UWV is het redelijk dat, zoals door NBTG c.s. gevorderd, de aan de voorzitter verbonden kosten worden gedragen door UWV.
4.8. De vordering om UWV te verbieden [persoon5] aan het voormelde overleg deel te laten nemen zal worden afgewezen. Voorshands zijn onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld, die maken dat geoordeeld moet worden dat UWV in redelijkheid nimmer meer [persoon5] als haar vertegenwoordiger kan afvaardigen. Onder incidenten kunnen strepen gezet worden. Het is niet aan de voorzieningenrechter om te bepalen wie het meest geschikt is om namens UWV aan het overleg deel te nemen. Aan UWV komt op dat punt een zekere beoordelingsvrijheid toe. Wel zal UWV er voor dienen te zorgen dat het overleg op een constructieve wijze kan plaatsvinden, ook als zij zich in het overleg door [persoon5] laat vertegenwoordigen.
4.9. Tevens zal worden afgewezen de vordering tot het staken van de uitvoering van de Beleidsregels 2009. Allereerst zijn in de Beleidsregels 2009 ook andere voorzieningen dan de uurvergoeding voor de doventolk geregeld. Die voorzieningen zijn hier niet in geding, zodat het staken van de Beleidsregels 2009 reeds om die reden een te ver gaande maatregel is. Daarnaast zijn de Beleidsregels 2009 met betrekking tot de uurvergoeding voor de doventolken niet onmiskenbaar onrechtmatig. Weliswaar is UWV onvoldoende haar toezegging voor een overleg over de tegemoetkoming in het tarief nagekomen, maar daarmee staat nog niet vast dat de overhead die thans in de Beleidsregels 2009 eenzijdig door UWV is vastgesteld ontoereikend is om de ook door NBTG als basis voor het overleg gewenste inkomensneutraliteit ten opzichte van de situatie van voor 1 juli 2007 te bereiken. Die vraag zal dienen te worden beantwoord aan de hand van de gegevens die NBTG in het nadere overleg aan UWV ter beschikking stelt en aan de hand van het door UWV in de brief van 21 april 2009 voorgestelde onderzoek naar de inkomensneutraliteit ten opzichte van 1 juli 2007. Door UWV is ter terechtzitting verklaard dat dit onderzoek snel kan starten, evenals het onderzoek in het kader van de tariefstelling per 1 januari 2010 waarvan de aanbestedingsprocedure nagenoeg is afgerond en alleen nog maar een opdracht moet worden verstrekt. Voorshands mag er van worden uitgegaan dat UWV de opdrachten tot deze twee onderzoeken, die onafhankelijk van elkaar kunnen worden uitgevoerd, snel zal verlenen, zodat de resultaten kunnen worden betrokken in het overleg tussen partijen. Voor een veroordeling daartoe bestaat dan ook geen aanleiding.
4.10. Nu op dit moment nog niet vast staat dat de vergoeding die thans voor de geannuleerde opdrachten in de Beleidsregels 2009 is opgenomen ontoereikend is om de door partijen voorgestane inkomensneutraliteit te bereiken, wordt evenmin aanleiding gezien om UWV te veroordelen tot handhaving van de voor 1 januari 2009 geldende annuleringsregeling. Daarbij is mede van belang dat de toezegging die in het memo van 31 mei 2007, alsmede de Beleidsregels 2007, door UWV is gedaan voorshands niet zo kan worden uitgelegd dat er een volledige compensatie voor het wegvallen van de annuleringsregeling in het tarief dient te worden opgenomen. Een mindere vergoeding dan zoals die gold vóór 1 januari 2009 is dan ook niet zonder meer onrechtmatig.
4.11. Wel zal worden toegewezen de vordering om UWV op te dragen om binnen 30 dagen de declaraties van de doventolken te voldoen. Een dergelijke termijn is in het handelsverkeer gebruikelijk en daarom niet onredelijk. Daarnaast is de doventolk geheel of gedeeltelijk in het levensonderhoud afhankelijk van tijdige betaling van de declaratie, zodat aannemelijk is dat de tolk een groot belang heeft bij nakoming van een redelijke betalingstermijn. Het is aan UWV om haar bedrijfsvoering zo in te richten dat correcte declaraties tijdig worden betaald. Indien UWV daartoe niet in staat is, ligt het wellicht voor de hand dat met voorschotten wordt gewerkt en dat de declaraties daarmee worden verrekend. Voor de correcte declaraties die door de doventolken reeds voorafgaande aan dit vonnis zijn ingediend en waarvan de 30 dagen termijn inmiddels is verstreken, wordt een termijn van 10 dagen om alsnog de declaratie te voldoen redelijk geacht.
4.12. Aangezien NBTG c.s. en UWV over en weer in het ongelijk zijn gesteld, wordt daarin aanleiding gezien de kosten te compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
4.13. NBTG c.s. zal in de proceskosten van de Staat worden veroordeeld. Nu de Staat de advocaat deelt met UWV, worden de kosten van de Staat tot op heden begroot op nihil.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt UWV om deel te nemen aan een overleg met NBTG over een tegemoetkomende compensatie in het ten processe bedoelde uurtarief als gevolg van de maatregel tot het afschaffen van de vergoeding van binnen
48 uur voorafgaand geannuleerde opdrachten,
5.2. bepaalt dat het hiervoor in 5.1. genoemde overleg zal geschieden op basis van het memo van UWV van 31 mei 2007, met dien verstande dat een wijziging van de vergoedingen voor de tolken gebarentaal in zijn geheel inkomensneutraal zal worden uitgevoerd ten opzichte van het inkomen van de tolken ten tijde van 1 juni 2007, met inachtneming van de inflatiecorrectie,
5.3. bepaalt dat indien partijen niet binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis overeenstemming hebben bereikt over wie als voorzitter voor het hiervoor onder 5.1. genoemde overleg moet worden gevraagd, zij binnen vijf dagen na de betekening van dit vonnis eenparig het bestuur van het Nederlands Mediation Instituut verzoeken om een voorzitter aan te wijzen,
5.4. bepaalt dat binnen zeven dagen na de acceptatie van de opdracht door de door partijen gevraagde, dan wel door het NMI aangewezen, voorzitter het hiervoor onder 5.1. genoemde overleg dient te starten,
5.5. bepaalt dat de kosten verbonden aan de door partijen gevraagde, dan wel door het NMI aangewezen, voorzitter voor rekening van UWV komen,
5.6. beveelt UWV om de declaratie van de tolken gebarentaal, waarin de verrichte werkzaamheden op juiste wijze zijn gedeclareerd, binnen de geldende betalingstermijn van 30 dagen te voldoen alsmede de declaraties waarvan de betalingstermijn reeds is verstreken binnen 10 dagen na de betekening van dit vonnis te voldoen.
5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. compenseert de proceskosten tussen NBTG c.s. en UWV, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen,
5.9. veroordeelt NBTG c.s. in de proceskosten van de Staat, tot op heden begroot op nihil,
5.10. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2009.